In deze zaak heeft de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Overijssel op 1 juni 2022 een beschikking gegeven op een verzoekschrift van verzoeker, die een schadevergoeding ten laste van de Staat vroeg op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift, ingediend door verzoeker bijgestaan door zijn advocaat mr. A.J.M. Bommer, was gericht op het verkrijgen van een vergoeding voor de kosten van de raadsman in een strafzaak die was geseponeerd. De verzoeker had kosten gemaakt voor zijn verdediging, die hij vergoed wilde zien. De officier van justitie, mr. K.J.L. de Valk, heeft zich verzet tegen het verzoek en stelde dat verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de kosten, omdat hij zich in een situatie had gebracht die tot de kosten had geleid. De raadkamer heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de strafzaak tegen verzoeker op 10 januari 2022 was geseponeerd. De raadkamer oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om een schadevergoeding toe te kennen, maar dat het gevraagde bedrag gematigd moest worden. Uiteindelijk werd aan verzoeker een vergoeding van € 2008,10 toegekend, waarbij de kosten van de raadsman en de kosten voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift in aanmerking zijn genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de griffier werd opgedragen het bedrag over te maken naar de Stichting Derdengelden HGB Advocaten.