ECLI:NL:GHAMS:2017:586

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2017
Publicatiedatum
1 maart 2017
Zaaknummer
R 001859-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding rechtsbijstand en matiging reistijd advocaat in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 februari 2017 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van de verzoeker, die een vergoeding uit 's Rijks kas vroeg voor de kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak. De verzoeker had kosten gemaakt ter hoogte van € 1.641,73 voor rechtsbijstand en € 280,00 voor het indienen van het verzoekschrift. De advocaat-generaal heeft tijdens de behandeling in raadkamer geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek, maar met een aanpassing van de verzochte vergoeding voor de reistijd van de advocaat. De voorzitter van het hof heeft vastgesteld dat de reistijd van de advocaat gematigd moet worden tot één uur, in plaats van de 2,5 uur die oorspronkelijk was verzocht. Dit was gebaseerd op de overweging dat de verzoeker ervoor had gekozen om een advocaat uit Breda in te schakelen, terwijl er ook advocaten met gelijke kwalificaties dichter bij Amsterdam beschikbaar waren.

Het hof heeft geoordeeld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand, maar dat het niet billijk was om de volledige reiskosten en reistijd voor rekening van de Staat te laten komen. Uiteindelijk heeft het hof de verzochte vergoeding gematigd tot € 1.256,95, en daarnaast het standaardbedrag van € 280,00 voor het indienen van het verzoekschrift toegewezen. De totale vergoeding die aan de verzoeker werd toegekend, bedroeg € 1.536,95. De beslissing werd genomen door de voorzitter van de meervoudige raadkamer, mr. M.L. Leenaers, en griffier mr. D. Zeiss, en is uitgesproken op de openbare zitting van het hof.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: 001859-16 / (591a Sv)
Parketnummer in hoger beroep: 23-004541-15
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat mr. R.W. de Pater,
[adres].

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het toekennen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ter zake van:
de kosten die de verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de zaak met voormeld parketnummer, ten bedrage van € 1.641,73;
de kosten ten behoeve van het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van het onderhavige verzoekschrift ten bedrage van € 280,00 (zonder mondelinge behandeling) dan wel € 550,00 (met mondelinge behandeling), zijnde de geldende standaardbedragen.

2.Procesverloop

De voorzitter heeft kennis genomen van de stukken in de zaak met voormeld parketnummer en van het onderhavige verzoekschrift en heeft op 20 januari 2017 de advocaat-generaal ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. De verzoeker en zijn advocaat zijn - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet in persoon in raadkamer verschenen. Na telefonisch contact tussen de griffier en een secretaresse van het kantoor van de advocaat vanuit de raadkamer is gebleken dat de advocaat niet bereikbaar was.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek, met dien verstande dat de verzochte vergoeding ten aanzien van de reistijd van de advocaat voor de duur van 2,5 uren op
10 februari 2016 dient te worden gematigd tot één uur en de verzochte vergoeding van de advocaat ter zake van de kosten van rechtsbijstand voor het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van het onderhavige verzoekschrift dient te worden gematigd tot € 280,00, zijnde het geldende standaardbedrag, nu de advocaat het verzoekschrift niet in raadkamer heeft toegelicht.

3.Beoordeling van het verzoek

Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
De zaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het op 10 februari 2016 op tegenspraak gewezen arrest in die zaak is inmiddels onherroepelijk geworden.
De voorzitter is van oordeel dat gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van een vergoeding ter zake van de kosten van rechtsbijstand ten behoeve van de zaak.
Anders is dat echter wat betreft de bij de verzoeker in rekening gebrachte reiskosten en reistijd van de advocaat van de verzoeker. Het hof wil wel aannemen dat er zoveel tijd met het reizen ten behoeve van de zaak van de verzoeker gemoeid is geweest, maar acht het niet billijk dat de kosten daarvan in volle omvang voor rekening van de Staat zouden moeten komen. Het staat de verzoeker uiteraard vrij om zich te laten bijstaan door een advocaat van zijn keuze. Evenzeer is het begrijpelijk dat dit een advocaat is met (bijzondere) kennis van het verkeersrecht ten aanzien van snelheidsovertredingen, gelet op het karakter van het verwijt dat de verzoeker werd gemaakt. Niet valt echter in te zien dat een advocaat met gelijke kwalificaties niet dichter bij Amsterdam, de plaats waar het hoger beroep van de zaak van de verzoeker door het gerechtshof Amsterdam werd behandeld, zou zijn te vinden. Nu de verzoeker er desalniettemin voor heeft gekozen zich in deze te laten bijstaan door een in Breda gevestigde advocaat, is het billijk dat een deel van de bij de verzoeker in rekening gebrachte reiskosten en reistijd van die advocaat voor rekening van de verzoeker blijft. De voorzitter zal daarom de verzochte vergoeding matigen en slechts toewijzen tot een bedrag van € 1.256,95 (het verzochte honorarium betrof € 1.280,00 minus de reistijd à 1,5 uren maal € 200,00 per uur = € 980,00, vermeerderd met 6% kantoorkosten= € 1.038,80, vermeerderd met 21% BTW= € 1.256,95). De reistijd is daarbij gematigd tot 1 uur.
De voorzitter zal toewijzen het op artikel 591a Sv gebaseerde verzoek van de advocaat tot het verkrijgen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ter zake van de kosten van rechtsbijstand voor het opstellen en indienen (en derhalve niet toelichten) van het onderhavige verzoekschrift ten bedrage van € 280,00, zijnde het geldende standaardbedrag.

4.Beslissing

De voorzitter:
Kent uit ’s Rijks kas aan de verzoeker een vergoeding toe van
€ 1.536,95 (duizendvijfhonderdzesendertig euro en vijfennegentig cent).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de voorzitter van de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, mr. M.L. Leenaers, in tegenwoordigheid van mr. D. Zeiss als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 17 februari 2017.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van
€ 1.536,95 (duizendvijfhonderdzesendertig euro en vijfennegentig cent), te betalen uit ’s Rijks kas aan de verzoeker voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [Bankrekeningnummer] ten name van [naam].
Amsterdam, 17 februari 2017
Mr. M.L. Leenaers, voorzitter.