4.3Het oordeel van de rechtbank
Aanleiding onderzoek
In het kader van de verdachte transactie (VT)-meldingen die beschikbaar zijn gesteld door de
Financial Intelligence Unit (FIU) Nederland, is onderzoek gedaan naar [bedrijf 1] B.V. In de VT-meldingen wordt melding gemaakt van hoge omzet in 2018, terwijl het bedrijf pas in het derde kwartaal van 2018 is opgericht. Daarnaast is er te zien dat het geld dat op de bankrekening binnenkomt veelal contant wordt opgenomen. Dit wordt door de ABN AMRO bank aangemerkt als ongebruikelijk voor een bedrijf dat zich toelegt op koeriersdiensten.
Bewijs
[bedrijf 1] B.V. is opgericht op 30 augustus 2018 en opgeheven per 24 december 2019. Verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ) stond geregistreerd als directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V, en het bedrijf was gevestigd op zijn woonadres.
[verdachte] heeft verklaard dat hij het bedrijf op verzoek van medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) heeft opgericht.[verdachte] zou daarvoor vervolgens geld ontvangen: 10% van de omzet of van de winst, dat zou tenminste € 1.000,-- per maand zijn, en per kwartaal 65% van de belastingteruggave.
Uit Whatsapp-gesprekken blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte] nauw overleg hebben over het maken van de afspraak bij de notaris, en dat [verdachte] en [medeverdachte] samen naar de notaris zijn geweest :
- [verdachte] : ‘
Goeiemiddag gappie, ik heb een email gekregen om een afspraak te maken’;
- [medeverdachte]: ‘G
oed nieuws’, ‘
Maak maar een afspraak :)’ en ‘
geef mij ook een seintje’;
- [medeverdachte] : ‘
Wanneer is de afspraak [verdachte] ? Des te sneller des te beter’;
- [verdachte] : ‘
Ga nu bellen, wat moet ik zeggen als hij door de telefoon vraagt over de aandeelhouders en bestuurders?’;
- [medeverdachte] : ‘
Jij bent de enige aandeelhouder’;
- [verdachte] : ‘
He pik, woensdagochtend 10.00 uur, ze vroeg of ik iemand meenam, ik zei misschien een hele goede vriend van mij die mij heel veel helpt met mijn bv’;
- [medeverdachte] : ‘
Ok zeg maar waar ik moet zijn’;
- [verdachte] : ‘
Het zit op [adres 2]’;
- [medeverdachte] : ‘
ik ben voor de deur bij de Notaris’;
[verdachte] heeft verder verklaard: ‘
Ik moest hem alle papieren geven, want hij zou alle aangiften voor het bedrijf regelen. Alle papieren van de Belastingdienst en van de bank moest ik aan hem geven omdat hij dit allemaal zou regelen. Nadat ik de rekeningen bij de ING en ABN had geopend en ik deze spullen had ontvangen, is hij bij mij thuis gekomen om deze spullen op te halen. Vanaf dat moment regelde hij alles. (..) Soms ontving post van de Belastingdienst waarin ik zag dat er een teruggave was en daarop kon ik zien dat alles conform de afspraak verliep. Hij is meerdere keren bij mij thuis geweest in Almere om post te halen. Ik maakte alle post open.’ en ‘
het pasje met pincode en dergelijke had ik kort na het openen van de rekening al aan hem gegeven’.
[bedrijf 1] B.V. heeft op 1 oktober 2018 een aangifte omzetbelasting derde kwartaal 2018 ingediend met een bedrag van € 17.400 aan omzet.Uit mutaties van de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf 1] B.V. blijkt echter dat er in de periode van 1 juli 2018 tot en met 30 september 2018 een bedrag van € 38.453,80 is bijgeschreven.
[verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte] deze aangifte heeft gedaan.Dat volgt ook uit de Whatsapp-conservatie, waarbij [medeverdachte] op 1 oktober 2018 naar [verdachte] stuurt: ‘
aangifte is trouwens vandaag gedaan’ en ‘
8862 euro heb ik gevraagd’.
€ 8.862,-- is het bedrag van de teruggave.Uit onder meer de Whatsapp-berichten volgt dat [verdachte] hiervan geld heeft ontvangen. Zo stuurt [medeverdachte] hem: ‘
5760 euro is naar jou prive rekening overgemaakt, het staat er op’, ‘
65% van 8860’ en ‘
ik heb het weer eens met succes geflikt’.
[bedrijf 1] B.V. heeft op 1 januari 2019 een aangifte omzetbelasting vierde kwartaal 2018 ingediend met een bedrag van € 34.600 aan omzet.Uit mutaties van de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf 1] B.V. blijkt echter dat er in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 31 december 2018 een bedrag van € 861.839,46 is bijgeschreven.
[verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte] deze aangifte heeft gedaan.Dat volgt ook uit de Whatsapp-conversatie, waarbij [medeverdachte] op 1 januari 2019 naar [verdachte] stuurt: ‘
ik heb de aangifte gedaan, ik hoop dat deze ook feilloos erdoorheen komt.’
[bedrijf 1] B.V. heeft op 12 april 2019 een nihilaangifte omzetbelasting eerste kwartaal 2019 ingediend.Uit mutaties van de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf 1] B.V. blijkt echter dat er in de periode van
1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 een bedrag van € 386.651,54 is bijgeschreven.
Deze aangifte omzetbelasting is ondertekend door [naam] van administratiekantoor [bedrijf 2] . [naam] heeft verklaard dat hij deze nihilaangifte in samenspraak met [verdachte] heeft gedaan.
Uit de omschrijvingen bij de hiervoor genoemde bijschrijvingen op de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf 1] B.V. (“facturen” of woorden van gelijke strekking) blijkt dat het (kennelijk) telkens ging om betalingen op basis van facturen en dus om omzet waarvoor omzetbelasting verschuldigd was.
Op basis van het voorgaande stelt dat de rechtbank vast dat de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 1] B.V. over het derde en vierde kwartaal van 2018 en het eerste kwartaal van 2019 onjuist zijn gedaan.
Daardoor is te weinig belasting geheven. In deze periode werd (de hiervoor genoemde bijschrijvingen opgeteld: € 38.453,80 + € 861.839,46 + € 386.651,54 =) € 1.286.944,80 bijgeschreven op de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf 1] B.V. De bedrijfsactiviteiten van een koeriersbedrijf vallen onder het omzetbelastingtarief van 21%, want niet is gebleken van een vrijstelling. De verschuldigde belasting komt daarom neer op een bedrag van € 270.258,41. Daarnaast is € 8.862,-- en € 4.684,-- aan voorbelasting geclaimd, zoals uit het voorgaande blijkt. Daardoor is het totale belastingnadeel € 283.804,41.
Op grond van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kunnen strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon. Hiertoe is van belang of de verboden gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte] , na samen [bedrijf 1] B.V. te hebben opgericht, de aangiften hebben ingediend in de wetenschap dat deze niet overeenkwamen met de omzet die op de zakelijke rekeningen van [bedrijf 1] B.V. binnen kwam. [verdachte] was bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. en was op de hoogte van de aangiften en de inhoud daarvan. [medeverdachte] verrichte de feitelijke werkzaamheden met betrekking tot de aangiften (over het derde en vierde kwartaal van 2018), en had toegang tot en inzicht in de zakelijke bankrekeningen. Het doen van belastingaangifte is een gedraging die past binnen de sfeer van de rechtspersoon. De gedragingen kunnen daarom aan [bedrijf 1] B.V. worden toegerekend.
Uit het voorgaande volgt ook dat [verdachte] en [medeverdachte] beiden een zodanige bijdrage aan het opzettelijk onjuist doen van de aangiften omzetbelasting over het derde en vierde kwartaal van 2018 hebben geleverd, dat zij moeten worden geacht daaraan gezamenlijk feitelijke leiding te hebben gegeven. [verdachte] heeft zich als bestuurder en enig aandeelhouder laten inschrijven en heeft [medeverdachte] toegang gegeven tot de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf 1] B.V. en de digitale belastingomgeving. [verdachte] ontving de correspondentie voor [bedrijf 1] B.V, en opende deze ook. Uit de Whatsapp-berichten blijkt verder dat beiden nauw hebben samengewerkt bij het oprichten van [bedrijf 1] B.V, dat concrete afspraken waren gemaakt over de financiën/de vergoedingen en dat [verdachte] door [medeverdachte] op de hoogte werd gehouden over de (inhoud van de) aangiften omzetbelasting. Beiden hebben ook daadwerkelijk gelden ontvangen vanuit [bedrijf 1] B.V.: naar de privérekening van [verdachte] is in totaal € 22.338,-- overgemaakt, en – los van mogelijke contante opnames – naar de privé rekening van [medeverdachte] in totaal € 38.280,--.De rechtbank is daarom van oordeel dat zij nauw en bewust hebben samengewerkt aan het doen van de onjuiste aangiften omzetbelasting door [bedrijf 1] B.V, en dat dus sprake is van medeplegen.
Wat betreft de aangifte – die is gedaan op 12 april 2019 – over het eerste kwartaal van 2019 is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] moet hebben geweten dat een nihilaangifte niet juist kon zijn. Vanaf 7 februari 2019 had hij immers weer de volledige controle over de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf 1] B.V, omdat hij nieuwe bankpassen had aangevraagd.Bovendien had hij op 19 januari 2019 al bij de heer [naam] gezegd dat hij vermoedde dat het niet goed zat.Dat [naam] eveneens op de hoogte was van de onjuistheid van de nihilaangifte én dat hierbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met [naam] , volgt niet uit het dossier. Ten aanzien van de aangifte over het eerste kwartaal van 2019 acht de rechtbank niet bewezen dat sprake was van medeplegen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte – over het derde en vierde kwartaal van 2018 samen met [medeverdachte] – feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting door [bedrijf 1] B.V. Aan de onjuiste nihil aangifte over het eerste kwartaal van 2019 heeft alleen verdachte feitelijke leiding gegeven.
Feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat verdachte heeft bekend en door de verdediging geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- de verklaring van verdachte tijdens de zitting van 13 juni 2022;
- het proces-verbaal van bevindingen (onderzoek wapen), DOC-125, pagina 3.
Bewijsmiddelen
Tijdens een doorzoeking van de woning van verdachte in Almere op 21 juni 2021 zijn een alarmpistool (van het merk BBM (Bruni), model 96, kaliber 8 mm K) en drie stroomstootwapens aangetroffen.Verdachte heeft verklaard dat deze van hem zijn.
Het aangetroffen alarmpistool is een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie.De drie aangetroffen stroomstootwapens hadden de vorm van een mobiele telefoon en zijn voorwerpen die elk afzonderlijk zijn bestemd om door een elektrische stroomstoot personen weerloos te maken of pijn toe te brengen.Dit zijn wapens in de zin van artikel 2 lid 1 categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie.
Bewijsoverwegingen
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte het in de tenlastelegging genoemde alarmpistool en de stroomstootwapens aanwezig heeft gehad. Door de raadsvouw is betoogd dat de stroomstootwapens niet als wapen kunnen worden aangemerkt, omdat ze defect waren en nooit hebben gefunctioneerd.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De opvatting dat geen sprake is van een stroomstootwapen in de zin van artikel 2 van de Wet wapens en munitie indien dit wapen defect is, is onjuist omdat een defect op zichzelf niet eraan in de weg behoeft te staan dat het voorwerp kan worden aangemerkt als een handwapen waarmee personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht (ECLI:NL:HR:2010:BK3503). De rechtbank acht feit 3 daarom wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het ten laste gelegde ‘in vereniging’ plegen van deze feiten. Daarvan zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
Feit 4
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat verdachte heeft bekend en door de verdediging geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- de verklaring van verdachte tijdens de zitting van 13 juni 2022;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, DOC-124.