ECLI:NL:RBOVE:2022:2166

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
84.052218.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude en wapenbezit door feitelijke leidinggevende van een B.V. met belastingaangiften en drugsbezit

De rechtbank Overijssel heeft op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 55-jarige man, die werd beschuldigd van het plegen van fraude en het voorhanden hebben van wapens en harddrugs. De verdachte, die feitelijke leiding gaf aan [bedrijf 1] B.V., werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De man had samen met een medeverdachte onjuiste belastingaangiften gedaan, wat resulteerde in een belastingnadeel van € 283.804,41. Daarnaast had hij bijna 15 gram MDMA, een alarmpistool en drie stroomstootwapens in zijn bezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de onjuiste aangiften en dat hij samen met de medeverdachte had samengewerkt om de Belastingdienst te misleiden. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van enkele onderdelen van de tenlastelegging. De verdachte werd vrijgesproken van het in vereniging plegen van de feiten met betrekking tot de wapens. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd was gezien de ernst van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.052218.21 (P)
Datum vonnis: 27 juni 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 juni 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van officier van justitie mr. W.B. Gaasbeek en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hoogenraad, advocaat in Zoetermeer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting door [bedrijf 1] B.V;
feit 2en
feit 3:een nepwapen, een alarmpistool en 3 stroomstootwapens voorhanden heeft gehad;
feit 4:circa 15 gram MDMA opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
[bedrijf 1] B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
1 oktober 2018 tot en met 12 april 2019, te Almere, Apeldoorn, in elk geval in
Nederland,
(telkens) opzettelijk een bij de Belastingdienst voorziene aangifte, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte(n) voor de
omzetbelasting ten name gesteld van [bedrijf 1] B.V.,
- over het derde en vierde kwartaal 2018 en het eerste kwartaal 2019
onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/Belastingdienst
Apeldoorn, terwijl dat feit er (telkens) toe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafbaar feit(en), tezamen en in
vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven dan wel
feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen;
2
hij, op of omstreeks 21 juni 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een wapen van categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp in de vorm van een pistoolmitrailleur van het merk HFC, model Bull Pup 230, kaliber 6 mm BB, wapennummer D13093, voorhanden heeft gehad;
3
hij, op of omstreeks 21 juni 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een of meerdere vuurwapens van categorie III onder 4° en/of categorie II onder 5° van de Wet wapens en munitie, te weten
- een alarmpistool van het merk BBM (Bruni), model 96, kaliber 8mm K; en/of
- drie stroomstootwapens in de vorm van een mobiele telefoon, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht;

voorhanden heeft gehad;

4
hij op of omstreeks 21 juni 2021 te Almere, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in totaal ongeveer) 14,95 gram MDMA
(DOC-124) en/of, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Over feit 1 heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte niet als feitelijke leidinggevende of opdrachtgever van [bedrijf 1] B.V. kan worden aangemerkt, omdat hij daar niet actief of effectief bij betrokken is geweest. Bij de aangifte over het eerste kwartaal van 2019 is verdachte in het geheel niet betrokken geweest. Daarnaast is er bij verdachte geen sprake van opzet. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw betoogd dat de stroomstootwapens niet als wapen kunnen worden aangemerkt omdat ze defect waren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
Aanleiding onderzoek
In het kader van de verdachte transactie (VT)-meldingen die beschikbaar zijn gesteld door de
Financial Intelligence Unit (FIU) Nederland, is onderzoek gedaan naar [bedrijf 1] B.V. In de VT-meldingen wordt melding gemaakt van hoge omzet in 2018, terwijl het bedrijf pas in het derde kwartaal van 2018 is opgericht. Daarnaast is er te zien dat het geld dat op de bankrekening binnenkomt veelal contant wordt opgenomen. Dit wordt door de ABN AMRO bank aangemerkt als ongebruikelijk voor een bedrijf dat zich toelegt op koeriersdiensten.
Bewijs
[bedrijf 1] B.V. is opgericht op 30 augustus 2018 en opgeheven per 24 december 2019. Verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ) stond geregistreerd als directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V, en het bedrijf was gevestigd op zijn woonadres. [2]
[verdachte] heeft verklaard dat hij het bedrijf op verzoek van medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) heeft opgericht. [3] [verdachte] zou daarvoor vervolgens geld ontvangen: 10% van de omzet of van de winst, dat zou tenminste € 1.000,-- per maand zijn, en per kwartaal 65% van de belastingteruggave. [4]
Uit Whatsapp-gesprekken blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte] nauw overleg hebben over het maken van de afspraak bij de notaris, en dat [verdachte] en [medeverdachte] samen naar de notaris zijn geweest :
- [verdachte] : ‘
Goeiemiddag gappie, ik heb een email gekregen om een afspraak te maken’; [5]
- [medeverdachte] [6] : ‘G
oed nieuws’, ‘
Maak maar een afspraak :)’ en ‘
geef mij ook een seintje’; [7]
- [medeverdachte] : ‘
Wanneer is de afspraak [verdachte] ? Des te sneller des te beter’; [8]
- [verdachte] : ‘
Ga nu bellen, wat moet ik zeggen als hij door de telefoon vraagt over de aandeelhouders en bestuurders?’; [9]
- [medeverdachte] : ‘
Jij bent de enige aandeelhouder’; [10]
- [verdachte] : ‘
He pik, woensdagochtend 10.00 uur, ze vroeg of ik iemand meenam, ik zei misschien een hele goede vriend van mij die mij heel veel helpt met mijn bv’; [11]
- [medeverdachte] : ‘
Ok zeg maar waar ik moet zijn’; [12]
- [verdachte] : ‘
Het zit op [adres 2]’; [13]
- [medeverdachte] : ‘
ik ben voor de deur bij de Notaris’; [14]
[verdachte] heeft verder verklaard: ‘
Ik moest hem alle papieren geven, want hij zou alle aangiften voor het bedrijf regelen. Alle papieren van de Belastingdienst en van de bank moest ik aan hem geven omdat hij dit allemaal zou regelen. Nadat ik de rekeningen bij de ING en ABN had geopend en ik deze spullen had ontvangen, is hij bij mij thuis gekomen om deze spullen op te halen. Vanaf dat moment regelde hij alles. (..) Soms ontving post van de Belastingdienst waarin ik zag dat er een teruggave was en daarop kon ik zien dat alles conform de afspraak verliep. Hij is meerdere keren bij mij thuis geweest in Almere om post te halen. Ik maakte alle post open.’ en ‘
het pasje met pincode en dergelijke had ik kort na het openen van de rekening al aan hem gegeven’. [15]
[bedrijf 1] B.V. heeft op 1 oktober 2018 een aangifte omzetbelasting derde kwartaal 2018 ingediend met een bedrag van € 17.400 aan omzet. [16] Uit mutaties van de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf 1] B.V. blijkt echter dat er in de periode van 1 juli 2018 tot en met 30 september 2018 een bedrag van € 38.453,80 is bijgeschreven. [17]
[verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte] deze aangifte heeft gedaan. [18] Dat volgt ook uit de Whatsapp-conservatie, waarbij [medeverdachte] op 1 oktober 2018 naar [verdachte] stuurt: ‘
aangifte is trouwens vandaag gedaan’ en ‘
8862 euro heb ik gevraagd’. [19]
€ 8.862,-- is het bedrag van de teruggave. [20] Uit onder meer de Whatsapp-berichten volgt dat [verdachte] hiervan geld heeft ontvangen. Zo stuurt [medeverdachte] hem: ‘
5760 euro is naar jou prive rekening overgemaakt, het staat er op’, ‘
65% van 8860’ en ‘
ik heb het weer eens met succes geflikt’. [21]
[bedrijf 1] B.V. heeft op 1 januari 2019 een aangifte omzetbelasting vierde kwartaal 2018 ingediend met een bedrag van € 34.600 aan omzet. [22] Uit mutaties van de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf 1] B.V. blijkt echter dat er in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 31 december 2018 een bedrag van € 861.839,46 is bijgeschreven. [23]
[verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte] deze aangifte heeft gedaan. [24] Dat volgt ook uit de Whatsapp-conversatie, waarbij [medeverdachte] op 1 januari 2019 naar [verdachte] stuurt: ‘
ik heb de aangifte gedaan, ik hoop dat deze ook feilloos erdoorheen komt. [25]
[bedrijf 1] B.V. heeft op 12 april 2019 een nihilaangifte omzetbelasting eerste kwartaal 2019 ingediend. [26] Uit mutaties van de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf 1] B.V. blijkt echter dat er in de periode van
1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 een bedrag van € 386.651,54 is bijgeschreven. [27]
Deze aangifte omzetbelasting is ondertekend door [naam] van administratiekantoor [bedrijf 2] . [naam] heeft verklaard dat hij deze nihilaangifte in samenspraak met [verdachte] heeft gedaan. [28]
Uit de omschrijvingen bij de hiervoor genoemde bijschrijvingen op de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf 1] B.V. (“facturen” of woorden van gelijke strekking) blijkt dat het (kennelijk) telkens ging om betalingen op basis van facturen en dus om omzet waarvoor omzetbelasting verschuldigd was.
Op basis van het voorgaande stelt dat de rechtbank vast dat de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 1] B.V. over het derde en vierde kwartaal van 2018 en het eerste kwartaal van 2019 onjuist zijn gedaan.
Daardoor is te weinig belasting geheven. In deze periode werd (de hiervoor genoemde bijschrijvingen opgeteld: € 38.453,80 + € 861.839,46 + € 386.651,54 =) € 1.286.944,80 bijgeschreven op de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf 1] B.V. De bedrijfsactiviteiten van een koeriersbedrijf vallen onder het omzetbelastingtarief van 21%, want niet is gebleken van een vrijstelling. De verschuldigde belasting komt daarom neer op een bedrag van € 270.258,41. Daarnaast is € 8.862,-- en € 4.684,-- aan voorbelasting geclaimd, zoals uit het voorgaande blijkt. Daardoor is het totale belastingnadeel € 283.804,41.
Op grond van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kunnen strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon. Hiertoe is van belang of de verboden gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte] , na samen [bedrijf 1] B.V. te hebben opgericht, de aangiften hebben ingediend in de wetenschap dat deze niet overeenkwamen met de omzet die op de zakelijke rekeningen van [bedrijf 1] B.V. binnen kwam. [verdachte] was bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. en was op de hoogte van de aangiften en de inhoud daarvan. [medeverdachte] verrichte de feitelijke werkzaamheden met betrekking tot de aangiften (over het derde en vierde kwartaal van 2018), en had toegang tot en inzicht in de zakelijke bankrekeningen. Het doen van belastingaangifte is een gedraging die past binnen de sfeer van de rechtspersoon. De gedragingen kunnen daarom aan [bedrijf 1] B.V. worden toegerekend.
Uit het voorgaande volgt ook dat [verdachte] en [medeverdachte] beiden een zodanige bijdrage aan het opzettelijk onjuist doen van de aangiften omzetbelasting over het derde en vierde kwartaal van 2018 hebben geleverd, dat zij moeten worden geacht daaraan gezamenlijk feitelijke leiding te hebben gegeven. [verdachte] heeft zich als bestuurder en enig aandeelhouder laten inschrijven en heeft [medeverdachte] toegang gegeven tot de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf 1] B.V. en de digitale belastingomgeving. [verdachte] ontving de correspondentie voor [bedrijf 1] B.V, en opende deze ook. Uit de Whatsapp-berichten blijkt verder dat beiden nauw hebben samengewerkt bij het oprichten van [bedrijf 1] B.V, dat concrete afspraken waren gemaakt over de financiën/de vergoedingen en dat [verdachte] door [medeverdachte] op de hoogte werd gehouden over de (inhoud van de) aangiften omzetbelasting. Beiden hebben ook daadwerkelijk gelden ontvangen vanuit [bedrijf 1] B.V.: naar de privérekening van [verdachte] is in totaal € 22.338,-- overgemaakt, en – los van mogelijke contante opnames – naar de privé rekening van [medeverdachte] in totaal € 38.280,--. [29] De rechtbank is daarom van oordeel dat zij nauw en bewust hebben samengewerkt aan het doen van de onjuiste aangiften omzetbelasting door [bedrijf 1] B.V, en dat dus sprake is van medeplegen.
Wat betreft de aangifte – die is gedaan op 12 april 2019 – over het eerste kwartaal van 2019 is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] moet hebben geweten dat een nihilaangifte niet juist kon zijn. Vanaf 7 februari 2019 had hij immers weer de volledige controle over de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf 1] B.V, omdat hij nieuwe bankpassen had aangevraagd. [30] Bovendien had hij op 19 januari 2019 al bij de heer [naam] gezegd dat hij vermoedde dat het niet goed zat. [31] Dat [naam] eveneens op de hoogte was van de onjuistheid van de nihilaangifte én dat hierbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met [naam] , volgt niet uit het dossier. Ten aanzien van de aangifte over het eerste kwartaal van 2019 acht de rechtbank niet bewezen dat sprake was van medeplegen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte – over het derde en vierde kwartaal van 2018 samen met [medeverdachte] – feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting door [bedrijf 1] B.V. Aan de onjuiste nihil aangifte over het eerste kwartaal van 2019 heeft alleen verdachte feitelijke leiding gegeven.
Feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat verdachte heeft bekend en door de verdediging geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Die bewijsmiddelen zijn:
- de verklaring van verdachte tijdens de zitting van 13 juni 2022;
- het proces-verbaal van bevindingen (onderzoek wapen), DOC-125, pagina 3.
Feit 3
Bewijsmiddelen
Tijdens een doorzoeking van de woning van verdachte in Almere op 21 juni 2021 zijn een alarmpistool (van het merk BBM (Bruni), model 96, kaliber 8 mm K [32] ) en drie stroomstootwapens aangetroffen. [33] Verdachte heeft verklaard dat deze van hem zijn. [34]
Het aangetroffen alarmpistool is een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie. [35] De drie aangetroffen stroomstootwapens hadden de vorm van een mobiele telefoon en zijn voorwerpen die elk afzonderlijk zijn bestemd om door een elektrische stroomstoot personen weerloos te maken of pijn toe te brengen. [36] Dit zijn wapens in de zin van artikel 2 lid 1 categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie. [37]
Bewijsoverwegingen
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte het in de tenlastelegging genoemde alarmpistool en de stroomstootwapens aanwezig heeft gehad. Door de raadsvouw is betoogd dat de stroomstootwapens niet als wapen kunnen worden aangemerkt, omdat ze defect waren en nooit hebben gefunctioneerd.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De opvatting dat geen sprake is van een stroomstootwapen in de zin van artikel 2 van de Wet wapens en munitie indien dit wapen defect is, is onjuist omdat een defect op zichzelf niet eraan in de weg behoeft te staan dat het voorwerp kan worden aangemerkt als een handwapen waarmee personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht (ECLI:NL:HR:2010:BK3503).
De rechtbank acht feit 3 daarom wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het ten laste gelegde ‘in vereniging’ plegen van deze feiten. Daarvan zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
Feit 4
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat verdachte heeft bekend en door de verdediging geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Die bewijsmiddelen zijn:
- de verklaring van verdachte tijdens de zitting van 13 juni 2022;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, DOC-124.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
[bedrijf 1] B.V. in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 12 april 2019, in
Nederland,
telkens opzettelijk een bij de Belastingdienst voorziene aangifte, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangiften voor de
omzetbelasting ten name gesteld van [bedrijf 1] B.V.,
- over het derde en vierde kwartaal 2018 en het eerste kwartaal 2019
onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen, terwijl dat feit er telkens toe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafbaar feiten, tezamen en in
vereniging met een ander, of alleen,
feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen;
2
hij, op 21 juni 2021 te Almere, een wapen van categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp in de vorm van een pistoolmitrailleur van het merk HFC, model Bull Pup 230, kaliber 6 mm BB, wapennummer D13093, voorhanden heeft gehad;
3
hij, op 21 juni 2021 te Almere, een of meerdere wapens van categorie III onder 4° en/of categorie II onder 5° van de Wet wapens en munitie, te weten
- een alarmpistool van het merk BBM (Bruni), model 96, kaliber 8mm K; en
- drie stroomstootwapens in de vorm van een mobiele telefoon, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht,
voorhanden heeft gehad;
4
hij op 21 juni 2021 te Almere, opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal 14,95 gram MDMA, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikel 47 en 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie (WWM) en artikel 2 en 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf
: medeplegen van het feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
en
het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
feit 2
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 13 lid 1 van de WWM;
feit 3
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de WWM, meermalen gepleegd;
feit 4
het misdrijf:
handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat in dit geval kan worden volstaan met het schuldig verklaren van verdachte zonder hem een straf of maatregel op te leggen, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft een ernstig bedrijfsongeval gehad en is in afwachting van een zware operatie. Lichamelijk is verdachte niet in staat een taakstraf uit te voeren of in detentie te verblijven. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, of een geldboete die in termijnen kan worden voldaan.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft feitelijke leiding gegeven aan het doen van onjuiste belastingaangiften door [bedrijf 1] B.V. Uit kennelijk financieel gewin door bewust de Belastingdienst om de tuin te leiden heeft hij in overleg met medeverdachte [medeverdachte] deze B.V. opgericht en de bankrekeningen ter beschikking gesteld aan [medeverdachte] . Vervolgens is er een grote geldstroom – waarvan in deze procedure niet duidelijk is geworden waar die betrekking op had – via de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf 1] B.V. gelopen. Hoewel wellicht vanaf de zijlijn, was verdachte op de hoogte van de gang van zaken omdat hij correspondentie van [bedrijf 1] B.V. ontving en door [medeverdachte] op de hoogte werd gehouden van de (inhoud van de) aangiften omzetbelasting. Nadat verdachte en [medeverdachte] gebrouilleerd raakten, heeft verdachte nog een nihilaangifte omzetbelasting laten doen, terwijl hij wist dat er ook dat kwartaal een grote geldstroom (omzet) via de zakelijke bankrekening van [bedrijf 1] B.V. had gelopen. Het totale belastingnadeel is € 283.804,41, dat de overheid, en daarmee de samenleving, (mede) als gevolg van de handelwijze van verdachte is misgelopen. Naast het ontstane fiscale nadeel heeft verdachte zo handelend bovendien bijgedragen aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Daarnaast heeft verdachte bijna 15 gram harddrugs, een alarmpistool, drie stroomstootwapens en een nepwapen voorhanden gehad.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan in dit geval naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Van het schuldig verklaren van verdachte zonder hem een straf of maatregel op te leggen, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf of een geldboete, zoals door de raadsvrouw is betoogd, kan daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn. Wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte, is niet komen vast te staan dat hij detentieongeschikt is. De rechtbank overweegt dat in detentie in beginsel alle zorg kan worden geleverd die ook thuis wordt geleverd en dat er voldoende mogelijkheden zijn om bij het ondergaan van detentie rekening te houden met fysieke beperkingen van veroordeelden. Mede gelet op de generale preventiedoelen ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte onvoldoende aanleiding om anders te oordelen.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor fraude met een benadelingsbedrag van € 250.000,-- tot € 500,000,-- wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12-18 maanden als oriëntatiepunt gegeven. Voor de aangetroffen harddrugs wordt een taakstraf van 80 uren als oriëntatiepunt gegeven, voor de wapens € 550,-- per wapen.
Wat betreft feit 1 heeft de rechtbank ook acht geslagen op de straf die aan medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer 84.244983.21) is opgelegd. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij ten opzichte van [medeverdachte] een kleinere, ondergeschikte rol heeft gehad en dat [medeverdachte] feitelijk als de initiatiefnemer en kwade genius kan worden aangemerkt. Daarnaast heeft verdachte in totaal € 22.338,-- ontvangen vanuit [bedrijf 1] B.V, en daarmee een (veel) beperkter financieel voordeel gehad dan [medeverdachte] .
Alles afwegende acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf van 14 maanden passend en geboden. Omdat verdachte enige openheid van zaken heeft gegeven en – behalve een veroordeling voor het rijden onder invloed in 2021 – sinds 2000 niet meer is bestraft voor een strafbaar feit, zal de rechtbank daarvan een gedeelte van zes maanden als voorwaardelijke straf opleggen, met een proeftijd van drie jaar.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal volgt dat verdachte al afstand heeft gedaan van de op de beslaglijst vermelde drugs, wapens en valse bankbiljetten. De rechtbank heeft daarover dus geen beslissing te nemen.
Wat betreft het openstaande beslag (hoofdzakelijk schriftelijke bescheiden) heeft de officier van justitie het standpunt ingenomen dat dit kan worden teruggegeven aan verdachte.
De verdediging heeft zich hierover niet uitgelaten.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van het openstaande beslag, aangezien deze administratie niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
het medeplegen van feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
en
het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
feit 2
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 13 lid 1 van de WWM;
feit 3
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de WWM, meermalen gepleegd;
feit 4
het misdrijf:
handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst van 10 juni 2022 vermelde voorwerpen net IBN-code: A.02.01.001, A.03.02.002, A.03.02.003, A.03.04.001, A.03.04.004, A.03.04.006, A.03.04.007, A.03.05.001, A.04.01.001, A.04.02.001 en A.05.01.001.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. M. van Berlo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2022.
Mr. M. Melaard en mr. J.P. Ponsteen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst, met kenmerk ‘Dumbarton/68674’. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.DOC-001.
3.De verklaring van verdachte tijdens de zitting van 13 juni 2022.
4.De verklaring van verdachte tijdens de zitting van 13 juni 2022.
5.DOC-078, pagina 25.
6.AMB-009, pagina 4, en dit volgt uit de verklaring van verdachte tijdens de zitting van 13 juni 2022.
7.DOC-078, pagina 25.
8.DOC-078, pagina 26.
9.DOC-078, pagina 27.
10.DOC-078, pagina 27.
11.DOC-078, pagina 29
12.DOC-078, pagina 32.
13.DOC-078, pagina 32.
14.DOC-078, pagina 32.
15.V-001-01, pagina 3.
16.DOC-005.
17.DOC-041.
18.V-00-08, pagina 4.
19.DOC-078, pagina 81.
20.DOC-039.
21.DOC-078, pagina 113 en 114.
22.DOC-005.
23.DOC-042.
24.V-001-08, pagina 4 en 5.
25.DOC-078, pagina 81.
26.DOC-005.
27.DOC-043.
28.G-001-01, pagina 3.
29.ZD-001-01, pagina 6.
30.AD-001, pagina 16, en V-001-08, pagina 4.
31.V-001-08, pagina 11.
32.DOC-125, pagina 3
33.Proces-verbaal doorzoeking (IBN-001-04).
34.De verklaring van verdachte tijdens de zitting van 13 juni 2022.
35.DOC-125, pagina 3.
36.DOC-125, pagina 1 en pagina 2.
37.DOC-125, pagina 2.