ECLI:NL:RBOVE:2022:2126

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
ak_22_904
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdige beslissing op aanvraag herbeoordeling kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiseres op 31 mei 2022 beroep ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen, omdat zij van mening is dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag, ingediend op 24 maart 2021. De rechtbank Overijssel heeft vastgesteld dat verweerder op 22 juni 2022 een verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat het verzoek om verstrekking van het volledige dossier geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is. Echter, de rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres verweerder te vroeg in gebreke heeft gesteld, maar heeft besloten om de niet-ontvankelijkheid te passeren en het beroep inhoudelijk te behandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder een dwangsom van € 1.442,- verbeurt, omdat hij niet tijdig heeft beslist. Tevens is verweerder opgedragen om binnen dertien weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft recht op vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht van € 50,-.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/904

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. C.C.M. Peper),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres op 31 mei 2022 heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek van 24 maart 2021 met betrekking tot de kinderopvangtoeslag.
Verweerder heeft op 22 juni 2022 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

Inhoud verzoek en reactie1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Eiseres verzoekt de rechtbank in haar beroepschrift, gelet op artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb en artikel 49 lid 9 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, verweerder op te dragen alsnog binnen 14 dagen na de uitspraak een beslissing te nemen onder gelijktijdige toezending van het dossier.
2.1.
In reactie hierop geeft verweerder aan dat de rechtbank op grond van artikel 8:55d van de Awb niet bevoegd is om een beslissing op een dergelijk verzoek te nemen. De bijzondere en sterk vereenvoudigde procedure voor beroepen gericht tegen niet tijdige beslissingen, zoals geregeld in Afdeling 8.2.4A Awb is volgens verweerder niet bedoeld voor rechterlijke beslissingen zoals door eiseres gevraagd.
Verder geeft verweerder aan dat, in het geval dat de rechtbank wel bevoegd zou zijn, het verstrekken van een volledig dossier niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt, nu een dergelijke handeling niet is gericht op een rechtsgevolg. Het niet tijdig verstrekken van een volledig dossier is daarmee evenmin als een niet tijd nemen van een besluit aan te merken. Dat betekent dat de bepalingen in de Awb over beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van besluiten niet van toepassing zijn. Het beroep is in zoverre volgens verweerder niet-ontvankelijk. Daarbij geeft verweerder aan dat een dwangsom in dit kader dan ook niet wordt verbeurd.
Verstrekken dossier2.2. De rechtbank is van oordeel dat het verstrekken van een volledige dossier door verweerder niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt, nu een dergelijke handeling niet is gericht op rechtsgevolg. Het niet tijdig verstrekken van een volledig dossier is daarmee evenmin als een niet tijdig nemen van een besluit aan te merken. Dat betekent dat de bepalingen in Awb over beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van besluiten niet van toepassing zijn. De rechtbank kan dan ook niet op grond van artikel 8:55d van de Awb terzake een dwangsom vaststellen.
2.3.
Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
Beroep tegen het niet-tijdig beslissen
3. Voor zover het beroep zich richt tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om herbeoordeling, overweegt de rechtbank het volgende.
4. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
5. De rechtbank stelt het volgende vast.
Eiseres heeft op 24 maart 2021 haar verzoek om herbeoordeling bij verweerder ingediend. Verweerder had 6 maanden de tijd om daarop te beslissen. De beslissing diende dus voor 24 september 2021 te worden genomen.
Verweerder heeft eiseres op 31 augustus 2021 meegedeeld dat hij de beslistermijn eenmalig verlengd met een nieuwe termijn van 6 maanden, zodat verweerder uiterlijk op 24 maart 2022 zou beslissen.
Met zijn brief van 5 maart 2022 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij niet voor 24 maart 2022 op haar verzoek van 24 maart 2021 zal beslissen. Hij heeft eiseres gewezen op zijn site waarop zijn planning is vermeld.
Verweerder heeft eiseres in zijn brief van 5 maart 2022 gewezen op de mogelijkheid hem “in gebreke” te stellen. Hij heeft daartoe het “ingebrekestelling”-formulier meegestuurd.
Verweerder heeft daarbij aan eiseres niet meegedeeld dat zij met het indienen van dat formulier moest wachten tot de beslistermijn was verstreken, dus tot na 24 maart 2022.
Eiseres heeft vervolgens verweerder op 10 maart 2022 in gebreke gesteld.
Eiseres heeft daarna op 31 mei 2022 onderhavig beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en geconcludeerd dat het beroep ontvankelijk is en verzocht hem een beslistermijn van ten minste 13 weken op te leggen.
6. De rechtbank is van oordeel dat naar de letter van de wet eiseres verweerder twee weken te vroeg in gebreke heeft gesteld waardoor het beroep naar de letter van de wet niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep desondanks gegrond dient te worden verklaard. In dat verband acht de rechtbank van belang dat verweerder op 5 maart 2022 zelf heeft verklaard dat een besluit niet voor of op 24 maart 2022 zal worden genomen. Het wachten tot het einde van de beslistermijn diende dan ook geen enkel doel. Verweerder wordt door de vroege ingebrekestelling niet in zijn belangen geschaad nu hijzelf heeft verklaard niet tijdig te zullen beslissen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het van een overdreven formalisme getuigt om in zo’n geval de niet-ontvankelijkheid van het beroep aan eiseres tegen te werpen.
De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat ook verweerder zelf van mening is dat het beroep inhoudelijk moet worden behandeld aangezien hij heeft gesteld dat het beroep ontvankelijk is.
6.2.
De rechtbank passeert om voornoemde redenen de niet-ontvankelijkheid van het beroep en zal het beroep daarom inhoudelijk behandelen.
Verbeurde dwangsom
7. Artikel 4:17, eerste en derde lid, van de Awb bepaalt dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt voor elke dag (vanaf de 15e dag na ontvangst van de ingebrekestelling) dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen.
Niet in geschil is dat een dwangsom is verschuldigd.
7.1.
Verweerder heeft de ingebrekestelling op 28 februari 2022 ontvangen. Dit betekent dat de dwangsom verschuldigd is vanaf 15 maart 2021. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Dit volgt uit artikel 4:17, tweede lid, van de Awb.
7.2.
Met toepassing van artikel 8:55c en artikel 4:17 van de Awb stelt de rechtbank de door verweerder verbeurde dwangsom, tot aan de dag van deze uitspraak, vast op de maximale dwangsom van € 1.442,-.
7.3.
Verzoekster heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van rente ter zake van de toegekende dwangsom. De rechtbank honoreert die aanspraak in zoverre dat beslist wordt dat recht bestaat op een vergoeding van wettelijke rente indien de toegekende dwangsom niet aan verzoekster wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. [1]
Termijnstelling en nadere dwangsom (artikel 8:55d van de Awb)8. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn bepalen.
8.1.
In het verweerschrift is met een beroep op artikel 8:55d, derde lid, van de Awb verzocht om een beslistermijn van 13 weken te verlenen. Verweerder heeft hierbij als onderbouwing het behandelproces bij een verzoek om herbeoordeling toegelicht. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat bij een verzoek om herbeoordeling voor ieder afzonderlijk jaar wordt nagegaan of in het kader van de wettelijke compensatieregelingen sprake is van vooringenomenheid, hardheid of onterechte opzet/grove schuld. De persoonlijke zaakbehandelaar verzamelt hiertoe alle relevante informatie en neemt contact op met de ouder om het verhaal geheel in beeld te krijgen. Dit neemt twee weken in beslag. Verweerder is verplicht om advies te vragen aan de Commissie van Wijzen (CvW) voor die gevallen waarin verweerder het voornemen heeft om afwijzend te oordelen over vooringenomenheid of opzet/grove schuld. De CvW heeft maximaal twee weken nodig om tot haar advies te komen. Het advies van de CvW wordt gevolgd. Daarna informeert verweerder door middel van een vooraankondiging de ouder over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek. De ouder heeft dan de mogelijkheid om binnen zes weken zijn of haar zienswijze hierop te geven. Daarna neemt verweerder een beschikking; dit zal twee weken in beslag nemen. Deze termijn hangt samen met de nog vereiste goedkeuring inzake de berekening van de vergoeding en de verzending via het toeslagen verstrekkingensysteem, die een week extra vraagt.
Naast de beschrijving van het behandelproces heeft verweerder nog naar voren gebracht dat de verzoeken van ouders op volgorde van binnenkomst in behandeling worden genomen. De procedures die zien op het niet tijdig nemen van een besluit, waarin de rechter een nadere termijn beslistermijn vaststelt, doorbreken dit systeem. Verweerder maakt zich hier zorgen over, dit mede gezien de te verwachten aantallen beroepen “niet tijdig nemen van een besluit”. De ouders die niet procederen worden benadeeld omdat hun verzoeken op een later moment dan gepland in behandeling worden genomen. Verweerder meent daarom dat een ruimere beslistermijn dan de wettelijke twee weken beter recht doet aan de belangen van de vele andere ouders die een verzoek om te worden herbeoordeeld hebben gedaan.
Daarnaast heeft verweerder de rechtbank op meerdere uitspraken gewezen waarin een langere beslistermijn is toegekend in het kader van de herbeoordeling.
8.2.
De rechtbank ziet in de toelichting van verweerder aanleiding om te oordelen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor verweerder niet binnen de wettelijke termijnen op het verzoek van 24 maart 2021 heeft kunnen beslissen. De rechtbank moet thans een nadere termijn stellen die niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort is [2] . De rechtbank betrekt hierbij de door verweerder aangevoerde feiten en omstandigheden in het verweerschrift. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden, in samenhang bezien, in dit geval de door verweerder verzochte beslistermijn rechtvaardigen van 13 weken, te rekenen na de dag waarop de uitspraak is verzonden.
9. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Proceskosten en griffierecht10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op het opdragen aan verweerder het volledige dossier aan eiseres te verstrekken;
  • verklaart het beroep voor het overige gegrond;
  • stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
  • beslist dat voor zover de toegekende dwangsom niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan;
  • draagt verweerder op binnen dertien weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, rechter, in aanwezigheid van A.N. Jonker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358.
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 oktober 2021: ECLI:NL:RVS:2021:2346