ECLI:NL:RBOVE:2022:2050

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
ak_21_1049
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging leerwerkovereenkomst en opzegtermijn in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Eiseres had een leerwerkovereenkomst met een werkgever en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). De werkgever had de leerwerkovereenkomst tussentijds beëindigd, maar eiseres stelde dat de opzegtermijn niet in acht was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkgever de opzegtermijn had moeten respecteren en dat de beëindiging van de overeenkomst niet rechtsgeldig was. De rechtbank oordeelde dat de ontbindende voorwaarde in de leerwerkovereenkomst niet verenigbaar was met het wettelijke stelsel van ontslaggronden. Eiseres had recht op een WW-uitkering tot het einde van de opzegtermijn, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat de werkgever de overeenkomst niet rechtsgeldig had beëindigd. De uitspraak benadrukt de bescherming van werknemers in het arbeidsrecht en de noodzaak om wettelijke opzegtermijnen in acht te nemen bij beëindiging van arbeidsovereenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1049

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. S. van de Griek,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: L.A.P. ter Laak.

Inleiding

Bij besluit van 22 maart 2021 heeft verweerder aan eiseres met ingang van 1 maart 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
Bij besluit van 18 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 22 maart 2021 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting onmiddellijk geschorst, omdat pas enkele minuten voor aanvang van de zitting is gebleken dat de gemachtigde van eiseres dezelfde ochtend per e-mail de griffie van de rechtbank heeft laten weten dat zij wegens ziekte niet in de gelegenheid is ter zitting te verschijnen.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 21 juni 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich door zijn gemachtigde laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

De feiten
1. Eiseres is met [naam vennootschap 1] B.V. een leerarbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangegaan, welke overeenkomst door de werkgever op 18 februari 2020 en door eiseres op 26 februari 2020 digitaal is ondertekend.
2. Artikel 1 van de leerarbeidsovereenkomst, met als kopje “Aanvang dienstverband en ontbindende voorwaarde” luidt als volgt:
1.1
Werknemer treedt met ingang van 01-04-2020 voor bepaalde tijd, op basis van 8 maanden in dienst van werkgever. De onderhavige leerarbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege, derhalve zonder dat daartoe opzegging vereist is, op 01-12-2020.
1.2
Onderhavige leerwerkovereenkomst eindigt tussentijds van rechtswege, zonder dat daartoe opzegging vereist is:
a.
door beëindiging van de overeenkomst BPV [Beroepspraktijkvorming] door één van de onder sub b. van de overwegingen van onderhavige leerarbeidsovereenkomst genoemde partijen, hetzij door beëindiging van de samenwerking tussen de opdrachtgever (zijnde het leerbedrijf/de onderneming waar de leerling/werknemer werkzaam is in het kader van zijn opleidingstraject) en de leerling/werknemer dan wel tussen de opdrachtgever en werkgever, ongeacht de grondslag voor beëindiging en/of;
b.
indien het werknemer ingevolge enige toepasselijke wet- en regelgeving niet langer is toegestaan arbeid te verrichten en/of;
c.
indien het werkgever ingevolge enige toepasselijke wet- en regelgeving niet langer is toegestaan werknemer arbeid te laten verrichten.
d.
Werkgever zal werknemer uiterlijk één maand voor het einde van de leerarbeidsovereenkomst van rechtswege, schriftelijk informeren over het al dan niet voortzetten van de leerarbeidsovereenkomst met de werknemer, alsmede over de voorwaarden waaronder de leerarbeidsovereenkomst eventueel kan worden voortgezet.
Eiseres is door de werkgever bij [naam vennootschap 2] B.V. geplaatst.
3. De werkgever heeft bij brief van 29 oktober 2020 aan eiseres bevestigd dat de leerarbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van zes maanden wordt verlengd en dat deze, zonder dat opzegging is vereist, van rechtswege op 1 juni 2021 eindigt. Deze brief is door de werkgever op 29 oktober 2020 en door eiseres op 4 november 2020 digitaal ondertekend.
4. Eiseres heeft op 25 januari 2021 een WW-uitkering bij verweerder aangevraagd.
5. Bij brief van 29 januari 2021 heeft de werkgever aan eiseres bevestigd dat de BPV-overeenkomst en de daaraan verbonden leerarbeidsovereenkomst met de werkgever conform artikel 1 van de leerarbeidsovereenkomst per 1 februari 2021 van rechtswege is beëindigd.
6. In het besluit 22 maart 2021 heeft verweerder aan eiseres een WW-uitkering toegekend met ingang van 1 maart 2021. Verweerder heeft in dit besluit aan eiseres meegedeeld dat de beëindiging van het dienstverband van eiseres met ingang van 1 februari 2021 heeft plaatsgevonden vóór de opzegtermijn die voor eiseres geldt. Omdat tot en met 28 februari 2021 een opzegtermijn in acht genomen had moeten worden, kan zij tot en met die datum geen uitkering krijgen.
Het standpunt van verweerder
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat met artikel 1.2, onder a, van de leerarbeidsovereenkomst geen sprake is van een rechtsgeldige ontbindende voorwaarde, omdat deze ontbindende voorwaarde in strijd moet worden geacht met het gesloten stelsel van ontslaggronden. De leerarbeidsovereenkomst kent in artikel 3 de mogelijkheid van tussentijdse opzegging met inachtneming van een opzegtermijn. Dit betekent dat de werkgever met hantering van de opzegtermijn de overeenkomst had moeten opzeggen.
Het standpunt van eiseres
8. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte stelt dat voor haar in de maand februari 2021 een opzegtermijn gold. Volgens eiseres haalt verweerder de positie van werkgever en die van opdrachtgever door elkaar. De beëindiging is niet afhankelijk van de subjectieve wil van de werkgever, maar van de opdrachtgever, een derde. In het geval van eiseres heeft de opdrachtgever aangegeven dat zij geen werk meer voor eiseres had. Daarop heeft de werkgever geen invloed gehad. Door een beslissing van de opdrachtgever kon eiseres het werk niet meer doen, waarmee de leerarbeidsovereenkomst inhoudsloos is geworden. De omstandigheid dat de opdrachtgever aangeeft geen werk meer te hebben voor eiseres, is objectief bepaalbaar. Omdat dit een beslissing van de opdrachtgever betreft en niet van de werknemer, is het níet afhankelijk van de subjectieve wil van de werkgever. Er was dan ook sprake van een rechtsgeldige ontbindende voorwaarde, waardoor de leerarbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd. Er behoefde geen opzegtermijn in acht te worden genomen. Er is geen strijd met de redelijkheid en billijkheid, omdat niet van een werkgever kan worden verwacht de leerarbeidsovereenkomst in stand te houden als de opdrachtgever geen werk meer voor eiseres heeft. Verweerder had ook over de maand februari 2021 een WW-uitkering aan eiseres moeten toekennen.
De beoordeling door de rechtbank
9. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een rechtsgeldige ontbindende voorwaarde, heeft de Hoge Raad vooropgesteld dat de voor de arbeidsovereenkomst kenmerkende bescherming, die onder meer tot uiting komt in het wettelijk stelsel van het ontslagrecht, meebrengt dat de geldigheid van een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst slechts bij uitzondering kan worden aanvaard. Een voorwaarde die redelijkerwijs niet met dat wettelijke stelsel is te verenigen, zal niet tot een beëindiging van rechtswege van de arbeidsovereenkomst kunnen leiden. Van geval tot geval moet worden bezien of een voorwaarde als vorenbedoeld is te verenigen met dat wettelijk stelsel. Daarbij komt het mede aan op de aard, inhoud en context van de voorwaarde. [1]
10. Volgens vaste rechtspraak is voor het slagen van een beroep op een ontbindende voorwaarde vereist dat de vervulling ervan niet door de werkgever in de hand is gewerkt, dat het beroep op de voorwaarde redelijkerwijs verenigbaar is met het gesloten stelsel van het ontslagrecht en dat de vervulling van de voorwaarde niet teveel verbonden is aan de subjectieve waardering door de werkgever. [2]
11. Van de dossierstukken maakt het formulier “Tussentijdse beëindiging opleidingstraject/dienstverband medewerker in opleiding” deel uit. Uit dit formulier volgt dat de opdrachtgever met ingang van 1 februari 2021 geen gebruik meer wil maken van de diensten van eiseres en daarom wil stoppen met het leerwerktraject. De reden is met name de terugloop in het werk en de aansluiting die er volgens de opdrachtgever niet is met de werkzaamheden die zij nog wel heeft.
12. De rechtbank verwijst naar artikel 1.2, aanhef en onder a, van de leerarbeidsovereenkomst tussen eiseres en [naam vennootschap 1] , zoals hiervoor in overweging 2 geciteerd. Daarin wordt beëindiging van de overeenkomst zonder meer afhankelijk gesteld van het besluit of de gedraging van de onderneming waarin eiseres door [naam vennootschap 1] is geplaatst.
13. Als dus de opdrachtgever, die de materiële werkgever is [3] , ervoor kiest om voortijdig de stage te beëindigen, zal van rechtswege de arbeidsovereenkomst komen te vervallen. Deze voorwaarde is naar het oordeel van de rechtbank, gezien de aard en inhoud ervan, niet verenigbaar met het wettelijke stelsel van het ontslagrecht.
Daaraan doet niet af dat [naam vennootschap 1] in de tussen haar en eiseres gesloten overeenkomst formeel als werkgever is aangemerkt. De bescherming die volgens de Hoge Raad kenmerkend is voor de arbeidsovereenkomst, is immers blijkens de arbeidsrechtelijke jurisprudentie met zo’n door partijen gekozen constructie in het algemeen niet te verenigen.
14. Voor de beëindiging van de leerwerkovereenkomst tussen eiseres en de werkgever had de voor eiseres geldende wettelijke opzegtermijn in acht moeten worden genomen. Het bestreden besluit kan in stand blijven.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie het arrest van de Hoge Raad van 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0348.
2.Zie onder meer de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 19 augustus 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3431.
3.Zie de uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van