ECLI:NL:RBOVE:2022:2018

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
ak_21_1300
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijzondere bijstand voor verhuurnota en waarborgsom; geen noodsituatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste verhuurnota en de waarborgsom behandeld. Eiseres, die samen met haar partner dak- en thuisloos is geworden, had verzocht om bijzondere bijstand na een gedwongen verhuizing. Het college van burgemeester en wethouders van Enschede heeft deze aanvraag afgewezen, met het argument dat de kosten voorzienbaar waren en er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de bijstandsuitkering rechtvaardigden.

De rechtbank heeft op 25 mei 2022 de zaak behandeld. Eiseres stelde dat er wel sprake was van bijzondere omstandigheden die een eerdere ingangsdatum van de bijstandsuitkering rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde echter dat de verhuizing niet als plotseling of acuut kon worden beschouwd, aangezien er een periode van aanmaningen en procedures aan de ontruiming voorafging. Eiseres en haar partner hadden moeten reserveren voor de kosten die met de verhuizing gepaard gingen.

Wat betreft de ingangsdatum van de bijstandsuitkering, oordeelde de rechtbank dat deze in beginsel niet eerder kan ingaan dan de datum waarop de aanvraag is ingediend, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van het college in stand blijft. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1300

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. C.J. van der Have,
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede (het college),

gemachtigde: M.A. Luttje.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste verhuurnota en de waarborgsom en tegen de weigering de toegekende bijstandsuitkering eerder te laten ingaan dan vanaf 5 april 2020.
Met het bestreden besluit van 24 juni 2021 op het bezwaar van eiseres is het college bij die besluiten gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld. De gemachtigde van het college heeft hieraan deelgenomen.

Overwegingen

Wat aan de besluitvorming vooraf is gegaan
1.1
Eiseres en [naam] (hierna: partner) hebben bij het college gemeld dat zij op
4 februari 2020 uit hun woning in Losser zijn gezet en dat zij dak- en thuisloos zijn.
Zij kunnen een kamer huren in Enschede. Zij hebben het college op 13 maart 2020 verzocht bijzondere bijstand toe te kennen voor de kosten van de eerste verhuurnota en de waarborgsom. Na onderzoek heeft het college deze aanvraag afgewezen bij besluit van
24 maart 2020.
1.2
Eiseres en haar partner hebben een briefadres gekregen op het adres van het Leger des Heils vanaf 16 april 2020. Zij hebben geen gebruik gemaakt van de opvang daar, maar hebben verbleven bij familie/vrienden. Op 16 april 2020 hebben eiseres en haar partner zich bij het college gemeld voor een bijstandsuitkering. Bij besluit van 26 mei 2020 heeft het college eiseres en haar partner een bijstandsuitkering toegekend vanaf 16 april 2020 naar de norm voor gehuwden. Bij besluit van 6 augustus 2020 heeft het college het besluit van
26 mei 2020 ingetrokken en besloten de bijstandsuitkering toe te kennen vanaf 5 april 2020.
Standpunten van partijen
2.1
Het college stelt zich op het standpunt dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd voorzienbaar waren, zodat de met de verhuizing verband houdende kosten niet voorvloeien uit bijzondere omstandigheden. Van een plotselinge acute verhuizing was geen sprake.
Ook stelt het college zich op het standpunt dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een eerdere ingangsdatum van de bijstandsuitkering zouden kunnen rechtvaardigen.
2.2
Eiseres stelt dat het college wel met terugwerkende kracht de bijstandsuitkering had moeten toekennen. Er was volgens eiseres sprake van bijzondere omstandigheden, die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. Ook had het college de gevraagde bijzondere bijstand moeten toekennen.
Ten aanzien van de bijzondere bijstand
3.1
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de PW heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
3.2
Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de kosten voor de eerste maand huur en de waarborgsom tot de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 1 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3157. Deze kosten dienen in beginsel te worden betaald uit het inkomen of de uitkering van eiseres en haar partner, dit kan door middel van reservering of door gespreide betaling achteraf. Slechts indien er sprake is van bijzondere omstandigheden kan hiervan worden afgeweken. Van bijzondere omstandigheden is bijvoorbeeld sprake indien iemand om medische redenen moet verhuizen of indien iemand vanwege sociale redenen met spoed moet verhuizen, zonder dat een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening.
3.3
Niet in geschil is dat de kosten zich voordoen en dat die kosten in het geval van eiseres noodzakelijk zijn. Tussen partijen is in geschil of tevens is voldaan aan de voorwaarde dat de betreffende kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een acute noodsituatie die een plotselinge verhuizing noodzakelijk maakte. Het college heeft terecht opgemerkt dat ontruiming van een gehuurde woning geen plotselinge gebeurtenis is. Hieraan gaat een
ruime periode van aanmaningen en procedures vooraf, in welke periode belanghebbenden
er rekening mee hadden kunnen en moeten houden dat er eens een moment zou komen
waarop zij de woning (gedwongen) zouden moeten verlaten en dus ook zouden moeten
verhuizen. De verhuizing was dus voorzienbaar en eiseres en haar partner hadden moeten reserveren voor de daarmee verband houdende kosten. Zij hebben niet gesteld en ook is niet gebleken dat zij geen financiële ruimte zouden hebben gehad om te reserveren.
Ten aanzien van de ingangsdatum van de bijstandsuitkering.
4.1
In artikel 44, eerste lid, van de PW is bepaald dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Ingevolge vaste rechtspraak wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode, voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend en/of de melding heeft plaatsgevonden. Van dit uitgangspunt kan slechts worden afgeweken, indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 14 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:174.
4.2
De rechtbank stelt vast dat eiseres en haar partner na melding op 16 april 2020 op
20 april 2020 een aanvraag hebben ingediend voor een bijstandsuitkering.
In verband met een bericht van het Leger des Heils dat eiseres en haar partner zich daar op
7 april 2020 hebben gemeld, heeft het college aanleiding gezien de bijstandsuitkering in te laten gaan vanaf 5 april 2020. Van bijzondere omstandigheden, die de bijstandverlening met een verdergaande terugwerkende kracht rechtvaardigen is de rechtbank niet gebleken. Daarbij is ook van belang dat eiseres en haar partner voorheen woonden in een andere gemeente, namelijk in Losser. Het college heeft daarom kunnen aansluiten bij de melding van het Leger des Heils in Enschede, dat eiseres en haar partner zich daar op 7 april 2020 hebben gemeld voor opvang.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
6. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Veelen, rechter, in aanwezigheid van
W. Veldman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.