ECLI:NL:RBOVE:2022:1838

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
84.121767.21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen door bestuurder van een bedrijf met ongebruikelijke geldstromen

Op 27 juni 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 35-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, voor het witwassen van een bedrag van € 755.720. De verdachte, die als bestuurder van een bedrijf fungeerde, stortte gedurende een periode van ongeveer 8 maanden aanzienlijke contante bedragen op de zakelijke rekening van zijn bedrijf zonder legale herkomst. Vervolgens werden deze bedragen vrijwel direct overgeboekt naar een ander bedrijf, waarmee geen zakelijke relatie bestond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning van betrokkenheid, nauw betrokken was bij de verdachte transacties en dat er sprake was van een gewoonte in het witwassen van geld. De rechtbank baseerde haar oordeel op de feiten en omstandigheden die uit het dossier naar voren kwamen, waaronder de herkomst van de stortingen en de wijze van overboeken. De verdachte had geen verifieerbare verklaring voor de herkomst van het geld en de rechtbank concludeerde dat hij wist dat de gelden afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met anderen handelde en dat hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het witwassen, wat leidde tot de veroordeling voor medeplegen van gewoontewitwassen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.121767.21 (P)
Datum vonnis: 27 juni 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 juni 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van officier van justitie mr. W.B. Gaasbeek en van wat door verdachte en zijn raadsman, mr. S.F.J. Smeets, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte met anderen
€ 755.720,-- heeft witgewassen, en daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 september 2016 tot en met 30 maart 2017, in Zaandam en/of Zaandijk en/of Krommenie en/of Beverwijk en/of Oldebroek, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met en/of een of meer ander(en), althans alleen,
heeft witgewassen en daarvan een gewoonte heeft gemaakt,
hierin bestaande dat hij, verdachte,
van één of meer voorwerpen, te weten (één of meer geldbedragen tot in totaal) EUR 755.720,- althans één (of meer) geldbedrag(en),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of
verhuld heeft wie de rechthebbende(n) op bovenomschreven geldbedrag(en),
is/was/waren en/of heeft verborgen en/of verhuld wie dit/deze geldbedrag(en)
voorhanden heeft/hebben gehad, door
- op bankrekening(en) op naam van [bedrijf 1] (telkens)
een of meer geldbedrag(en) te (laten) storten en/of over te (laten) boeken en/of aan
te (laten) houden waarover hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) kon(den)
beschikken (mede) middels een of meer bankpassen op naam van verdachte;
en/of
Van één of meer voorwerpen, te weten (één of meer geldbedragen tot in totaal) EUR
755.720,- althans één (of meer) geldbedrag(en),
heeft verworven en/of voorhanden heeft (gehad) en/of heeft overgedragen en/of
heeft omgezet en/of van één of meer voorwerpen, te weten (één of meer
geldbedragen tot in totaal) EUR 755.720,- althans één (of meer) geldbedrag(en),
gebruik heeft gemaakt, door
- op bankrekening(en) op naam van [bedrijf 1] (telkens)
een of meer geldbedrag(en) te (laten) storten en/of over te (laten) boeken en/of aan
te (laten) houden waarover hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) kon(den)
beschikken, en/of
- (vervolgens) een of meer gira(a)l(e) geldbedrag(en) over te dragen en/of om te
zetten middels een of meer overboeking(en) van de bankrekening(en) op naam van
[bedrijf 1] naar een of meer andere bankrekening(en)
(DOC-35);
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dit/deze geldbedrag(en),
geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – (deels) afkomstig was/waren uit
enig(e) misdrij(f)(ven);

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Er is geen bewijs dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de stortingen van contante geldbedragen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Juridisch kader
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak geen direct verband kan worden gelegd tussen een bepaald misdrijf en het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag. Uit het dossier kan worden afgeleid dat de herkomst van dit bedrag, dat uit meerdere contante stortingen is opgebouwd, onbekend is en in ieder geval geen relatie vertoont met bedrijfsactiviteiten van de vennootschap die houder is van de bankrekening. Dat betekent dat met betrekking tot deze dubieuze geldstroom geen gronddelict bekend is. De rechtbank zal daarom gebruik maken van het toetsingskader dat voor dergelijke gevallen volgt uit het zogenaamde 6-stappen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481). Hieruit volgt dat het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ pas bewezen kan worden, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank doorloopt bij de toets of sprake is van witwassen de volgende stappen. Als er op basis van de feiten en omstandigheden sprake is van een vermoeden van witwassen, dan mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de goederen dan wel gelden. Deze verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Zodra de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal moeten blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden en voertuigen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Vermoeden van witwassen
Verdachte is, via [stichting] [2] , van 18 september 2015 tot 30 september 2016 bestuurder en aandeelhouder geweest van het bedrijf [bedrijf 1] , een ‘groot- en detailhandel in (rund-)vlees en
kipproducten’. [3] Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijf 1] vanaf 28 oktober 2016 geen activiteiten meer verricht. [4]
Uit het proces-verbaal van ambtshandeling van verbalisant [verbalisant] [5] blijken onder meer de volgende feiten en omstandigheden. In de periode van 5 september 2016 tot en met 13 maart 2017 zijn 89 contante stortingen geweest op de ABN Amro-bankrekening met nummer [rekeningnummer] . Deze staat op naam van [bedrijf 1] Het totaalbedrag van de stortingen is € 755.720,--. Daarbij werd 338 keer een coupure van
€ 500,-- gestort (dat is 23% van het totaalbedrag). Meerdere contante stortingen van lagere bedragen dan € 5.000,- en € 10.000,-- – de FIU-meldgrens – vonden binnen enkele minuten na elkaar plaats. Na de contante stortingen op de bankrekening van [bedrijf 1] , werd in vrijwel alle gevallen het volledige bedrag (tot in totaal € 751.180,--) nog dezelfde dag overgeboekt naar een bankrekening op naam van [bedrijf 2] met telkens alleen de omschrijving ‘spoedoverboeking’.
[bedrijf 2] hield zich in een klein deel van de periode waarin de bedragen werden ontvangen blijkens het uittreksel uit de Kamer van Koophandel bezig met ‘Groothandel in GSM's. In en verkoop auto's gebruikt en nieuw’ en voor het grootste gedeelte met ‘Groothandel in alcoholische dranken en niet alcoholische dranken’. [6] Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel heeft [bedrijf 2] haar bedrijfsactiviteiten per 11 januari 2017 gestaakt. [7]
Uit het hiervoor overwogene blijkt dat, hoewel [bedrijf 1] volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel in bijna de hele tenlastegelegde periode geen activiteiten meer verrichte, sprake is geweest van een grote contante geldstroom die over haar bankrekening heeft gelopen. Niet blijkt dat die geldstroom enige relatie heeft met legale activiteiten overeenkomstig de doelomschrijving van de vennootschap. Daarnaast werden de stortingen voor een aanzienlijk deel gedaan met coupures van € 500,--, bleef het totaalbedrag per storting steeds onder de FIU-meldgrens en werden meerdere stortingen binnen enkele minuten na elkaar gedaan, en werd het geld in de meeste gevallen dezelfde dag overgeboekt naar [bedrijf 2] , terwijl niet is gebleken van een economische reden voor de betalingen, [bedrijf 2] in een andere branche opereerde en in een deel van de periode waarin de overboekingen plaatsvonden haar bedrijfsactiviteiten al had beëindigd.
Op basis van die feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
Betrokkenheid verdachte?
Uit wat hiervoor is overwogen blijkt dat verdachte van 18 september 2015 tot 30 september 2016, via [stichting] , bestuurder en aandeelhouder is geweest van het bedrijf [bedrijf 1] Verdachte heeft verklaard dat hij het bedrijf heeft opgericht [8] en ook wel eens handelingen binnen [bedrijf 1] heeft verricht. [9] Ook heeft hij verklaard dat hij wel eens geld heeft gestort. [10]
In die periode heeft verdachte ook daadwerkelijk bestuurshandelingen verricht. Zo heeft hij een huurovereenkomst voor een bedrijfspand in Andijk afgesloten en daartoe contant een borgsom van € 1.000,-- betaald. [11] Verder stonden de bankpassen die bij de bankrekening van [bedrijf 1] hoorden op de naam van verdachte. [12] Bankpassen met de nummers 051 en 052 zijn gebruikt voor de hiervoor genoemde stortingen in de tenlastegelegde periode. [13] Beide passen zijn uitgereikt aan verdachte, die zich daartoe met zijn rijbewijs heeft gelegitimeerd. [14]
Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat verdachte nauw was betrokken bij [bedrijf 1] Verdachte zelf heeft onder meer verklaard dat hij zich ‘
heeft laten lenen voor bepaalde zaken’, en: ‘
ik heb dingen op mijn naam gehad maar heb zelfs niets gedaan’, en: ‘
men heeft mij gouden bergen beloofd’, en dat hij geen zeggenschap heeft gehad en er niets mee te maken heeft. Dat maakt het voorgaande niet anders, alleen al omdat verdachte zijn stellingen op geen enkele wijze heeft onderbouwd en ook geen begin van aannemelijkheid heeft gepresenteerd. Hij heeft geen namen van anderen willen noemen, maar ook heeft hij – terwijl daarvoor het noemen van namen niet noodzakelijk is – niets over de gang van zaken verklaard. Ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft hij geen commentaar willen geven en verklaard dat hij ‘
op dit moment’ ook niet in zijn algemeenheid wil verklaren wat hem is overkomen. Daarbij komt dat, al aangenomen dat hij daadwerkelijk [bedrijf 1] in opdracht van anderen zou hebben opgericht en in opdracht van anderen de bankpassen zou hebben opgehaald en afgegeven, zoals hij zelf heeft verklaard, hij de situatie in stand is blijven houden. Hij heeft bijvoorbeeld geen melding gedaan bij de Belastingdienst of de bankpassen laten blokkeren, terwijl dat in zijn macht én op zijn weg had gelegen als bestuurder en aandeelhouder. Daarmee heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de bankrekening voor criminele doeleinden zou worden gebruikt.
En hoewel verdachte zich per 30 september 2016 heeft laten uitschrijven als bestuurder van Stichting aandelen Beheer De Vaart en daarom vanaf die datum formeel niet meer als bestuurder betrokken was bij [bedrijf 1] , heeft hij ook nadien nog handelingen verricht die als bestuurshandelingen kunnen worden aangemerkt. Zo heeft hij op 10 oktober 2016 [15] per e-mail contact gehad met de verhuurder van het bedrijfspand aan [bedrijf 1] Ook heeft hij op 29 november 2016 een nieuwe betaalpas afgehaald voor de hiervoor genoemde ABN Amro-rekening van [bedrijf 1] [16]
Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat verdachte in de gehele ten laste gelegde periode nauw was betrokken bij [bedrijf 1] Voor zover de raadsman heeft bedoeld een Meer-en-Vaart-verweer te voeren met zijn stelling dat sprake is van katvangers, heeft hij daarvoor geen feitelijke grondslag aangevoerd en zo nalatende deze stelling geen “handen en voeten gegeven”. Dat betekent dat dit niet als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan worden aangemerkt. De rechtbank passeert daarom deze stelling van de verdediging.
Hiervoor is al vastgesteld dat sprake is van een vermoeden van witwassen ten aanzien van voornoemde geldbedragen via de bankrekening van [bedrijf 1] Het is confom voornoemd stappenplan vervolgens aan verdachte om dit vermoeden te ontzenuwen. Van hem mag een verklaring worden verlangd die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Verklaring herkomst geldbedragen
Over de herkomst van de geldbedragen heeft verdachte niets verklaard, alleen dat hij van niets weet. Zijn verklaring kan niet worden aangemerkt als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan de contante geldbedragen die op de bankrekening van [bedrijf 1] zijn gestort, in totaal € € 755.720,--, afkomstig waren uit enig misdrijf, en dat verdachte dat wist. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan witwassen, door de werkelijke aard en herkomst van deze geldbedragen te verbergen en verhullen.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte heeft gehandeld in samenwerking met anderen. Gezien de klaarblijkelijk op elkaar afgestemde repeterende handelingen (telkens storten en vervolgens direct overboeken) waarop de geldstromen hebben gelopen, kan het niet anders dan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer anderen. Dat volgt ook uit het dossier. Onder meer uit de verklaring van verdachte, waaruit volgt dat ook anderen stortingen hebben gedaan. [17] Ook heeft hij verklaard dat hij door hem afgehaalde betaalpassen ter beschikking heeft gesteld aan anderen [18] (van wie hij de naam niet wil noemen) en dat hij niet degene is geweest die de geldbedragen vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] heeft overgeboekt. [19] Het is niet zo dat de bijdrage van verdachte gelijkwaardig moet zijn aan de bijdrage van de mededaders (vgl. ECLI:NL:HR:2018:893). Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan het witwassen, door [bedrijf 1] naar de buitenwereld toe in stand te houden (onder meer door bestuurshandelingen – ook na de bestuurswissel – te blijven verrichten) en de bankpassen ter beschikking te stellen en te blijven stellen aan anderen. De rechtbank acht daarom bewezen dat sprake is geweest van medeplegen tussen verdachte en een of meer anderen.
Gewoontewitwassen
Gelet op de frequentie, duur en omvang van het witwassen en het daaruit voortvloeiende structurele karakter van de contante geldstromen acht de rechtbank bewezen dat sprake is geweest van medeplegen van het plegen van gewoontewitwassen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 5 september 2016 tot en met 30 maart 2017, in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
heeft witgewassen en daarvan een gewoonte heeft gemaakt,
hierin bestaande dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
van voorwerpen, te weten in totaal EUR 755.720,-,
de werkelijke aard en de herkomst heeft verborgen en verhuld, door
- op een bankrekening op naam van [bedrijf 1] telkens
een geldbedrag te (laten) storten, waarover hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) kon(den)
beschikken middels bankpassen afgegeven op naam van verdachte;
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat deze geldbedragen,
geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit
enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten en/of omissies zijn verbeterd c.q. aangevuld in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 26 maanden geëist.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat als de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, een geheel voorwaardelijke straf wordt opgelegd vanwege de kleine rol die verdachte heeft gehad, de ouderdom van het feit en de omstandigheid dat verdachte sinds 2014 niet meer met justitie in aanraking is gekomen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
In een periode van zeven maanden is in totaal € 755.720,-- contant gestort op een bankrekening van [bedrijf 1] , het bedrijf waarvan verdachte in die periode eerst formeel middellijk bestuurder was en waarvoor hij ook daarna – na een formele bestuurswissel – nog bestuurshandelingen verrichtte. Uit de verklaring van verdachte blijkt niet van een legale herkomst van dit geld. Vervolgens is dit geld zonder economische reden overgeboekt naar een andere B.V., terwijl die in een andere branche opereerde en in deel van de periode haar bedrijfsactiviteiten al had beëindigd. Daardoor werd de illegale herkomst van het geld verhuld. Verdachte heeft daarmee met anderen een gewoonte gemaakt van witwassen. Gezien de ernst van het gepleegde feit, in het bijzonder de corrumperende en in economisch opzicht potentieel ontwrichtende werking van crimineel geld op de samenleving, kan – ook vanwege het oogpunt van generale preventie – niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de hoogte daarvan heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Bij een benadelingsbedrag van € 500.000 tot € 1.000.000,-- wordt daarbij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden als oriëntatiepunt gegeven.
Voorts heeft de rechtbank de proceshouding van verdachte in zijn nadeel meegewogen. Verdachte heeft in het geheel geen openheid van zaken gegeven. Hiervoor waren, ook zonder namen te noemen, mogelijkheden geweest.
Een aantal omstandigheden heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte meegewogen. Zo blijkt uit het dossier dat verdachte onderdeel is geweest in een witwasketen en is er geen bewijs dat hij het witgewassen geld voor eigen gebruik heeft aangewend. Verder heeft de rechtbank oog voor de weinig rooskleurige situatie waarin verdachte zich kennelijk bevindt, zijn kennelijk forse schuldenlast (in ieder geval bij de Belastingdienst enkele honderdduizenden euro’s) en het feit dat hij niet eerder voor een fraudedelict is veroordeeld en sinds 2014 – behalve een overtreding van een Algemeen Plaatselijke Verordening in 2019 – niet meer met justitie in aanraking is gekomen. Daarin ziet de rechtbank aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van achttien maanden passend en geboden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Omdat het gaat om feiten die al eind 2016 - begin 2017 zijn gepleegd, zal de rechtbank een proeftijd van twee jaren (en niet van drie jaren) opleggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. J. Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2022.
Mr. M. Melaard en mr. J.P. Ponsteen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD met nummer AD 65077. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.DOC-005. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
3.DOC-004. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
4.DOC-004. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
5.AMB-006, pagina 82 tot en met 87.
6.DOC-006. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
7.DOC-006. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
8.V-001-01, pagina 36, zesde alinea, eerste deel van de tweede zin.
9.V-001-01, pagina 36, negende alinea, tweede zin.
10.V-001-01, pagina 40, tweede alinea, twaalfde en dertiende zin.
11.DOC-009. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv. En: V-001-01, pagina 38, tiende alinea, eerste deel van de zesde zin.
12.AMB-006, pagina 84.
13.AMB-006, pagina 85 en 86.
14.AMB-006, pagina 83 en pagina 87.
15.DOC-019. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
16.V-001-01, pagina 37, vijfde alinea, vijfde zin.
17.V-001-01, pagina 42, zesde alinea.
18.V-001-01, pagina 43, vierde alinea, derde en vierde zin.
19.V-001-01, pagina 40, tweede alinea, elfde zin.