ECLI:NL:RBOVE:2022:1827

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
ak_21_1240
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het opleggen van een aanlijn- en muilkorfgebod voor een hond na meerdere bijtincidenten

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eisers tegen het opgelegde aanlijn- en muilkorfgebod voor hun hond, een boxer genaamd [naam hond]. Het bestreden besluit van 21 juni 2021, waarin het college van burgemeester en wethouders van Kampen het aanlijn- en muilkorfgebod handhaafde, wordt door de rechtbank getoetst. De rechtbank heeft op 10 juni 2022 de zaak behandeld, waarbij eisers vertegenwoordigd werden door [eiseres] en verweerder door J.A. Keuning. De rechtbank concludeert dat de besluitvorming van verweerder voldoende is onderbouwd met rapportages van de politie, waarin meerdere bijtincidenten zijn gedocumenteerd. De rechtbank stelt vast dat eisers niet betwisten dat hun hond betrokken is geweest bij vier bijtincidenten, waarvan één met dodelijke afloop voor een andere hond. Eisers hebben aangevoerd dat het muilkorfgebod buitenproportioneel is, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het opleggen van een muilkorfgebod noodzakelijk is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het aanlijn- en muilkorfgebod in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1240

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [woonplaats 1] , eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Kampen, verweerder.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam 1] uit [woonplaats 2] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het opleggen van een aanlijn- en muilkorfgebod voor de hond van eisers, een boxer genaamd [naam hond] .
Met het bestreden besluit van 21 juni 2021 op het bezwaar van eisers is verweerder bij dat besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2022 op zitting behandeld. Namens eisers is [eiseres] (hierna: [eiseres] ) verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Keuning. [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is verschenen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. De politie Oost-Nederland, basisteam IJsselland-Noord, heeft verweerder op de hoogte gesteld van een viertal bijtincidenten waarbij de hond van eisers, een boxer genaamd [naam hond] (hierna: [naam hond] ), betrokken was. Dit betreft een bijtincident met een hond (met dodelijke afloop) op 13 juli 2020 en drie bijtincidenten met een hond van [naam 1] in de zomer van 2020, 5 december 2020 en 13 januari 2021.
3. Bij brief van 9 februari 2021 heeft verweerder aan eisers meegedeeld dat hij voornemens is om een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen voor [naam hond] . Eisers zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze te geven. Eisers hebben bij brief van 17 februari 2021 hun zienswijze gegeven.
4. In het primaire besluit van 16 maart 2021 heeft verweerder op grond van artikel 2.4.19, eerste lid, onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening Kampen 2001 (hierna: APV) een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd voor [naam hond] . Hierbij is aangegeven dat de politie [naam hond] als gevaarlijke hond heeft gekwalificeerd en verweerder heeft geadviseerd om voor [naam hond] een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen. Verweerder heeft deze kwalificatie en dit advies overgenomen. Verder heeft verweerder aangegeven dat, als wordt geconstateerd dat dit gebod wordt overtreden, de boa’s eisers een bekeuring kunnen geven en/of dat verweerder aan eisers een last onder dwangsom kan opleggen.
5. In het bestreden besluit van 21 juni 2021 heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt het (in bezwaar gehandhaafde) opleggen van een aanlijn- en muilkorfgebod voor [naam hond] , de hond van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
Afbakening van het voorliggende geschil
7. Ter zitting heeft [eiseres] meegedeeld dat zij en haar zoon, [naam 2] geen probleem hebben met het opgelegde aanlijngebod. Zij zijn het niet eens met het opgelegde muilkorfgebod. Dit betekent dat het beroep van eisers enkel is gericht tegen het opgelegde muilkorfgebod.
Inhoudelijke beoordeling
8. Eisers stellen dat verweerder ten onrechte [naam hond] als een gevaarlijke hond heeft aangemerkt. Zo zijn er geen bewijzen van verwondingen en doktersverklaringen. Verweerder had zich niet mogen baseren op de mutaties/rapporten van de politie. Deze mutaties/rapporten zijn gebaseerd op meldingen van derden en die meldingen geven een eenzijdig beeld van wat er nu precies is gebeurd. De politie had zelf (strafrechtelijk) onderzoek moeten doen naar wat er nu precies is gebeurd. Dat heeft de politie evenwel niet gedaan. De verklaringen van deze derden zijn voor waar aangenomen en de bewijslast dat de situatie ten tijde van de (bijt)incidenten anders was, is bij eisers neergelegd. Het leveren van dergelijk tegenbewijs is onmogelijk. Dat eisers hebben erkend dat er incidenten hebben plaatsgevonden en dat zij (een deel van) de kosten van de dierenarts voor de hond (die uiteindelijk is overleden) hebben vergoed, getuigt van goed burgerschap en mag niet tegen hen worden gebruikt.
Verder hebben eisers aangevoerd dat, als [naam hond] inderdaad een gevaarlijke hond is, het opleggen van een muilkorfgebod buitenproportioneel is. Het consequent aanlijnen van [naam hond] is volgens eisers afdoende.
9. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
9.1.
Artikel 2.4.19, eerste lid, onder b, van de APV bepaalt dat het de eigenaar of houder van een hond verboden is die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander, anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat burgemeester en wethouders de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden.
9.2.
Uit vaste rechtspraak volgt dat verweerder beoordelingsruimte heeft bij de beoordeling of een hond gevaarlijk of hinderlijk is. Hij heeft beleidsruimte bij zijn beslissing om al dan niet een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen. De bestuursrechter toetst vervolgens of verweerder in redelijkheid tot zijn beoordeling en beslissing heeft kunnen komen. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 januari 2020 en 16 september 2020, te vinden op rechtspraak.nl onder de nummers ECLI:NL:RVS:2020:168 en ECLI:NL:RVS:2020:2240.
9.3.
Verweerder heeft zijn oordeel dat [naam hond] gevaarlijk is, gebaseerd op mutaties en rapportages van de politie. Verweerder heeft de navolgende mutaties en rapportages in het geding gebracht:
- Een mutatierapport van 13 januari 2021. Hierin is een melding opgenomen van [naam 1] , waarin deze heeft verklaard dat zijn aangelijnde hond in de avond van 13 januari 2021 is aangevallen door [naam hond] , die niet was aangelijnd. [naam hond] heeft ongeveer een minuut lang op de hond van [naam 1] ingebeten voordat het de eigenaar van [naam hond] lukte om [naam hond] los te krijgen. [naam 1] heeft aangegeven dat dit de derde keer is dat hij en zijn hond zijn aangevallen door [naam hond] . [naam 1] kon bij zijn hond geen recente verwondingen vinden; enkel korsten van een eerder incident met [naam hond] . [naam 1] is daarom niet naar de dierenarts gegaan. Zowel [naam 1] als zijn hond zijn bang geworden door deze incidenten.
- Een mutatierapport van 18 januari 2021. Hierin is de weergave opgenomen van een telefoongesprek tussen [eiseres] en een verbalisant. [eiseres] heeft een toelichting gegeven op de drie bijtincidenten met de hond van [naam 1] . Bij het eerste incident was [naam hond] aangelijnd en kon haar echtgenoot [naam hond] niet in bedwang houden. Bij het tweede incident was [naam hond] ook aangelijnd en kon zij [naam hond] niet in bedwang houden. Bij het derde incident heeft haar zoon [naam hond] los laten lopen omdat hij ervan uitging dat er geen andere honden/mensen in de buurt waren. De zoon is in gesprek gegaan met [naam 1] . Dit was een goed gesprek.
- Een schriftelijke verklaring van (de moeder van) de eigenaresse van chihuahua [naam hond twee] . Hierin wordt melding gemaakt van een incident op 13 juli 2020, waarbij [naam hond twee] door [naam hond] is gebeten. Op het eerste gezicht leek sprake te zijn van een spel tussen twee honden maar [naam hond] nam vervolgens [naam hond twee] in zijn bek en begon [naam hond twee] te gillen. De dierenarts heeft vastgesteld dat de darmen van [naam hond twee] waren geperforeerd. Voordat [naam hond twee] hieraan kon worden geopereerd, is hij overleden. Dit bijtincident is aanvankelijk niet gemeld bij de politie omdat eisers hadden meegedeeld dat [naam hond] nooit honden beet. Toen de moeder in de media vernam dat [naam hond] een hond meerdere keren had aangevallen en gebeten, is alsnog van het bijtincident melding gedaan bij de politie.
- Een mutatierapport van 16 februari 2021. Dit betreft de melding van de (moeder van de) eigenaresse van [naam hond twee] over het bijtincident op 13 juli 2020. Het hierin opgenomen relaas is gelijkluidend aan de hiervoor aangehaalde verklaring.
- Een rapportage gevaarlijke hond betreffende het bijtincident van 13 juli 2020.
- Een mutatierapport van 10 maart 2021. Hierin is de weergave van twee gesprekken (op 1 en 10 maart 2021) tussen [eiseres] en een verbalisant opgenomen. [eiseres] heeft aangegeven dat het incident met [naam hond twee] een ongeval is, dat de eigenaresse van [naam hond twee] dit ook zo ziet en dat een en ander is afgehandeld omdat zij een groot deel van de dierenartskosten heeft betaald. Bij de andere drie incidenten waren er geen of nauwelijks verwondingen, zodat een muilkorfplicht niet nodig is.
- Een rapportage gevaarlijke hond betreffende de bijtincidenten van zomer 2020,
5 december 2020 en 13 januari 2020.
9.4.
De rechtbank stelt vast dat eisers hun visie op de gang van zaken voor en tijdens de vier bijtincidenten aan de politie kenbaar hebben gemaakt. Hun visie is neergelegd in de mutaties van 18 januari 2021 en 10 maart 2021. Deze mutaties zijn door verweerder bij zijn besluitvorming betrokken. De stelling van eisers dat de besluitvorming enkel is gebaseerd op verklaringen van derden en dat met hun afwijkende visie op de gang van zaken geen rekening is gehouden, is dan ook niet juist.
9.5.
Uit de stukken (onder andere de mutaties van 18 januari en 10 maart 2021) blijkt dat eisers niet bestrijden dat [naam hond] betrokken is geweest bij vier bijtincidenten en dat [naam hond] hierbij de bijtende hond was.
Dat het bijtincident op 13 juli 2020 aanvankelijk is begonnen als spelen, zoals eisers stellen, neemt niet weg dat dit spel is overgegaan in bijten door [naam hond] . Dat de gebeten hond, [naam hond twee] , niet ter plekke is overleden maar op een ietwat later tijdstip, zoals [eiseres] ter zitting heeft aangevoerd, neemt niet weg dat [naam hond twee] is overleden vanwege de gevolgen van het bijtincident. De aanvankelijke veronderstelling van de eigenaresse van [naam hond twee] - dat sprake was van een betreurenswaardig incident - was gebaseerd op de mededeling van eisers dat het gedrag dat [naam hond] op 13 juli 2020 vertoonde atypisch was. Toen nadien bleek dat [naam hond] wederom een hond had gebeten, heeft (de moeder van) de eigenaresse van [naam hond twee] alsnog melding gedaan bij de politie. De hiervan opgemaakte mutatie heeft verweerder bij zijn besluitvorming betrokken en verweerder heeft dit naar het oordeel van de rechtbank ook mogen doen.
Dat de verwondingen vanwege de drie bijtincidenten met de hond van [naam 1] volgens eisers ‘nog wel meevallen’ omdat de hond niet door een dierenarts moest worden behandeld en er geen doktersverklaringen zijn (oftewel: [naam hond] heeft geen mensen aangevallen) betekent niet dat verweerder het gedrag van [naam hond] niet had mogen aanmerken als zijnde ‘gevaarlijk’ in de zin van artikel 2.4.19 van de APV. Verweerder heeft beoordelingsruimte bij de invulling van de term ‘gevaarlijk’ en verweerder hoefde de invulling van deze term niet te beperken tot gevallen waarin sprake is van het aanvallen van mensen en/of sprake is van dermate verwondingen bij een dier dat een dierenarts moet worden geraadpleegd. Terzijde merkt de rechtbank op dat bij het eerste incident er wel sprake was van dermate verwondingen dat een dierenarts moest worden ingeschakeld.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn besluitvorming kunnen baseren op de mutaties en rapportages van de politie en heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat [naam hond] een gevaarlijke hond is in de zin van artikel 2.4.19 van de APV.
9.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in dit geval het opleggen van een muilkorfgebod noodzakelijk is. Verweerder heeft daarbij van belang mogen achten dat uit de mutaties/rapportages blijkt dat [naam hond] tijdens (ten minste) één van de bijtincidenten aangelijnd was en zich heeft losgetrokken. Het enkel aanlijnen van [naam hond] , zoals eisers willen, is dus onvoldoende om te voorkomen dat [naam hond] wederom honden aanvalt en bijt.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het opgelegde aanlijn- en muilkorfgebod voor hond [naam hond] in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier de rechter is verhinderd de uitspraak te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.