Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[C],
[C],
1.De procedures
- het vonnis in incident van 21 april 2021 in de hoofdzaak;
- het tussenvonnis van 21 juli 2021 in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak;
2.Inleiding: waar gaan deze zaken over?
3.De feiten
4.Het geschil: wat willen partijen?
5.De beoordeling: wat oordeelt de rechtbank?
“Alle opdrachten worden uitsluitend aanvaard en uitgevoerd door [B] , ook indien uitdrukkelijk of stilzwijgend de bedoeling is dat een opdracht door een bepaalde persoon zal worden uitgevoerd. Aanvaarding van opdrachten vindt slechts plaats met uitsluiting van artikelen 7:404 en 7:407 lid 2 BW.”
“Indien door of in verband met de uitvoering van een opdracht van opdrachtgever of anderszins schade aan personen of zaken wordt toegebracht, waarvoor [B] aansprakelijk is, zal die aansprakelijkheid beperkt zijn tot het bedrag(…)
.”
“Opdrachtgever is gerechtigd uitsluitend [B] aan te spreken in verband met eventuele aansprakelijkheid zoals bedoeld in artikel 6. Elke schadevergoeding jegens werknemers, advocaten en bestuurders van praktijkvennootschappen van aandeelhouders van [B] is uitgesloten. Deze bepaling dient te worden aangemerkt als een derdenbeding als bedoeld in artikel 6:253-256 BW.”
uitsluitend’ [B] Advocaten B.V. aan te kunnen spreken en dat
‘elke schadevergoeding’jegens (onder meer) advocaten van [B] Advocaten B.V. is uitgesloten. Dat wordt bevestigd door de uitsluiting van 7:407 lid 2 BW en de aanwijzing van artikel 10 AV als derdenbeding, zodat [C] daarop expliciet een beroep toekomt. Aldus heeft [A] ermee ingestemd dat [C] op geen enkele wijze, dus ook niet uit hoofde van onrechtmatige daad, in persoon kan worden aangesproken voor schadevergoeding voortvloeiend uit zijn handelen ter uitvoering van de aan [B] Advocaten B.V. gegeven opdracht tot juridische bijstand. Verder is niet gesteld of gebleken dat deze uitsluiting onredelijk bezwarend is voor [A] , die het – ter zake verzekerde – [B] Advocaten B.V. kan aanspreken.
een wettelijke vervaltermijnverkorten tot een vervaltermijn van één jaar of meer, niet vallen onder art. 6:236 sub g noch onder art. 6:237 sub h, en wat hun inhoud betreft alleen getoetst kunnen worden aan de open norm van art. 6:233 sub a. Alle overige vervalbedingen vallen onder het bereik van art. 6:237 aanhef en onder h.
wettelijke vervaltermijnverkort en dat artikel 6:89 BW op iets anders ziet, omdat het aanhangig maken van een vordering en klagen twee verschillende dingen zijn. Voor de vraag of artikel 11 AV onredelijk bezwarend is, moet dit artikel volgens [A] daarom getoetst worden aan artikel 6:237 sub h BW.
“bepalen wat een juist vervolg is”. Ondanks deze tijdige klacht van [A] en de behandeling daarvan, beroept [B] Advocaten B.V. zich op de werking van artikel 11 AV omdat [A] niet (ook) een vordering aanhangig heeft gemaakt. Dat strookt niet met de stelling dat artikel 11 AV de termijn van 6:89 verkort of vervangt. De rechtbank concludeert dan ook dat [B] Advocaten B.V., gelet op de gemotiveerde betwisting van [A] , onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat artikel 11 AV de wettelijke vervaltermijn van 6:89 BW verkort.
€ 6.227,50(2,50 punt × tarief € 2.491,00).
€ 4.982,00(2,00 punt × tarief € 2.491,00).