ECLI:NL:RBOVE:2022:1536

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
C/08/255271 / FA RK 20-2584
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling vaderschap zonder DNA-onderzoek in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 20 mei 2022 een beschikking gegeven inzake de vaststelling van het vaderschap van een minderjarige. De vrouw, verzoekster, heeft verzocht om het vaderschap van de man vast te stellen zonder DNA-onderzoek. De rechtbank heeft eerder op 12 april 2021 een DNA-onderzoek bevolen, maar de man heeft geweigerd hieraan mee te werken. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende brieven en documenten, waaronder een e-mail van Verilabs met de eindnota van het verwantschapsonderzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 april 2022 zijn de vrouw, haar advocaat, de bijzondere curator en de raad voor de kinderbescherming verschenen, maar de man was niet aanwezig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijsregel bestaat die vereist dat het biologisch vaderschap uitsluitend via DNA-onderzoek moet worden vastgesteld. De bijzondere curator en de raad hebben het belang benadrukt van het achterhalen van de biologische werkelijkheid voor de minderjarige. De vrouw heeft verklaard dat zij in november 2018 geslachtsgemeenschap heeft gehad met de man, wat de rechtbank voldoende aannemelijk achtte om te concluderen dat de man de verwekker is van de minderjarige. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van de minderjarige om te weten wie zijn vader is, zwaarder weegt dan de belangen van de man om zijn privéleven te beschermen.

De rechtbank heeft het vaderschap van de man vastgesteld en hem veroordeeld tot betaling van de kosten van het verwantschapsonderzoek. De overige proceskosten zijn gecompenseerd. De bijzondere curator is ontslagen van haar verplichtingen, maar haar taak herleeft indien een van de partijen een rechtsmiddel instelt. De beschikking is openbaar uitgesproken op 20 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Zwolle
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/255271 / FA RK 20-2584
beschikking van 20 mei 2022
inzake
[verzoekster] ,
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat: mr. M.B. Beerentsen,
en

1.[belanghebbende 1] ,

verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E. Gürcan,

2.[belanghebbende 2] ,

in haar hoedanigheid van bijzondere curator,
advocaat te [plaats] ,
belanghebbenden.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij beschikking van 12 april 2021 heeft de rechtbank een DNA-onderzoek bevolen ter beantwoording van de vraag of de man de verwekker kan zijn, waarbij Verilabs te Gouda tot deskundige is benoemd en is de beslissing over de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, de kosten van het DNA-onderzoek en de proceskosten aangehouden.
1.2.
De rechtbank heeft daarna kennisgenomen van:
- een brief van Verilabs van 15 april 2021, binnengekomen bij de griffie op 16 april 2021;
- een brief van Verilabs van 4 oktober 2021, binnengekomen bij de griffie op 5 oktober 2021;
- een F9-formulier van mr. Gürcan van 14 oktober 2021, binnengekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- een brief van Verilabs van 26 januari 2022, binnengekomen bij de griffie op 27 januari 2022.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft op 29 april 2022 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
- mr. Gürcan, namens de man,
- de bijzondere curator,
- [A] , namens de raad voor de kinderbescherming, verder te noemen: de raad.
1.4.
De man is hoewel behoorlijk opgeroepen niet verschenen.
1.5.
De rechtbank heeft op 9 mei 2022 kennisgenomen van een e-mailbericht van Verilabs met als bijlage de eindnota van het verwantschapsonderzoek.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de rechtbank naar de beschikking van 6 november 2020.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank stelt voorop dat in kwesties als de onderhavige gewoonlijk verzocht wordt om bewijs bij te brengen van het vaderschap van de man door middel van overlegging van de resultaten van een DNA-onderzoek. Een bewijsregel, inhoudende dat in het kader van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap het biologisch vaderschap van de verwekker slechts via DNA-onderzoek dient te worden vastgesteld, is er echter niet (Hoge Raad 11 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1318).
3.2.
De bijzondere curator acht het voor [minderjarige] het meest in het belang dat de biologische werkelijkheid wordt achterhaald. Zij verzoekt daarom om medewerking van de man te bevelen aan het DNA-onderzoek met oplegging van een dwangsom van € 100,- per dag, ten gunste van [minderjarige] .
3.3.
De raad vindt het van belang dat de biologische werkelijkheid wordt achterhaald en [minderjarige] weet wie zijn vader is. De raad adviseert conform het verzoek van de bijzondere curator te beslissen.
3.4.
De moeder acht het voor [minderjarige] van belang dat hij weet wie zijn vader is. Zij handhaaft haar verzoek en verzoekt het vaderschap van de man zonder dwangsom en DNA-onderzoek vast te stellen, zodat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. De vrouw stelt dat het aan de man zelf is om verdere stappen te zetten als hij de vaststelling ongedaan wenst te maken.
3.5.
De advocaat van de man stelt dat de man wegens mentale onmacht op dit moment niet in staat is om mee te werken aan een DNA-onderzoek, waardoor het opleggen van een dwangsom niet het gewenste effect zal opleveren. De advocaat van de man refereert zich ten aanzien van de gevolgen van de weigering van de man om mee te werken aan het DNA-onderzoek dan ook aan het oordeel van de rechtbank.
3.6.
Bij voormelde beschikking is reeds vastgesteld dat [minderjarige] niet beschikt over twee (juridische) ouders en dat het verzoek is ingediend binnen de wettelijke termijn voor indiening van het onderhavige afstammingsverzoek (artikel 1:207, derde lid van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW).
3.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is genoegzaam komen vast te staan dat de man de verwekker van [minderjarige] is.
3.8.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling komt naar voren dat bij de vrouw geen twijfel bestaat over het biologische vaderschap van de man. Volgens de vrouw heeft zij in november 2018 geslachtsgemeenschap met de man gehad waaruit [minderjarige] is geboren. Zij stelt in het tijdvak van conceptie enkel geslachtsgemeenschap te hebben gehad met de man. De minderjarige is niet prematuur. Deze verklaring is door de vrouw tijdens de mondelinge behandeling van 29 april 2022 onder ede bevestigd. De verklaring is op schrift gesteld en door de vrouw ondertekend. In zijn gesprek met de bijzondere curator van
16 december 2020 heeft de man te kennen gegeven dat hij denkt de vader van [minderjarige] te zijn. De man heeft deze stelling later betwist. Hij stelt verder niets voor [minderjarige] te kunnen betekenen en niet in staat te zijn zijn verantwoordelijkheid te nemen en inkleuring te geven aan het vaderschap.
3.9.
Het door de rechtbank op 12 april 2021 bevolen DNA-onderzoek was de aangewezen weg om zo veel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen over het biologische vaderschap van de man. De vrouw heeft aan dit DNA-onderzoek meegewerkt. Ondanks herhaaldelijk verzoek heeft de man geweigerd aan het onderzoek mee te werken. Gelet op zijn opstelling zoals die uit de stukken blijkt en gelet op de verklaring van de advocaat van de man bij de mondelinge behandeling valt – ook met oplegging van een dwangsom- niet te verwachten dat de man alsnog zal meewerken.
3.10.
Onder deze omstandigheden en mede gelet op het feit dat de rechtbank het in het belang van alle betrokkenen acht om nu zo snel mogelijk duidelijkheid te scheppen, ziet de rechtbank anders dan de bijzondere curator en de raad geen aanleiding om met oplegging van een dwangsom opnieuw DNA-bewijs van de man te verlangen voor de stelling dat de man de verwekker van de [minderjarige] is, nu het nut daarvan ontbreekt. Dat uitsluitsel over het biologische vaderschap door middel van een DNA-onderzoek achterwege blijft, betekent niet dat het verzoek tot vaststelling van het vaderschap moet worden afgewezen. Dit zou strijdig zijn met het belang van [minderjarige] die daardoor niet in staat zou worden gesteld een afstammingsband met zijn vader te realiseren. Naar het oordeel van de rechtbank dient het belang van [minderjarige] bij duidelijkheid over wie zijn verwekker is, te prevaleren boven de belangen van de man tot bescherming van diens privéleven. Dit is van belang voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] , maar ook vanwege de financiële gevolgen die het vastleggen van de familierechtelijke betrekking met de man zal hebben in de toekomst.
De rechtbank acht, ondanks dat de man wisselend is geweest in zijn uitlatingen over het vaderschap, gelet op de stellingen van de vrouw en haar verklaring onder ede, voldoende aannemelijk dat de man de verwekker van [minderjarige] is. De rechtbank weegt hierbij mee de verklaring van de vrouw dat [minderjarige] uiterlijke kenmerken van de man heeft en dat de man niet heeft betwist binnen de conceptietijd geslachtsgemeenschap te hebben gehad met de vrouw. Dat hij geslachtsgemeenschap heeft gehad met vrouw in het tijdvak van conceptie maakt het tenminste waarschijnlijk dat de man de verwekker is. Aan de stelling van de man dat de vrouw in die periode contact met meerdere mannen had gaat de rechtbank voorbij, nu de man dit onvoldoende heeft onderbouwd en de vrouw dit gemotiveerd en onder ede heeft betwist.
3.11.
Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van de man gelegen om zekerheid te verschaffen over zijn verwekkerschap door mee te werken aan het DNA-onderzoek. Nu de man om hem moverende redenen daaraan zijn medewerking heeft geweigerd en volgens de advocaat van de man niet valt te verwachten dat de man alsnog zal meewerken aan het onderzoek zal de rechtbank daaraan de gevolgtrekking verbinden die de rechtbank gerade acht. De rechtbank neemt op grond van het hiervoor overwogene als vaststaand aan dat de man de verwekker is van [minderjarige] en zal het vaderschap van de man vaststellen. De rechtbank gaat ervan uit dat de man zijn verantwoordelijkheid als ouder in het belang van [minderjarige] zal oppakken.
3.12.
De aard van deze beslissing, die een wijziging in de registers van de burgerlijke stand tot gevolg kan hebben, verzet zich tegen de daarbij nog verzochte uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zodat dit nevenverzoek zal worden afgewezen.
De bijzondere curator
3.13.
Nu de taak van de bijzondere curator is beëindigd zal de rechtbank haar ontslaan van haar verplichtingen ten aanzien van de minderjarige in deze procedure. Mocht een van partijen echter een rechtsmiddel instellen, dan herleeft de taak van de bijzondere curator. De rechtbank zal daarom beslissen als volgt.
De kosten van het DNA-onderzoek
3.14.
De rechtbank is van oordeel dat de man de door de vrouw gemaakte kosten van het in opdracht van de rechtbank door Verilabs verrichtte rechtsgeldige verwantschapsonderzoek van € 110,- inclusief BTW, dient te betalen, nu hij ondanks zijn eerdere toezegging mee te zullen werken heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek.
De overige proceskosten
3.15.
De rechtbank zal gelet op de aard van de procedure de overige proceskosten compenseren.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt vast het vaderschap van:
[belanghebbende 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] ,
over:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] ;
4.2.
beschouwt de taak van [belanghebbende 2] als bijzondere curator als beëindigd, waarbij de taak van de bijzondere curator herleeft indien partijen een rechtsmiddel instellen;
4.3.
veroordeelt de man in de kosten van het door Verilabs verrichte rechtsgeldige verwantschapsonderzoek van in totaal € 110,-, inclusief BTW, in die zin dat hij deze kosten binnen twee weken nadat hij een nota voor genoemd bedrag heeft ontvangen van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), dient te voldoen aan de griffer;
4.4.
compenseert de overige kosten van de procedure, in die zin dat de man en de vrouw de eigen kosten dragen;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. K. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van
mr. D. Turgut als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2022.