ECLI:NL:HR:2004:AP1318

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R03/095HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van vaderschap en bewijsvoering in familierechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vaststelling van het vaderschap. De zaak is gestart door de verweerster, die op 21 december 2001 een verzoekschrift indiende bij de rechtbank te Breda om het vaderschap van [betrokkene 1] vast te stellen. De rechtbank heeft op 25 januari 2002 vastgesteld dat [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1916, de biologische vader is van [verweerster]. Deze beschikking werd later aangevuld op 23 juli 2002, waarbij de rechtbank een overweging toevoegde over de achternaam van de moeder van [verweerster].

Tegen deze beschikkingen heeft de eiser, [eiser], hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 22 mei 2003 de beschikkingen van de rechtbank bekrachtigde. Hierop heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de wet niet voorschrijft hoe aangetoond moet worden dat iemand de verwekker van een kind is. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet ambtshalve een DNA-onderzoek had hoeven bevelen, noch dat er een verzwaarde stelplicht of bijzondere bewijsregel van toepassing was.

De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] verworpen, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere beslissingen van de rechtbank en het hof, en verwerpt het beroep van [eiser]. De beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer F.B. Bakels.

Uitspraak

11 juni 2004
Eerste Kamer
Rek.nr. R03/095HR
JMH/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 21 december 2001 ter griffie van de rechtbank te Breda ingekomen verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - zich gewend tot die rechtbank en verzocht het vaderschap van [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1916, gerechtelijk vast te stellen.
De rechtbank heeft bij beschikking van 25 januari 2002 vastgesteld dat [betrokkene 1], geboren te Curaçao op [geboortedatum] 1916 en overleden te Curaçao op 9 juni 2001, de biologische vader is van [verweerster]. Bij herstelbeschikking van 23 juli 2002 heeft de rechtbank haar voormelde beschikking aldus aangevuld dat in de beoordeling een overweging wordt toegevoegd inhoudende: "3.5 Verzoekster heeft verklaard dat zij de achternaam van haar moeder wenst te behouden." Voor het overige heeft de rechtbank haar voormelde beschikking gehandhaafd.
Tegen beide beschikkingen van de rechtbank heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij beschikking van 22 mei 2003 heeft het hof beide beschikkingen van de rechtbank te Breda bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 8 april 2004 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Bij beschikking van 25 januari 2002, aangevuld bij beschikking van 23 juli 2002, heeft de rechtbank op verzoek van [verweerster] vastgesteld dat [betrokkene 1] de biologische vader van [verweerster] is. Tegen deze beschikkingen heeft [eiser] hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 22 mei 2003 heeft het hof de beschikkingen van de rechtbank bekrachtigd. [Eiser] heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld.
3.2 Onderdeel a betoogt dat, hoewel in een familierechtelijke procedure als de onderhavige het gewone bewijsrecht van toepassing is, biologische afstamming op basis van een bijzondere bewijsregel door middel van een DNA-test dient te worden vastgesteld, indien zo'n test tot de mogelijkheden behoort. Volgens het onderdeel heeft het hof ten onrechte niet ambtshalve een DNA-onderzoek gelast.
Onderdeel c I stelt in aanvulling op onderdeel a dat, als het hof al niet ambtshalve een DNA-onderzoek had moeten bevelen, het hof dit onderzoek desalniettemin had moeten gelasten in de vorm van een verzwaarde stelplicht, hetzij in de vorm van een oneigenlijke omkering dan wel een billijke bewijslastverdeling.
3.3 De wet schrijft niet voor hoe aangetoond moet worden dat een persoon de verwekker is van een kind dan wel als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met een daad die de verwekking tot gevolg kan hebben gehad. Uit de parlementaire geschiedenis inzake het afstammingsrecht (Kamerstukken II 1996/97, 24 649 en 25 189, nr. 35, blz. 31) volgt dat de rechter ambtshalve bewijs kan verlangen en ambtshalve een deskundigenbericht kan gelasten. De wetsgeschiedenis biedt echter geen aanknopingspunt voor de stelling dat het hof ambtshalve een DNA-onderzoek had moeten bevelen of dat een dergelijk onderzoek ingevolge een verzwaarde stelplicht of een bijzondere bewijsregel had moeten plaatsvinden. Onderdelen a en c I treffen derhalve geen doel.
3.4 De overige in dit middel aangevoerde klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 11 juni 2004.