ECLI:NL:RBOVE:2022:1510

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
ak_21_248
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van persoonsgebonden budgetten en terugvordering van onterecht uitbetaalde bedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een coöperatie van zorgprofessionals, en Zorgkantoor Midden IJssel. Eiseres had een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen voor de zorg aan een cliënt, maar het zorgkantoor heeft dit budget lager vastgesteld na een onderzoek naar ongespecificeerde facturen. Het zorgkantoor stelde dat er onterecht een bedrag van € 11.544,75 was uitbetaald aan eiseres, omdat er voor dezelfde zorguren dubbel was gedeclareerd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het zorgkantoor handhaafde het besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de controle op de rechtmatigheid van de declaraties niet adequaat is uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat het zorgkantoor had moeten controleren 'aan de voorkant', voordat de betalingen werden gedaan. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het zorgkantoor op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens werd het griffierecht aan eiseres vergoed en werden de proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/248

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.G.J. Spiekker,
en

Zorgkantoor Midden IJssel, verweerder,

gemachtigden: M. van Dijk en R. Kruitbosch.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2020 heeft verweerder aan mevrouw [naam 1] kenbaar gemaakt dat haar persoonsgebonden budget (pgb) over het jaar 2019 lager is vastgesteld waardoor een bedrag van € 11.544,75 aan pgb ten onrechte aan eiseres is uitbetaald. Verweerder heeft in het besluit aangekondigd dat dit bedrag op grond van het derdenbeding van eiseres wordt teruggevorderd.
Bij besluit van 22 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2022.
Namens eiseres zijn [naam 2] en [naam 3] verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Nadat door eiseres bij brief van 11 maart 2020 nadere stukken zijn ingebracht, heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Verweerder heeft bij brief van 21 maart 2022 een reactie ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De feiten
1. Eiseres is een coöperatie waarbij een aantal zelfstandig werkende zorgprofessionals is aangesloten. Alle zorgverleners zijn via modelovereenkomsten DBA aan de coöperatie verbonden.
1.1
Bij besluit van 19 maart 2019 is aan [naam 1] een pgb ter hoogte van € 52.503,- toegekend voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019. [naam 1] heeft op 4 juni 2019 met eiseres een ‘overeenkomst van opdracht met een zorginstelling’ afgesloten. De overeenkomst is aangegaan met ingang van 8 november 2018, voor onbepaalde tijd. In de overeenkomst is afgesproken dat de gewerkte uren achteraf worden gedeclareerd. De volgende uren worden vergoed:
  • begeleiding individueel € 63,- per uur;
  • begeleiding groep € 14,50 per uur;
  • vervoer van/naar dagbesteding € 7,- per keer;
  • huishoudelijke hulp € 35,- per uur.
1.2
In de zorgovereenkomst is het volgende derdenbeding opgenomen:
Indien het zorgkantoor het persoonsgebonden budget heeft ingetrokken of heeft herzien, omdat het teveel persoonsgebonden budget heeft verstrekt en dit is veroorzaakt door toerekenbaar handelen van de persoon die ten laste van het persoonsgebonden budget zorg levert, heeft het zorgkantoor een vordering op die persoon. De vordering bedraagt het bedrag gelijk aan het door de persoon, vanwege het toerekenbaar handelen, ten laste van het persoonsgebonden budget ten onrechte ontvangen bedrag. Dit beding is onherroepelijk en blijft ook na beëindiging van deze overeenkomst van kracht.
1.3
De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft in 2019 aan eiseres betalingen verricht uit het pgb tot een totaalbedrag van € 43.255,50. Naar aanleiding van een huisbezoek aan [naam 1] op 4 november 2019 heeft de afdeling Speciale Zaken van het Zorgkantoor een rechtmatigheidsonderzoek uitgevoerd naar de gedeclareerde zorg. Verweerder heeft vervolgens over de periode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 een vijftal facturen van eiseres ontvangen, met nader gespecificeerde urenlijsten van de geleverde zorg. Gebleken is dat door eiseres tweemaal werd gedeclareerd voor dezelfde uren. Vervolgens is op 30 maart 2020 telefonisch contact geweest met Vrooland, bestuurder van Zorgnetwerk op Maat. Tijdens dit gesprek heeft zij (onder meer) aangegeven dat de tweemaal gedeclareerde uren betrekking hebben op momenten waarop verschillende zorgverleners tegelijkertijd bij [naam 1] aanwezig zijn geweest om individuele begeleiding te bieden.
1.4
Naar aanleiding van de uitkomsten van het rechtmatigheidsonderzoek heeft verweerder bij het primaire besluit het pgb lager vastgesteld, op het bedrag van (€ 43.255,50 - € 11.544,75 =) € 31.710,75. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat in 2019 voor 183 uren en 15 minuten dubbel is gedeclareerd en uitbetaald voor de zorgsoort ‘begeleiding individueel’. Het gaat in totaal om een bedrag van (183,25 x € 63,- =) € 11.544,75. Volgens verweerder kan gelet op artikel 5.22, tweede lid, van de Regeling langdurige zorg (Rlz) ten hoogste één keer € 63,- per uur voor individuele begeleiding in rekening worden gebracht.
1.5
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Vervolgens heeft op 27 november 2020 een hoorzitting plaatsgevonden, waarbij Vrooland namens eiseres is verschenen. Vrooland heeft wat betreft de gestelde dubbel gedeclareerde uren aangevoerd dat, behalve dat het is voorgekomen dat er door twee zorgverleners tegelijk zorg aan [naam 1] is verleend, ook soms verkeerde tijden zijn doorgegeven waardoor een dubbeltelling lijkt te zijn ontstaan. Daarnaast is het voorgekomen dat er ‘begeleiding individueel’ in de urenlijsten is aangegeven terwijl het feitelijk ging om dagbesteding (begeleiding groep). Ook zijn er onder de noemer ‘begeleiding individueel’ uren gedeclareerd voor overleg tussen zorgverleners over de aanpak. Vrooland heeft een Excellijst overgelegd waarin de zorg gespecificeerd is opgenomen die volgens haar daadwerkelijk is geleverd.
Standpunten partijen
2. Verweerder heeft in bezwaar het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft eiseres als derde-belanghebbende aangemerkt bij het besluit, omdat verweerder het te veel uitbetaalde op basis van het derdenbeding bij eiseres zal terugvorderen.
Volgens verweerder heeft eiseres niet voldaan aan artikel 5.23, tweede lid, onder d, van de Rlz, waarin is bepaald dat een declaratie een verantwoording van de overeengekomen resultaten, dan wel een overzicht van het aantal te betalen uren en dagdelen dient te bevatten. Op de door eiseres ingediende facturen is geen overzicht vermeld van het aantal te betalen uren naar zorgsoort. Verder heeft eiseres niet voldaan aan de artikelen 5.16, 5.17 en 5.22 van de Rlz. Gebleken is dat eiseres, naast dubbel geregistreerde uren, regelmatig uren heeft gedeclareerd voor zorg die niet onder de Wlz valt. Daarbij zijn er ook uren verkeerd geregistreerd, waarbij andere zorg is geleverd dan is aangegeven. De in bezwaar ingebrachte Excellijst heeft op deze punten geen enkele aanvullende helderheid gegeven. Omdat niet kan worden vastgesteld in welke mate Wlz-zorg is geleverd en of juist is gedeclareerd zou verweerder het pgb op nihil kunnen stellen. Vanwege het verbod van ‘reformatio in peius’ beperkt verweerder de lagere vaststelling tot € 31.710,75, overeenkomstig het besluit van 27 juli 2020. Volgens verweerder heeft eiseres geen gronden aangevoerd die maken dat een belangenafweging tot een ander besluit moet leiden.
In het bestreden besluit is verder vermeld dat het teveel betaalde bedrag van € 11.544,75 langs civielrechtelijke weg zal worden teruggevorderd van eiseres.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de pgb-gelden niet op basis van onvolkomenheden in de aangeleverde administratie mogen worden teruggevorderd wanneer duidelijk is dat die zorg feitelijk wel geleverd is. In dat kader is het volgens eiseres ook opmerkelijk dat verweerder niet bij [naam 1] is nagegaan of de stellingen van eiseres over de geleverde zorg kloppen.
4. Verweerder heeft bij verweerschrift van 23 februari 2021 gereageerd op de gronden van beroep. Verweerder heeft onder meer aangevoerd dat, ook indien zou blijken dat gedeclareerde zorg daadwerkelijk is geleverd, dit niet afdoet aan zijn besluit als is gedeclareerd voor zorg die niet valt onder de Wlz. Voorts blijft overeind dat eiseres heeft erkend dat er ‘per abuis’ dubbel of onjuist is geregistreerd. Verweerder betwist dat niet bij [naam 1] zou zijn nagegaan of de door eiseres gedeclareerde zorg klopt. Verweerder heeft onder meer met [naam 1] en haar gewaarborgde hulp, mevrouw S. van Egmond, gesproken over de geleverde zorg en heeft van beiden geen duidelijkheid over de juistheid en rechtmatigheid van de gedeclareerde zorg verkregen.
5. Eiseres heeft bij brief van 20 december 2021 aanvullende beroepsgronden ingediend.
Zij heeft onder meer aangevoerd dat uit artikel 5.22, tweede lid, van de Rlz niet volgt dat er niet tweemaal het uurtarief aangehouden mag worden indien er twee zorgverleners gelijktijdig zorg verlenen. Per zorgverlener die bij een cliënt aanwezig is, wordt er immers niet meer gedeclareerd dan het maximumtarief. Verder is het volgens eiseres toegestaan om cliëntgebonden indirecte tijd te declareren. Eiseres heeft vastgesteld, zoals ook blijkt uit een bijgevoegde (nieuwe) Excellijst, dat zij een bedrag van € 743,50 teveel heeft ontvangen. In dat kader is van belang dat verweerder voor de dubbel geregistreerde uren altijd € 63,- per uur heeft berekend terwijl (veelal) voor die uren andere zorg met een ander (lager) tarief in rekening moest worden gebracht, omdat het niet om begeleiding individueel maar bijvoorbeeld om huishoudelijke hulp of dagbesteding ging.
5.1
Bij brief van 21 februari 2022 heeft eiseres een derde Excellijst ingebracht, met een specificatie van de data waarop zorg is verleend, de duur van deze zorg, de soort zorg, met een toelichting en het tarief waarvoor is gedeclareerd.
5.2
Tijdens de behandeling ter zitting heeft eiseres een beroep gedaan op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 februari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:250). Zij heeft aangevoerd dat verweerder eerder, namelijk vóórdat de facturen werden betaald, had moeten controleren of de declaraties juist waren. Dit heeft tot gevolg dat verweerder het pgb niet achteraf had mogen verlagen. Verder is volgens eiseres van belang dat zij bij het indienen van de (eerste) facturen bij de Svb heeft nagevraagd of zij ook urenbriefjes moest overleggen. Haar is toen meegedeeld dat de facturen voldoende waren en dat nadere specificaties niet nodig waren.
5.3
Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat de uitspraak van de CRvB de mogelijkheid openlaat om, indien twijfel bestaat of de zorg wel op juiste wijze is geleverd, achteraf zorginhoudelijke controle te laten plaatsvinden. Verweerder heeft deze controle ook verricht en heeft vastgesteld dat is gedeclareerd voor zorg die niet is geleverd of niet valt onder de Wlz-zorg. Dit is voor verweerder ook niet eerder zichtbaar geweest op grond van de inhoud van de zorgovereenkomst en/of de facturen.
5.4
Eiseres heeft bij brief van 14 maart 2022 afdrukken van e-mailberichten ingebracht, inhoudende een vraag van 25 augustus 2016 van eiseres aan de Svb en een antwoord daarop van de Svb van 30 augustus 2016.
5.5
Verweerder heeft een schriftelijke reactie ingebracht bij brief van 18 maart 2022. Verweerder heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat de e-mailberichten niet relevant zijn voor de beoordeling van het bestreden besluit.
Wet- en regelgeving
6.1
De van belang zijnde bepalingen uit wet- en regelgeving zijn opgenomen in de bijlage.
Wat is het karakter van het primaire besluit?
6.2
De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit moet worden aangemerkt als een vaststellingsbesluit als bedoeld in artikel 5.21 van de Rlz en artikel 4:46 van de Awb.
Is eiseres belanghebbende?
6.3
Eiseres is door verweerder aangemerkt als belanghebbende bij het besluit van 27 juli 2020, gericht tot een cliënt van eiseres. Artikel 5.16, tweede lid, van de Rlz bepaalt echter dat in een zorgovereenkomst tussen de budgethouder en de zorgverlener verplicht een derdenbeding wordt opgenomen. Dit heeft tot doel het mogelijk te maken dat de verstrekker van een pgb onjuist handelende zorgverleners rechtstreeks kan aanspreken tot terugbetaling van zorggelden. Het belang dat eiseres heeft bij de vaststelling van het pgb vloeit dus niet enkel voort uit een tussen haar en [naam 1] gemaakte privaatrechtelijke afspraak, maar heeft een dwingende publiekrechtelijke grondslag. Eiseres is om die reden terecht als belanghebbende aangemerkt.
Mocht het tarief van € 63,- per uur meer dan eens per uur worden gedeclareerd?
6.4
Eiseres heeft aangevoerd dat zij het uurtarief voor individuele begeleiding dubbel in rekening mocht brengen, indien door twee zorgaanbieders gelijktijdig zorg aan [naam 1] werd verleend. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Uit de tekst van artikel 5.22, tweede lid, van de Rlz (zoals die luidde ten tijde van het bestreden besluit) blijkt dat voor de zorgsoort individuele begeleiding per uur maximaal een bedrag van € 63,- per uur mag worden gedeclareerd. Hoeveel personeelsleden of andere hulppersonen de zorgaanbieder daarvoor inzet is niet van belang.
Heeft verweerder terecht het pgb lager vastgesteld?
6.5
In het bestreden besluit is gesteld dat de facturen die bij de Svb over het jaar 2019 zijn ingediend, bulkfacturen zijn, zonder nadere specificaties. Bovendien zou eiseres niet hebben voldaan aan een aantal verplichtingen, neergelegd in de Rlz, inzake het controleren en bijhouden van de gedeclareerde bedragen.
6.6
In zijn uitspraak van 16 februari 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep overwogen [1] dat in de systematiek van de Wlz controles ‘aan de voorkant’ plaatsvinden: voorafgaand aan de verleningsbeschikking en voorafgaand aan de betaling van de declaratie. Deze controles moeten voorkomen dat zorg wordt ingekocht waarin de Wlz niet voorziet en dat de Svb betalingen verricht voor andere zorg dan de zorg die uit de verleningsbeschikking en de schriftelijke zorgovereenkomst met de zorgbeschrijving volgt. Deze systematiek beoogt de verzekerde te beschermen.
Indien controle aan de voorkant niet deugdelijk geschiedt, kan dit volgens de Centrale Raad van Beroep in de besluitvorming niet zonder gevolgen blijven. Als het zorgkantoor pas ná betalingen uit het pgb zaken controleert, op basis van informatie die al voorafgaand aan uitbetaling van de declaraties had kunnen worden getoetst, en de gevolgen hiervan afwentelt op de verzekerde, handelt het zorgkantoor in strijd met de door de wetgever gekozen systematiek. De door de wetgever beoogde bescherming van de verzekerde wordt hiermee immers ondergraven en in feite illusoir gemaakt.
Het kan zijn dat eerst bij een controle aan de achterkant van de besluitvormingsketen blijkt dat als gevolg van een onvoldoende controle aan de voorkant ten onrechte door de Svb betalingen zijn gedaan die niet gedaan hadden mogen worden. In een dergelijk geval zal een besluit aan de achterkant van de besluitvormingsketen, waarbij de gevolgen van een niet deugdelijke controle aan de voorkant volledig op de verzekerde worden afgewenteld, vrijwel steeds in strijd komen met de wet of met een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Dit kan anders zijn indien de bij zijn aanvraag om een pgb, bij de goedkeuring van de zorgovereenkomst of bij het indienen van declaraties bij de Svb, een niet eenvoudig te doorgronden onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven.
Verder heeft de Centrale Raad van Beroep in deze uitspraak overwogen [2] dat als de Svb een declaratie ontvangt, de Svb eerst zal moeten toetsen of de declaratie in overeenstemming is met de verleningsbeschikking, de goedgekeurde zorgovereenkomst en de daarvan deel uitmakende zorgbeschrijving. De Svb gaat pas tot uitbetaling over als dit het geval is. De Svb kan beslissen tot beëindiging van de betalingen of weigering van de betaling als de ingediende declaratie niet voldoet aan de zorgovereenkomst, de zorgbeschrijving of de verleningsbeschikking. De Svb nodigt de verzekerde uit tot herstel van de declaratie als deze niet voldoet aan de daaraan te stellen voorwaarden. De Svb weigert de betaling geheel of gedeeltelijk als de declaratie niet binnen de daarvoor gestelde termijn is hersteld.
De CRvB heeft in de bedoelde uitspraak verder overwogen [3] dat uit het voorgaande zeker niet mag worden afgeleid dat het zorgkantoor bij de uitvoering van de Wlz geen zorginhoudelijke controle zou kunnen of moeten uitvoeren. Het zorgkantoor kan naar aanleiding van onder andere signalen omtrent de kwaliteit van de zorg gedurende de gehele besluitvormingsketen een zorginhoudelijk onderzoek verrichten. Het zorgkantoor kan, óók achteraf, controleren of de gedeclareerde zorg daadwerkelijk wordt en is geleverd en of sprake is van voldoende kwaliteit en verantwoorde zorg.
6.7
Verweerder heeft pas na de uitbetalingen van de facturen over de periode 1 januari 2019 tot en met 30 november 2019 aanleiding gezien deze facturen op juistheid te controleren. Dit terwijl de facturen waarop (telkens) is uitbetaald geen enkele specificatie bevatten naar geleverde zorg en uren.
In de e-mailberichten die eiseres heeft ingebracht, was alleen de vraag aan de orde of bij de declaratie van de facturen ook urenbriefjes ingezonden moesten worden. Dat de Svb van eiseres, als zorginstelling, geen urenbriefjes verlangde, neemt echter niet weg dat eiseres verplicht was haar facturen naar kostensoort te specificeren. Dat is ook vastgelegd in de zorgovereenkomst die eiseres met [naam 1] heeft gesloten.
Het onderzoek naar de ongespecificeerde facturen had naar het oordeel van de rechtbank kunnen en moeten plaatsvinden ‘aan de voorkant’ en had, indien onregelmatigheden aan het licht zouden zijn gekomen, bijvoorbeeld kunnen leiden tot weigering van betalingen uit het pgb. Nu deze controle aan de voorkant niet deugdelijk heeft plaatsgevonden, kan dit blijkens de uitspraak van de CRvB niet zonder gevolgen blijven als de gevolgen van een correctie achteraf volledig op de verzekerde zouden worden afgewenteld. Aangezien in het bestreden besluit niet is bepaald dat de vaststelling van het pgb op een lager bedrag dan het toegekende voor de verzekerde geen of slechts beperkte gevolgen zal hebben, berust het in zoverre niet op een zorgvuldige belangenafweging.
6.8
Verweerder heeft gesteld dat aan de controle achteraf of de gedeclareerde zorg daadwerkelijk is geleverd, is vormgegeven door het verrichten van een huisbezoek, het voeren van een gesprek met de verzekerde [naam 1] en het opvragen van (onder meer) een verklaring van de gewaarborgde hulp. Ook is eiseres in de gelegenheid gesteld de dubbel gedeclareerde uren nader te specificeren.
6.9
De rechtbank is van oordeel dat de zorginhoudelijke controle achteraf, zoals bedoeld in de uitspraak van de CRvB, niet volledig en zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft slechts op grond van een niet gespecificeerd urenoverzicht dat eiseres voorafgaand aan het primaire besluit had aangeleverd, alle uren waarvoor meer dan eenmaal een tarief was gedeclareerd, aangemerkt als onrechtmatig dubbel gedeclareerde uren voor ‘begeleiding individueel’. Eiseres heeft gemotiveerd betwist dat het bij deze uren telkens ging om dubbel geregistreerde uren begeleiding individueel en dat telkens een bedrag van €63,- te veel is gedeclareerd. Eiseres heeft onderbouwd gesteld dat ook de lagere tarieven van (begeleiding groep) € 14,50 per uur, (vervoer van/naar dagbesteding) € 7,- of (huishoudelijke hulp) € 35,- per uur aan de orde waren. De hoogte van het bedrag van de verlaging van het pgb is daarom door verweerder niet aannemelijk gemaakt.
De terugvordering
6.1
Eiseres heeft het bezwaar ook gericht tegen de mededeling van verweerder dat het bedrag van € 11.544,75 op grond van het derdenbeding van eiseres zal worden teruggevorderd. Verweerder heeft dit bezwaar ongegrond geacht. De rechtbank overweegt ambtshalve dat de aankondiging van het instellen van een civielrechtelijke vordering geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit is, zodat verweerder ten onrechte een inhoudelijke beoordeling op dit punt in de beslissing op bezwaar heeft opgenomen.
Conclusie
7. Hetgeen is overwogen onder 6.7, 6.9 en 6.10 brengt mee dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder dient een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Proceskostenveroordeling
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden.
Daarbij krijgt eiseres ook een vergoeding voor de door haar gemaakte proceskosten. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, voorzitter, en mr. M.I. van Meel en mr. D.H. Harbers, leden, in aanwezigheid van mr. B.E. Martini, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage: juridisch kader

Op grond van artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg (Wlz) is een pgb een subsidie waarmee de verzekerde onder de bij of krachtens artikel 3.3.3 (van de Wlz) en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde voorwaarden aan hem te verlenen zorg kan inkopen.
Op grond van artikel 3.6.4, eerste lid, van het Besluit langdurige zorg (Blz) sluit de verzekerde een schriftelijke overeenkomst met iedere zorgaanbieder of mantelzorger die hij ten laste van zijn pgb zorg wenst te laten verlenen. Dit is de zogenaamde zorgovereenkomst.
Artikel 5.16, tweede lid, aanhef en onder c, van de Regeling langdurige zorg (Rlz) bepaalt dat zorgovereenkomsten ten minste bevatten: een beding, inhoudende dat het zorgkantoor een vordering heeft op de persoon die ten laste van het pgb zorg levert indien het pgb naar aanleiding van toerekenbaar handelen van die persoon is ingetrokken of herzien, ter hoogte van het bedrag dat gelijk is aan het door die persoon vanwege dat toerekenbaar handelen ten laste van het persoonsgebonden budget ten onrechte ontvangen bedrag.
In artikel 5.17, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rlz is bepaald dat het pgb uitsluitend mag worden gebruikt voor het door de Svb, op verzoek van de verzekerde, doen van betalingen voor zorg als bedoeld in artikel 3.3.3 van de wet.
In artikel 5.18 van de Rlz is - voor zover hier van belang - bepaald dat bij de verlening van het pgb de verzekerde in ieder geval de volgende verplichtingen worden opgelegd:
a. de verzekerde gebruikt het pgb uitsluitend voor het doen betalen door de Svb van zorg als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid;
b. de zorg die de verzekerde inkoopt, is kwalitatief verantwoord;
d. de verzekerde draagt er zorg voor dat een zorgverlener op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is niet meer dan veertig uur in één week voor hem werkzaamheden verricht.
In artikel 5.21 van de Rlz is het volgende bepaald:
1. Na afloop van iedere subsidieperiode wordt de subsidie voor de desbetreffende subsidieperiode vastgesteld.
2. Het zorgkantoor stelt het pgb binnen een half jaar na afloop van de subsidieperiode vast.
3. Het pgb wordt vastgesteld op de som van de bedragen die de Svb op grond van artikel 5.17, eerste lid, heeft uitbetaald.
4. Indien de verzekerde geen betalingen, als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid, onder a en b, heeft laten doen dan wordt de subsidie, in afwijking van het derde lid, vastgesteld op nihil.
Artikel 5:22 Rlz (2019) luidt:
Het uit het persoonsgebonden budget te betalen bruto loon of de te betalen vergoeding aan een zorgaanbieder bedraagt ten hoogste € 20,- per uur, tenzij de verzekerde kan aantonen dat de zorg is verleend door:
a. (..)
b. (..)
c. (..)
2 In afwijking van het eerste lid wordt een bruto uurloon dan wel vergoeding van ten hoogste € 63,- per uur of € 58,- per dagdeel gehanteerd of een bruto loon dan wel vergoeding van ten hoogste het door de zorgautoriteit op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg voor de desbetreffende zorg vastgestelde hoger tarief, indien:
a. de verzekerde kan aantonen dat de zorg is verleend door een onderneming als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of b, of een persoon als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c; of
b. een verzekerde voor 1 januari 2014 een persoonsgebonden budget ontving als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en onafgebroken een persoonsgebonden budget als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de wet heeft ontvangen.
In artikel 5.23, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rlz is bepaald dat de Svb betalingen uit het pgb verricht voor geleverde zorg die voortvloeit uit een arbeidsovereenkomst, een overeenkomst van opdracht of een overeenkomst voor vervoer, uitsluitend aan de persoon met wie deze overeenkomst is aangegaan, indien een declaratie, een verantwoording van de overeengekomen resultaten dan wel een overzicht van het aantal te betalen uren en dagdelen of etmalen bevat.
In artikel 4:46, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vaststelt. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de subsidie lager kan worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.

Voetnoten

1.Overweging III.4 van de hiervoor, onder 5.2, aangehaalde uitspraak.
2.In overweging III.3.3.
3.In overweging III.4.