ECLI:NL:RBOVE:2022:1458

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
ak_21_1282
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiser had een boete van € 1.250,- opgelegd gekregen wegens het niet voldoen aan de inburgeringsplicht. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar zowel hij als zijn toenmalige gemachtigde hebben het bezwaar te laat ingediend, na afloop van de bezwarentermijn van zes weken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwarentermijn op 26 januari 2021 eindigde, maar dat het bezwaar pas op 27 januari 2021 door eiser en op 29 januari 2021 door de gemachtigde is ingediend. De rechtbank overweegt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, ondanks de argumenten van eiser dat de coronamaatregelen en de complexiteit van de zaak een rol hebben gespeeld. De rechtbank concludeert dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard en dat het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak benadrukt dat een termijnoverschrijding, hoe klein ook, niet automatisch verschoonbaar is en dat tijdige indiening van bezwaar essentieel is in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1282

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Hofstede),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 15 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 1.250,- omdat hij niet heeft voldaan aan de inburgeringsplicht. Tevens is daarbij aangegeven dat eiser het door hem geleende geld moet terugbetalen aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).
Hiertegen hebben zowel eiser zelf als zijn toenmalige gemachtigde [naam 1] , werkzaam bij [naam 2] (hierna: de toenmalige gemachtigde), afzonderlijk bezwaar gemaakt.
In het besluit van 24 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder beide bezwaren gevoegd behandeld en deze (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G.J.M. Naber. Ter zitting was [naam 3] tolk Arabisch, aanwezig.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:1 en artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter, maar moet hij eerst bezwaar maken tegen dat besluit. De bezwarentermijn bedraagt zes weken en deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Dit staat in artikelen 6:7 en 6:8, eerste lid, van de Awb. De bekendmaking geschiedt door toezending aan degene tot wie het besluit is gericht. Zie artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.
2. In deze zaak is het primaire besluit op 15 december 2020 toegezonden aan eiser. Dit betekent dat de eerste dag van de bezwarentermijn 16 december 2020 is en dat 26 januari 2021 de laatste dag van deze termijn is. Eiser heeft door middel van een formulier, gedagtekend 27 januari 2021, bezwaar gemaakt. De toenmalige gemachtigde heeft bij brief van 29 januari 2021 namens eiser ook bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Omdat 26 januari 2021 de laatste dag van de bezwarentermijn is, zijn zowel het bezwaarschrift van eiser zelf als het bezwaarschrift, opgesteld door de toenmalige gemachtigde, na afloop van de bezwarentermijn, dus te laat, bij verweerder ingediend. Op grond van artikel 6:11 van de Awb worden dergelijke bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Als dat laatste het geval is, is de termijnoverschrijding verschoonbaar. Het bezwaar wordt dan toch inhoudelijk behandeld, ook al is dit te laat ingediend.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat zowel eiser als de toenmalige gemachtigde het bezwaar na afloop van de bezwarentermijn, zoals geregeld in artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb, hebben ingediend.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4. Eiser heeft in beroep ten eerste aangevoerd dat het primaire besluit aan hem persoonlijk is toegezonden en niet aan de toenmalige gemachtigde. Dat hij zich liet bijstaan door deze gemachtigde was bij verweerder bekend, nu deze persoon hem ook heeft bijgestaan bij de aanvraagprocedure tot verlenging van de inburgeringstermijn. Op het moment dat de toenmalige gemachtigde van het primaire besluit op de hoogte is geraakt, heeft zij direct bezwaar gemaakt.
Ten tweede heeft eiser aangevoerd dat er destijds sprake was van een uitzonderlijke situatie, te weten de coronapandemie en de daarop genomen maatregelen door de overheid. Dit betreft onder meer het verplichte thuiswerken door medewerkers van [naam 2] , waaronder de toenmalige gemachtigde, en het zeer beperkte contact tussen deze medewerkers met cliënten, zoals hijzelf.
Ten derde heeft eiser aangevoerd dat de termijnoverschrijding minimaal is, het dossier omvangrijk is en de besluitvorming onzorgvuldig is geweest.
5. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
5.1.
Uit de stukken blijkt dat eiser, door middel van het formulier ‘machtiging/postadres’, de toenmalige gemachtigde voor de periode 2 december 2019 tot 31 december 2020 heeft gemachtigd voor geldzaken en voor het indienen van een bezwaarschrift bij DUO. In het formulier is bij de vraag ‘Wilt u dat DUO de post hierover naar de gemachtigde stuurt’ het antwoord ‘nee’ aangekruist. Dit formulier is zowel door eiser als de toenmalige gemachtigde ondertekend. Deze machtiging is bevestigd bij brief van 30 december 2019. Daarin staat expliciet dat DUO de post over geldzaken en het indienen van een bezwaarschrift naar eisers eigen adres stuurt.
Op 11 december 2020 heeft eiser deze machtiging verlengd tot 31 december 2021 door middel van het formulier ‘machtiging/postadres’. Op dit formulier is wederom aangekruist dat eiser en de toenmalige gemachtigde niet willen dat DUO post over geldzaken en het indienen van een bezwaarschrift naar de toenmalige gemachtigde stuurt. Deze machtiging is bevestigd bij brief van 23 december 2020. Daarin staat expliciet dat DUO de post over geldzaken en het indienen van een bezwaarschrift naar eisers eigen adres stuurt.
5.1.1.
Het toezenden van het primaire besluit aan eiser zelf, en dus niet aan de toenmalige gemachtigde, is in overeenstemming met de door eiser verstrekte machtiging(en). Dit is ter zitting aan de (huidige) gemachtigde van eiser voorgehouden. Zij heeft daarop geantwoord dat de machtigingen ‘een beetje vreemd’ zijn. Immers, als door een gemachtigde namens een cliënt bezwaar wordt gemaakt, moet de post hierover naar deze gemachtigde worden gestuurd en niet naar de cliënt.
De rechtbank overweegt hierover dat uit artikel 6:17 van de Awb volgt dat een bestuursorgaan in de bezwaarfase de stukken in ieder geval toezendt aan de gemachtigde. In deze zaak was er evenwel nog geen sprake van een bezwaarfase maar was sprake van een daaraan voorafgaande primaire fase. Op deze primaire fase is artikel 6:17 van de Awb niet van toepassing; de door eiser verstrekte machtiging is op de primaire fase van toepassing. Naar het oordeel van de rechtbank is het primaire besluit op de juiste wijze bekend gemaakt, te weten door toezending aan het woonadres van eiser, conform de door eiser verstrekte machtiging.
5.1.2.
In het door eiser ingediende bezwaarschrift stelt hij dat het bezwaar te laat is omdat hij [naam 2] heeft gemachtigd om bezwaar te maken maar dat [naam 2] dit niet heeft gedaan. De rechtbank begrijpt hieruit dat eiser de reikwijdte van de door hem verstrekte machtigingen niet goed heeft begrepen. Omdat eiser niet heeft aangekruist dat DUO de post naar de toenmalige gemachtigde moet toesturen, ontvangt eiser zelf alle post van DUO. De toenmalige gemachtigde ontvangt deze post niet. Het ligt dan op de weg van eiser om tijdig de toenmalige gemachtigde te benaderen als hij post van DUO ontvangt. Dat heeft eiser evenwel niet tijdig gedaan, terwijl hij hiervoor zes weken de tijd heeft gehad.
De rechtbank voegt hieraan toe dat, omdat de toenmalige gemachtigde deze beide machtigingen ook heeft ondertekend, zij weet dat post over geldzaken en het indienen van een bezwaarschrift bij eiser worden bezorgd. Het ligt dan op de weg van de toenmalige gemachtigde om duidelijke afspraken met eiser te maken over het informeren van haar als eiser post van DUO ontvangt. Dat is blijkbaar ook niet gebeurd.
Het niet goed begrijpen van de reikwijdte van de verleende machtigingen en het niet maken van duidelijke afspraken tussen eiser en de toenmalige gemachtigde, liggen in de risicosfeer van eiser en de gevolgen hiervan komen voor rekening van eiser.
5.1.3.
Ter zitting heeft eiser meegedeeld dat hij via whatsapp contact heeft opgenomen met DUO omdat zijn toenmalige gemachtigde nog steeds geen bezwaarschrift had ingediend. Dit contact was tijdens de bezwaartermijn. Hij heeft vervolgens maar zelf een bezwaarschrift opgesteld en dit bij DUO ingediend, aldus eiser.
Verweerder heeft hierop ter zitting meegedeeld dat hij niet kan verifiëren of, en zo ja wanneer, er contact is geweest tussen eiser en DUO.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat deze stelling van eiser, die hij voor het eerst ter zitting naar voren heeft gebracht, zowel qua tijdstip als qua inhoud niet is te verifiëren. Verder overweegt de rechtbank, gelijk zij hiervoor heeft gedaan, dat eiser voldoende tijd heeft gehad om contact op te nemen met zijn toenmalige gemachtigde. Eiser had het primaire besluit bijvoorbeeld kunnen doorzenden naar [naam 2] .
5.2.
Het feit dat ten tijde van het primaire besluit corona-maatregelen van kracht waren, betekent niet dat er helemaal geen contact tussen eiser en de toenmalige gemachtigde mogelijk was. Fysiek contact was destijds problematisch, maar telefonisch contact of contact via e-mail was gewoon mogelijk.
De rechtbank laat hierbij meewegen dat ten tijde van het primaire besluit de tweede (of de derde) lockdown van kracht was. Professionele organisaties waren op dat moment al voorbereid en ingesteld op het verplicht vanuit huis moeten werken van het personeel en de daarmee gepaard gaande aanpassingen in de organisatie. Het beroep van eiser op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1440, kan hem in dit kader niet baten. Die uitspraak zag op de periode van de eerste lockdown, waarin organisaties nog niet waren voorbereid op het vanuit huis moeten werken van het personeel en de hiermee gepaard gaande problemen met de interne postverwerking.
5.3.
Dat sprake is van een minimale termijnoverschrijding betekent niet dat deze reeds daarom verschoonbaar zou moeten zijn. Een beetje te laat is immers ook te laat. Verder overweegt de rechtbank dat ook bij een omvangrijk dossier tijdig (desnoods pro forma) bezwaar moet worden gemaakt. De inhoud van de besluitvorming (gebrekkig of niet) heeft niets van doen met eventuele verschoonbaarheid.
6. De conclusie is dat het bezwaar van eiser en eveneens het bezwaar dat de toenmalige gemachtigde namens eiser heeft opgesteld, te laat (na afloop van de bezwarentermijn) is ingediend en dat het door eiser aangevoerde geen aanleiding biedt voor het verschoonbaar achten van deze termijnoverschrijding. Verweerder heeft dan ook terecht beide bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.