Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
2.De feiten
25 november 2021 (geregistreerd onder nummer C/09//618538/ KG ZA 21/913) is de vordering in conventie van [A] om de opeising van dwangsommen te staken en gelegde beslagen op te heffen, afgewezen. De vordering in reconventie van [eiseres] om de dwangsom van het vonnis van 15 december 2020 respectievelijk 24 september 2019 te verhogen is deels toegewezen en deels afgewezen.
10 december 2021 is namens [A] aan (de advocaat van) [eiseres] het volgende meegedeeld:
3.Het geschil
10 werkdagen het bedrag van € 1.960.000,-- te betalen op grond waarvan [eiseres] de veiling van de onroerende goederen van [A] heeft laten opschorten, heeft [A] niet betaald. [A] en DSS c.s. hebben de termijn van 10 werkdagen benut voor het opstellen van een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir derdenbeslag onder [A] . Een paar dagen nadat [eiseres] de notaris de instructie had gegeven tot het voortzetten van de veiling ontving zij via een overbetekening van het beslag op 4 april 2022 het bericht dat DSS c.s. conservatoir derdenbeslag hadden gelegd op de vordering van
op [A] . De vordering die DSS stellen te hebben op [eiseres] van ten minste € 1.960.000,-- komt uit de lucht vallen. DSS c.s. hebben [eiseres] niet eerder aansprakelijk gesteld en verzocht tot betaling van de beweerdelijk door hen geleden schade. Het is evident dat het derdenbeslag slechts het doel heeft om de betaling van de dwangsommen opnieuw te frustreren. Het beslagrecht is niet bedoeld om de tenuitvoerlegging van een vonnis te frustreren. Uit de rechtspraak volgt dat een dergelijk beslag moet worden opgeheven, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Dit betekent dat DSS c.s. misbruik maken van hun bevoegdheid. De vorderingen van DSS c.s. hebben geen feitelijke of juridische basis. Het beslagrekest bevat daarnaast geen enkel deugdelijk bewijsstuk dat de grondslag van de beweerdelijke vorderingen zou moeten dragen. Er is ook geen verband tussen het eerdergenoemde vonnis van 25 november 2021 en het gelegde beslag. Bovendien zijn de vorderingen van DSS c.s. summierlijk ondeugdelijk. Tot slot stelt [eiseres] dat het beslagrekest van DSS c.s. in strijd is met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.De beoordeling
[eiseres] zijn al jarenlang verwikkeld in diverse juridische procedures en daarbij heeft [A] op grond van het vonnis van 25 november 2021 dwangsommen van (voorlopig)
€ 1.960.000,-- verbeurd. [A] is (indirect) bestuurder/enig aandeelhouder van DSS en (indirect) enig aandeelhouder van Centric c.s. Bovendien had [A] tot (ongeveer) anderhalf jaar geleden nog een besturende rol binnen Centric c.s. en presenteert Centric c.s. [A] ook als oprichter en eigenaar van Centric c.s. De betrokkenheid van [A] bij DSS c.s. is dan ook nog steeds groot. Dat [A] ten tijde van het vragen van verlof tot het leggen van beslag en het vervolgens leggen van beslag geen (middellijk) bestuurder van Centric c.s. (meer) was staat daar, gelet op wat de voorzieningenrechter hierna overweegt, niet aan in de weg.
Centric c.s. hebben benadrukt dat zij volledig los van elkaar opererende vennootschappen zijn, zijn zij kennelijk (ongeveer) gelijktijdig en pas na het vonnis van 25 november 2021 op het idee gekomen dat zij een forse vordering op [eiseres] hebben die (in totaliteit) het bedrag aan verbeurde dwangsommen overschrijdt. Dat is op zijn minst opmerkelijk te noemen en is zonder dat [A] daarbij een bepaalde rol heeft gespeeld, niet (goed) verklaarbaar. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn DSS c.s. er in ieder geval niet in geslaagd om hiervoor een aannemelijke verklaring te geven. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is namens DSS en Centric c.s. verklaard dat het twee cliënten van dezelfde advocaat zijn, die vaststellen dat zij beide een vordering op [eiseres] hebben. De voorzieningenrechter kan daarvoor geen andere reden zien dan dat zowel DSS en Centric c.s. een band heeft met [A] en dat de laatste het geschil met [eiseres] heeft zoals dat hiervoor besproken is. In dit verband kan er ook niet aan voorbij worden gegaan dat uit diverse gerechtelijke uitspraken die de afgelopen jaren zijn gedaan tussen [eiseres] en [A] naar voren komt dat [A] [eiseres] beschuldigt van (vermeend) frauduleus handelen. Dit (betwiste) frauduleus handelen is ook als grondslag in het beslagrekest opgenomen. Daarnaast hebben DSS c.s. ook geen goede uitleg geven waarom het beslag op 24 maart 2022, zijnde de uiterste dag waarop [A] beloofde het bedrag van
€ 1.960.000,-- aan verbeurde dwangsommen aan [eiseres] te zullen betalen, is gelegd. De verklaring van DSS c.s. dat dit toeval is, overtuigt, gezien de gebeurtenissen en het tijdspad na het vonnis van 25 november 2021, allerminst. De voorzieningenrechter kan zich (dan ook) niet aan de indruk onttrekken dat er, zoals ook door [eiseres] is aangevoerd, sprake is (geweest) van een (doel)bewuste strategie.
aansprakelijk hebben gesteld voor de door hen gestelde (omvangrijke) schade. Dit duidt veeleer op een reactieve houding, daar waar, uitgaande van de stellinginname in deze van DSS c.s., een pro-actief optreden in een eerder stadium meer voor de hand had gelegen.
6 april 2022 aan [eiseres] een voorstel heeft gedaan tot het sluiten van een depotovereenkomst, op grond waarvan [A] het bedrag van € 1.960.000,-- in depot zou stellen tot onherroepelijk beslist zou zijn op de vorderingen van DSS c.s. op [eiseres] dan wel betrokken partijen een definitieve regeling ter zake van die vorderingen zouden hebben getroffen. Dat duidt immers ook op het bestaan van een relatie tussen de gehoudenheid van [A] om de dwangsommen te betalen en de beslaglegging tussen DSS c.s.
[eiseres] op [A] , dat dus in feite neerkomt op een verkapt eigenbeslag, niet (zozeer) is gelegd met het oog op verhaal van een vordering, maar veeleer om het incasseren van uit hoofde van rechterlijke beslissingen verbeurde dwangsommen voor zover het vonnis van voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 25 november 2021 dat toelaat te frustreren. Daarvoor is het beslagrecht niet bedoeld. Er wordt dan ook misbruik van recht gemaakt, tenzij er sprake is van een uitzonderingssituatie. Hiervan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Om te beginnen doet zich niet voor de situatie waarin DSS c.s. evenals [eiseres] een executoriale titel voor hun vordering(en) hebben en/of waarin de vordering(en) [eiseres] aan de ene kant en van DSS c.s. aan de andere nauw met elkaar verweven zijn. Van een dergelijke verwevenheid is geen sprake, omdat DSS c.s. stellen een vordering te hebben op [eiseres] op grond van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad, terwijl het bij [eiseres] de executie van dwangsommen betreft.
[eiseres] , ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding, reeds omdat deze niet (voldoende) zijn onderbouwd. Met inachtneming van het liquidatietarief worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.580,06 (dagvaarding € 250,06 (2 x € 125,03), griffierecht € 314,-- en salaris advocaten € 1.016,--). De wettelijke rente zal op na te melden wijze worden toegewezen.
5.De beslissing
2 mei 2022. De feiten en de motivering waarop de beslissing steunt, zijn afzonderlijk vastgesteld op 16 mei 2022.