ECLI:NL:RBOVE:2022:1415

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
C/08/279783 / KG ZA 22-90
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir derdenbeslag en misbruik van recht in kort geding

In deze zaak vorderde eiseres de opheffing van een conservatoir derdenbeslag dat door de gedaagden was gelegd onder A. op een vordering van € 1.960.000,-- die eiseres op A. had. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beslag misbruik van recht was, omdat het in feite een verkapt eigenbeslag betrof. Eiseres en A. hadden een complexe juridische relatie, waarbij A. eerder dwangsommen had verbeurd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gedaagden, die zich richtten op het leggen van beslag, dit deden om de betaling van de dwangsommen door A. te frustreren. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het beslag rechtvaardigden en dat het beslag diende te worden opgeheven. Daarnaast werd een verbod opgelegd aan de gedaagden om opnieuw beslag te leggen op de vordering van eiseres op A. De gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/279783 / KG ZA 22-90
Vonnis in kort geding van 2 mei 2022
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres, hierna te noemen [eiseres] ,
advocaten: mrs. P.L. Tjiam en E.R. van der Velde te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CENTRIC NETHERLANDS B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Gouda,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CENTRIC NETHERLANDS HOLDING B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Gouda,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CENTRIC HOLDING B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Gouda,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUTCH SOLAR SYSTEMS B.V.,
gevestigd te Enschede en kantoorhoudende te Goor ,
gedaagden, hierna afzonderlijk te noemen Centric Netherlands, Centric Netherlands Holding, Centric Holding onderscheidenlijk DSS, gedaagden 1 tot en met 3 gezamenlijk Centric c.s. en gedaagden 1 tot en met 4 gezamenlijk DSS c.s.,
advocaat: mr. G.M.M. van Tilborg te Sittard.

1.De procedure

1.1.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is bij vonnis van 2 mei 2022 op het door [eiseres] gevorderde beslist. De feiten en de motivering waarop de in dat vonnis gegeven beslissing steunt, volgen hieronder.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en de heer [A] (hierna ook: [A] ) hebben in het verleden een zakelijke en een affectieve relatie met elkaar gehad. Deze banden zijn in 2018/2019 verbroken. Daarna zijn er diverse geschillen tussen hen ontstaan, waarover zij veelvuldig hebben geprocedeerd. De procedures hebben geleid tot vele vonnissen, waarbij aan [A] geregeld dwangsommen zijn opgelegd.
2.2.
Bij het vonnis van de voorzieningenrechter van rechtbank Den Haag van
25 november 2021 (geregistreerd onder nummer C/09//618538/ KG ZA 21/913) is de vordering in conventie van [A] om de opeising van dwangsommen te staken en gelegde beslagen op te heffen, afgewezen. De vordering in reconventie van [eiseres] om de dwangsom van het vonnis van 15 december 2020 respectievelijk 24 september 2019 te verhogen is deels toegewezen en deels afgewezen.
In dit vonnis, waarin de voorzieningenrechter beslist dat [A] op grond van een vonnis van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 15 december 2020, een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 24 september 2019, een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 28 oktober 2020 en een vonnis van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 25 juni 2019 dwangsommen verbeurd heeft, is onder meer en voor zover van belang het volgende overwogen:
“(…)
4.28
Opgeteld leidt dit voorlopig tot eentotaalbedrag aan verbeurde dwangsommen van€ 1.960.000. Voor zover [eiseres] meer of anders wil incasseren bestaat daarvoor voorshands onvoldoende rechtvaardiging. De vordering van [A] om opeising van dwangsommen te staken is niet toewijsbaar. Zoals hiervoor al is overwogen, is er geen reden opeising te staken totdat de forensisch onderzoeken beschikbaar zijn. Voor opheffing van de gelegde executoriale beslagen is evenmin grond.
(…)”
Tegen het vonnis van 25 november 2021 is hoger beroep ingesteld.
2.3.
Centric zijn drie besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, die zich richten op het leveren van IT-diensten, in de meest ruime zin van het woord. Enig aandeelhouder/bestuurder van Centric Netherlands is Centric Netherlands Holding en enig aandeelhouder/bestuurder van Centric Netherlands Holding is Centric Holding. Enig aandeelhouder van Centric Holding is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] Investments B.V. (hierna: [A] Investments). Enig aandeelhouder van [A] Investments is [A] .
2.4.
DSS is een besloten vennootschap, die zich bezighoudt met de aan- en verkoop, import en export van zonnecollectoren en/of zonneboilers, alsmede het verrichten van overige diensten op het gebied van milieubesparing. Bestuurder van DSS is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DSS Beheer B.V. Enig aandeelhouder/ bestuurder van DSS Beheer B.V. is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] Holding B.V. Enig aandeelhouder/bestuurder van [A] Holding B.V. is [A] . [eiseres] was tot mei 2019 directeur van DSS.
2.5.
Vanaf 25 november 2022 hebben (de advocaten van) [eiseres] en [A] met elkaar gecorrespondeerd over (onder meer) de betaling van het bedrag van € 1.960.000,-- aan verbeurde dwangsommen door [A] aan [eiseres] . In een mailbericht van
10 december 2021 is namens [A] aan (de advocaat van) [eiseres] het volgende meegedeeld:
“(…)
Naar aanleiding van uw onderstaande email en de contacten die wij hierna over de betaling van de dwangsommen hebben gehad, wil ik u informeren dat [A] doende is om gelden vrij te maken uit zijn ondernemingen. E.e.a. zal hopelijk volgende week afgerond kunnen worden.
Ik verwacht dat uiterlijk volgende week vrijdag de betaling van de dwangsommen op uw derdengelden zal kunnen geschieden. [A] beseft zich immers dat hij zal moeten voldoen - net als begin 2021- aan het vonnis van de rechtbank Den Haag.
(…)”
2.6.
Aangezien [A] het bedrag van € 1.960.000,-- niet aan [eiseres] voldeed, is op 8 maart 2020 door [eiseres] via een deurwaarder opdracht gegeven aan een notaris om onroerende goederen van [A] te veilen.
2.7.
Bij emailbericht van 10 maart 2022 heeft de advocaat van [A] aan (onder meer) de notaris, deurwaarder en advocaten van [eiseres] het volgende meegedeeld:
“(…)
Namens de heer [A] kan ik u informeren dat de heer [A] voornemens is om binnen 10 werkdagen na heden de vordering te voldoen.
Het opzetten van een veiling met de daarbij behorende kosten is derhalve onnodig. Indien deze veiling thans wordt doorgezet dan acht [A] dat deze kosten niet voor zijn rekening kunnen komen.
Daarbij heeft te gelden dat reeds eerdere beslagen zijn gelegd (o.a. op het AOW-pensioen van de heer [A] ) en dat deze in mindering strekken op de totale vordering.
(…)”
2.8.
[eiseres] heeft daarop de notaris geïnstrueerd om de veiling van de onroerende goederen van [A] met 10 werkdagen op te schorten.
2.9.
Op verzoek van DSS c.s. heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 24 maart 2022 verlof verleend voor het leggen van conservatoir derdenbeslag onder [A] op de vordering ten bedrage van € 1.960.000,-- die [eiseres] heeft op [A] .
2.10.
In verband met een aangekondigd kort geding door [eiseres] heeft de advocaat van [A] op 6 april 2022 aan de advoca(a)t(en) [eiseres] een voorstel gedaan om een regeling overeen te komen in de vorm van het sluiten van een depotovereenkomst.
2.11.
Op 14 april 2022 is de dagvaarding betekend aan DSS c.s.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, samengevat weergegeven, dat de voorzieningenrechter, voor
zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het conservatoire derdenbeslag opheft onder [A] op de vordering van
€ 1.960.000,-- van [eiseres] op [A] ;
II. DSS c.s. verbiedt om op enigerlei wijze de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 25 november 2021 te frustreren, waaronder wordt begrepen een verbod tot het leggen van (nieuw) beslag, op straffe van een hoofdelijk te betalen dwangsom;
III. DSS c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de volledige advocaatkosten van [eiseres] ter hoogte van EUR 50.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
3.2.
[eiseres] heeft, samengevat weergegeven, aan haar vorderingen het volgende ten grondslag gelegd. [eiseres] stelt zich, onder verwijzing naar jurisprudentie, op het standpunt dat er sprake is van een verkapt eigenbeslag om de tenuitvoerlegging van het eerdergenoemde vonnis van 25 november 2021 te frustreren. In dat vonnis heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat [A] in totaal een bedrag van € 1.960.000,-- aan dwangsommen heeft verbeurd. Ondanks de op 10 maart 2022 gedane belofte om binnen
10 werkdagen het bedrag van € 1.960.000,-- te betalen op grond waarvan [eiseres] de veiling van de onroerende goederen van [A] heeft laten opschorten, heeft [A] niet betaald. [A] en DSS c.s. hebben de termijn van 10 werkdagen benut voor het opstellen van een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir derdenbeslag onder [A] . Een paar dagen nadat [eiseres] de notaris de instructie had gegeven tot het voortzetten van de veiling ontving zij via een overbetekening van het beslag op 4 april 2022 het bericht dat DSS c.s. conservatoir derdenbeslag hadden gelegd op de vordering van
op [A] . De vordering die DSS stellen te hebben op [eiseres] van ten minste € 1.960.000,-- komt uit de lucht vallen. DSS c.s. hebben [eiseres] niet eerder aansprakelijk gesteld en verzocht tot betaling van de beweerdelijk door hen geleden schade. Het is evident dat het derdenbeslag slechts het doel heeft om de betaling van de dwangsommen opnieuw te frustreren. Het beslagrecht is niet bedoeld om de tenuitvoerlegging van een vonnis te frustreren. Uit de rechtspraak volgt dat een dergelijk beslag moet worden opgeheven, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Dit betekent dat DSS c.s. misbruik maken van hun bevoegdheid. De vorderingen van DSS c.s. hebben geen feitelijke of juridische basis. Het beslagrekest bevat daarnaast geen enkel deugdelijk bewijsstuk dat de grondslag van de beweerdelijke vorderingen zou moeten dragen. Er is ook geen verband tussen het eerdergenoemde vonnis van 25 november 2021 en het gelegde beslag. Bovendien zijn de vorderingen van DSS c.s. summierlijk ondeugdelijk. Tot slot stelt [eiseres] dat het beslagrekest van DSS c.s. in strijd is met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.3.
DSS c.s. voeren verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 705 lid 1 Rv biedt de beslagschuldenaar, die in beginsel niet wordt gehoord en die tegen een verleend verlof geen rechtsmiddel kan aanwenden, de mogelijkheid in kort geding opheffing van het beslag te vorderen. Hoewel een spoedeisend belang uit de aard van een dergelijke vordering voortvloeit, is een spoedeisend belang daarbij strikt genomen niet vereist. In zoverre is artikel 705 Rv een lex specialis van artikel 254 Rv. De voorzieningenrechter acht [eiseres] dan ook ontvankelijk in haar vorderingen.
4.2.
Op grond van 705 lid 2 Rv wordt een gelegd conservatoir beslag onder meer opgeheven bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld. Bij het leggen van conservatoir beslag kan ook sprake zijn van misbruik van recht in de zin van artikel 3:13 BW, dat in beginsel tot opheffing van het beslag moet leiden.
4.3.
Ingevolge artikel 724 Rv, respectievelijk artikel 479h Rv, kan een schuldeiser onder zichzelf eigenbeslag leggen op vorderingen die een schuldenaar op hem heeft. Onder bijzondere omstandigheden kan er sprake zijn van misbruik van bevoegdheid bij het leggen van conservatoir eigenbeslag (HR 27 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8836, NJ 2009/597). Het leggen van eigenbeslag kan misbruik van bevoegdheid opleveren als dat niet zozeer wordt gedaan met het oog op verhaal van de vordering op de tegenvordering, maar uitsluitend of vooral om executie van het vonnis waarin de tegenvordering is toegewezen, te frustreren (Vgl. o.a. Rb. Gelderland 3 december 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:7718.)
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er sprake van misbruik van (proces)recht aan de zijde van DSS c.s. op grond waarvan tot opheffing van het door hen gelegde conservatoire derdenbeslag onder [A] moet worden overgegaan. Daartoe acht de voorzieningenrechter het volgende redengevend.
4.5.
Anders dan door DSS c.s. is betoogd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het door DSS c.s. gelegde conservatoire (derden)beslag in feite neerkomt op een verkapt eigenbeslag. Daargelaten of sprake is van vereenzelviging tussen [A] en DSS c.s., is het, alle omstandigheden in ogenschouw nemende, aannemelijk dat DSS c.s. zich (hoofdzakelijk) hebben laten leiden door de belangen van [A] . [A] en
[eiseres] zijn al jarenlang verwikkeld in diverse juridische procedures en daarbij heeft [A] op grond van het vonnis van 25 november 2021 dwangsommen van (voorlopig)
€ 1.960.000,-- verbeurd. [A] is (indirect) bestuurder/enig aandeelhouder van DSS en (indirect) enig aandeelhouder van Centric c.s. Bovendien had [A] tot (ongeveer) anderhalf jaar geleden nog een besturende rol binnen Centric c.s. en presenteert Centric c.s. [A] ook als oprichter en eigenaar van Centric c.s. De betrokkenheid van [A] bij DSS c.s. is dan ook nog steeds groot. Dat [A] ten tijde van het vragen van verlof tot het leggen van beslag en het vervolgens leggen van beslag geen (middellijk) bestuurder van Centric c.s. (meer) was staat daar, gelet op wat de voorzieningenrechter hierna overweegt, niet aan in de weg.
4.6.
Gelet op het vorenstaande staat voldoende vast dat er een sterke mate van verwevenheid is tussen [A] en DSS c.s. Dit wordt versterkt door de omstandigheid dat DSS en Centric c.s. gezamenlijk het verzoek tot verlening van het leggen van conservatoir (derden)beslag hebben ingediend en, nadat verlof is verleend, beslag hebben laten leggen onder [A] op de vordering van [eiseres] op [A] . Hoewel DSS en
Centric c.s. hebben benadrukt dat zij volledig los van elkaar opererende vennootschappen zijn, zijn zij kennelijk (ongeveer) gelijktijdig en pas na het vonnis van 25 november 2021 op het idee gekomen dat zij een forse vordering op [eiseres] hebben die (in totaliteit) het bedrag aan verbeurde dwangsommen overschrijdt. Dat is op zijn minst opmerkelijk te noemen en is zonder dat [A] daarbij een bepaalde rol heeft gespeeld, niet (goed) verklaarbaar. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn DSS c.s. er in ieder geval niet in geslaagd om hiervoor een aannemelijke verklaring te geven. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is namens DSS en Centric c.s. verklaard dat het twee cliënten van dezelfde advocaat zijn, die vaststellen dat zij beide een vordering op [eiseres] hebben. De voorzieningenrechter kan daarvoor geen andere reden zien dan dat zowel DSS en Centric c.s. een band heeft met [A] en dat de laatste het geschil met [eiseres] heeft zoals dat hiervoor besproken is. In dit verband kan er ook niet aan voorbij worden gegaan dat uit diverse gerechtelijke uitspraken die de afgelopen jaren zijn gedaan tussen [eiseres] en [A] naar voren komt dat [A] [eiseres] beschuldigt van (vermeend) frauduleus handelen. Dit (betwiste) frauduleus handelen is ook als grondslag in het beslagrekest opgenomen. Daarnaast hebben DSS c.s. ook geen goede uitleg geven waarom het beslag op 24 maart 2022, zijnde de uiterste dag waarop [A] beloofde het bedrag van
€ 1.960.000,-- aan verbeurde dwangsommen aan [eiseres] te zullen betalen, is gelegd. De verklaring van DSS c.s. dat dit toeval is, overtuigt, gezien de gebeurtenissen en het tijdspad na het vonnis van 25 november 2021, allerminst. De voorzieningenrechter kan zich (dan ook) niet aan de indruk onttrekken dat er, zoals ook door [eiseres] is aangevoerd, sprake is (geweest) van een (doel)bewuste strategie.
4.7.
Deze indruk wordt versterkt door de omstandigheid dat DSS c.s., ondanks dat zij stellen dat het hen sinds eind 2018/begin 2019 bekend is dat er schade is dan wel wordt geleden waarvan zij het vermoeden hebben dat deze schade is dan wel wordt veroorzaakt door [eiseres] , daaraan niet eerder dan met het leggen van conservatoir derdenbeslag juridische consequenties (lijken te) hebben verbonden. Tijdens de mondelinge behandeling zijn DSS c.s. het antwoord schuldig gebleven op de vraag of en, zo ja, wanneer zij
aansprakelijk hebben gesteld voor de door hen gestelde (omvangrijke) schade. Dit duidt veeleer op een reactieve houding, daar waar, uitgaande van de stellinginname in deze van DSS c.s., een pro-actief optreden in een eerder stadium meer voor de hand had gelegen.
4.8.
In het verlengde hiervan kan ook niet uit het oog worden verloren dat de advocaat van [A] , nadat het conservatoir (derden)beslag was gelegd door DSS c.s. op
6 april 2022 aan [eiseres] een voorstel heeft gedaan tot het sluiten van een depotovereenkomst, op grond waarvan [A] het bedrag van € 1.960.000,-- in depot zou stellen tot onherroepelijk beslist zou zijn op de vorderingen van DSS c.s. op [eiseres] dan wel betrokken partijen een definitieve regeling ter zake van die vorderingen zouden hebben getroffen. Dat duidt immers ook op het bestaan van een relatie tussen de gehoudenheid van [A] om de dwangsommen te betalen en de beslaglegging tussen DSS c.s.
4.9.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan ook niet onvermeld blijven dat DSS c.s. in het beslagrekest hebben verzuimd te vermelden dat [eiseres] , nadat [A] het bedrag van € 1.960.000,-- niet aan haar had betaald, een notaris opdracht had gegeven om onroerende zaken van [A] te veilen, welke veiling zij vervolgens opschortte om [A] nog één mogelijkheid te geven de verbeurde dwangsommen te voldoen. Hoewel DSS c.s. stellen dat zij niets van doen hebben met het geschil tussen [eiseres] en [A] , leggen zij wel beslag onder [A] op de vordering die [eiseres] op [A] heeft. Gelet op de onderlinge verhoudingen en de verwevenheid tussen [A] en DSS c.s. is de voorzieningenrechter van oordeel dat DSS c.s. (de gang van zaken omtrent) de veiling wel hadden moeten vermelden in het beslagrekest, te meer nu gesteld noch gebleken is dat zij hier geen weet van hadden. Door dit na te laten heeft de voorzieningenrechter dit aspect niet mee kunnen wegen in de overwegingen om het conservatoir derdenbeslag al dan niet te verlenen. In het midden latend of dit een schending van artikel 21 Rv oplevert bij het vragen van het verlof tot het leggen van het beslag bevestigt deze weglating de hiervoor onder 4.6 genoemde strategie.
4.10.
Met inachtneming van het vorenoverwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat het conservatoir derdenbeslag van DSS c.s., onder [A] op de vordering van
[eiseres] op [A] , dat dus in feite neerkomt op een verkapt eigenbeslag, niet (zozeer) is gelegd met het oog op verhaal van een vordering, maar veeleer om het incasseren van uit hoofde van rechterlijke beslissingen verbeurde dwangsommen voor zover het vonnis van voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 25 november 2021 dat toelaat te frustreren. Daarvoor is het beslagrecht niet bedoeld. Er wordt dan ook misbruik van recht gemaakt, tenzij er sprake is van een uitzonderingssituatie. Hiervan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Om te beginnen doet zich niet voor de situatie waarin DSS c.s. evenals [eiseres] een executoriale titel voor hun vordering(en) hebben en/of waarin de vordering(en) [eiseres] aan de ene kant en van DSS c.s. aan de andere nauw met elkaar verweven zijn. Van een dergelijke verwevenheid is geen sprake, omdat DSS c.s. stellen een vordering te hebben op [eiseres] op grond van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad, terwijl het bij [eiseres] de executie van dwangsommen betreft.
Zou een dergelijke situatie zich wel voordoen dan zou de voorzieningenrechter niet zonder meer kunnen beslissen dat het beslag opgeheven dient te worden.
Daarnaast kan niet worden gesteld dat [eiseres] op haar beurt misbruik van recht maakt door de verbeurde dwangsommen te executeren.
In dit geval bestaat, nu DSS c.s. ook (overigens) geen (steekhoudende) argumenten heeft gegeven voor het bestaan van een uitzonderingssituatie, voor de voorzieningenrechter dus geen aanleiding om een verdere belangenafweging te doen tussen enerzijds de belangen die DSS c.s. hebben bij het voortduren van het beslag en anderzijds de belangen die [eiseres] heeft bij het opheffen van het beslag.
4.11.
De voorzieningenrechter is hiervoor tot de slotsom gekomen dat DSS c.s. met het gelegde conservatoire beslag op de vordering van [eiseres] niet zozeer het belang van zekerstelling van betaling van een of meer vorderingen op [eiseres] dient als wel het belang van het frustreren van het incasseren van dwangsommen door [eiseres] .
Ook overwoog hij dat voor een verdere belangenafweging geen aanleiding bestaat. Daarom is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat DSS c.s. met het (laten) leggen van conservatoir derdenbeslag onder [A] op de vordering van [eiseres] op [A] misbruik van recht hebben gemaakt.
4.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de door [eiseres] gevorderde opheffing van het door DSS c.s. gelegde beslag onder [A] op de vordering van [eiseres] op [A] zal worden toegewezen.
4.13.
Met betrekking tot het door [eiseres] gevorderde verbod om op enigerlei wijze de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 25 november 2021 te frustreren, overweegt de voorzieningenrechter dat dit verbod te onbepaald is om toegewezen te worden. [eiseres] heeft in dat kader wel specifiek een verbod tot het leggen van een (nieuw) beslag gevorderd. Gelet op het voorgaande heeft [eiseres] voldoende belang bij toewijzing van dit gevorderde verbod, met dien verstande dat de voorzieningenrechter aanleiding ziet om dit verbod – als het mindere van het gevorderde – nader te specificeren, zoals verwoord onder de beslissing. De in dit verband gevorderde dwangsom zal op na te melden wijze worden toegewezen, waarbij de gevorderde hoofdelijkheid zal worden afgewezen.
4.14.
DSS c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Voor toewijzing van de volledige proceskosten, zoals gevorderd door
[eiseres] , ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding, reeds omdat deze niet (voldoende) zijn onderbouwd. Met inachtneming van het liquidatietarief worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.580,06 (dagvaarding € 250,06 (2 x € 125,03), griffierecht € 314,-- en salaris advocaten € 1.016,--). De wettelijke rente zal op na te melden wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het door DSS c.s. gelegde conservatoire derdenbeslag onder [A] op de vordering van € 1.960.000,-- van [eiseres] op [A] ;
5.2.
verbiedt DSS c.s. om beslag te leggen op de vordering van [eiseres] op
[A] gedurende de executie van het vonnis van de voorzieningenrechter van de
rechtbank Den Haag van 25 november 2021 (geregistreerd onder nummer C/09/618538/ KG
ZA 21/913), op straffe van een dwangsom van € 1.000.000,-- in die zin dat elk der gedaagde
partijen voor iedere keer dat zij dit verbod overtreedt een dwangsom van € 1.000.000,--
verbeurt met telkens een maximum van € 2.000.000,-- per gedaagde;
5.3.
veroordeelt DSS c.s. hoofdelijk in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van
[eiseres] begroot op € 1.580,06 (dagvaarding € 250,06 (2 x € 125,03), griffierecht
€ 3 14,-- en salaris advocaten € 1 .016,--), te vermeerderen met de wettelijke rente ex
artikel 6:119 BW met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag
van volledige betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op
2 mei 2022. De feiten en de motivering waarop de beslissing steunt, zijn afzonderlijk vastgesteld op 16 mei 2022.
(SL(O)