ECLI:NL:RBOVE:2022:1400

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
08-996027-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk oplichting en witwassen

Op 16 mei 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 27-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 330 dagen, waarvan 145 dagen voorwaardelijk, voor zijn deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met oplichting en witwassen. De rechtbank legde ook een taakstraf op van 240 uur en een schadevergoeding van bijna 200.000 euro. De zaak is voortgekomen uit het onderzoek Barracuda, dat gericht was op grootschalige acquisitiefraude in Nederland tussen oktober 2016 en oktober 2018. De verdachte en medeverdachten hebben in wisselende samenstellingen samengewerkt om slachtoffers, vaak ondernemers, te bedriegen door zich voor te doen als medewerkers van de belastingdienst en hen onder druk te zetten om geld over te maken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte actief betrokken was bij het ronselen van geldezels en het beheren van bankrekeningen voor de organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat hij handelde binnen een criminele organisatie en dat zijn gedragingen hebben geleid tot aanzienlijke financiële schade voor de slachtoffers. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn kwetsbare positie als erkend vluchteling. De rechtbank besloot dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 maanden, verminderd met 5 maanden vanwege de termijnoverschrijding, passend was. De verdachte werd ook veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996027-18 (P)
Datum vonnis: 16 mei 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] (Syrië),
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 28 januari 2019, 12 april 2019, 3 december 2020, 22 maart 2022, 23 maart 2022 en 16 mei 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.J. Heidema en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. H.J.M. Nijenhuis, advocaat te Nijmegen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 3 december 2020 en 22 maart 2022, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, samen met anderen, in de periode van 1 oktober 2016 tot 12 oktober 2018, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die oplichting en witwassen als oogmerk had.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij, in of omstreeks de periode van 1 oktober 2016 tot en met 12 oktober 2018, in de gemeente Arnhem en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband tussen
- hem, verdachte; en/of
- [medeverdachte 1] ; en/of
- [medeverdachte 2] ; en/of
- [medeverdachte 3] ; en/of
- [medeverdachte 4] ; en/of
- [medeverdachte 5] ; en/of
- [medeverdachte 6] ; en/of
- [medeverdachte 7] ; en/of
(een) ander(en) - natuurlijke en/of rechtspersonen -, al dan niet in wisselende samenstelling,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het oplichten van natuurlijke en/of rechtspersonen (artikel 326 Wetboek van strafrecht); en/of
- het plegen van witwassen (artikel 420bis, ter, quater Wetboek van strafrecht).

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Deze zaak is onderdeel van het resultaat van het onderzoek Barracuda, een onderzoek naar grootschalige acquisitiefraude gepleegd binnen Nederland in de periode van oktober 2016 tot half 2018. Aanleiding voor het onderzoek waren de onderzoeken “Berry” en “Barst”. In beide onderzoeken zijn mensen, vaak ondernemers, gebeld om geld over te boeken, vanwege een beweerdelijke belastingschuld, zogenaamd naar een rekening van de belastingdienst, maar in werkelijkheid naar een rekening waarover de fraudeurs beschikten. Andere personen, zogenoemde “geldezels”, werden benaderd om, al dan niet tegen betaling van een geldelijke vergoeding, hun bankrekeningen en bankpasjes (tijdelijk) ter beschikking te stellen.
Het dossier bevat 191 aangiftes uit het hele land van (pogingen tot) oplichting en bedreiging/afpersing. Aangevers verklaren dat zij zijn gebeld door iemand die zich voorstelde als zijnde een medewerker van de belastingdienst of een incassobureau die hen vervolgens onder valse voorwendselen heeft bewogen tot het overboeken van geld via internetbankieren. Uit de aangiftes blijkt dat in veel gevallen een soortgelijke werkwijze werd gehanteerd omdat de aangevers een vergelijkbaar verhaal vertelden. De beller nam een valse naam en hoedanigheid aan om het vertrouwen van de aangevers te winnen. Daarnaast werd er op intimiderende wijze gesproken of druk uitgeoefend op aangevers omdat er sprake zou zijn van boetes, beslaglegging of het bevriezen van bankrekeningen, als er niet direct zou worden betaald. Veel aangevers hebben op instructie van de beller tijdens de telefoongesprekken bedragen van meerdere duizenden euro’s overgeboekt. In de meeste gevallen werden de geldbedragen direct na de overboeking bij een pinautomaat gepind, terwijl de aangevers aan de lijn moesten blijven. Ook zijn er met bankpasjes van rekeningen waarop dergelijke geldbedragen werden ontvangen, producten in winkels aangeschaft, waarna deze kort daarna werden geretourneerd om alsnog het geld contant in handen te krijgen.
In sommige gevallen heeft de bank kunnen voorkomen dat het geld in handen van de daders belandde. Uit het dossier is gebleken dat in totaal door toedoen van de organisatie in wisselende samenstellingen 2,2 miljoen euro is overgemaakt. Uit de geldstromen blijkt dat een deel hiervan is overgeboekt naar Turkije. Het daadwerkelijke benadelingsbedrag is niet bekend.
Binnen het onderzoek zijn meerdere personen als verdachte aangemerkt. Volgens het politieonderzoek hebben zij – in meer of mindere mate – met elkaar samengewerkt en daarbij een rol vervuld als organisator of beller teneinde mensen hun bankrekening en/of bankpas met pincode ter beschikking te laten stellen. Een aantal verdachten zou daarbij mensen hebben bedreigd. Daarnaast waren er geldezels en kassiers actief, deze personen lieten geld op hun rekening storten en/of pinden het geld van de bankrekening.
In onderhavig onderzoek staan de volgende verdachten terecht, die worden verdacht van betrokkenheid bij een crimineel samenwerkingsverband: [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , [verdachte] , [naam 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] . De rolverdeling van de verdachten zou (grofweg) als volgt zijn: [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] zouden de geldezels, kassiers en geldstromen organiseren en coördineren. De andere verdachten zijn in meer of mindere mate betrokken als geldezel en/of kassier. Aan een aantal personen werd een kleinere rol toegedicht. Deze zijn in 2021 door de politierechter van deze rechtbank berecht. Het is echter niet gelukt om de hele organisatie op te rollen. Een tweetal hoofdverdachten, [naam 2] (de vermoedelijke leider van de organisatie) en [medeverdachte 7] ( [medeverdachte 7] ), staan op dit moment niet terecht omdat zij vooralsnog onvindbaar zijn, of buiten het bereik van de Nederlandse justitie.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken omdat alleen de periode van 28 juli 2017 tot en met mei 2018 kan worden bewezen. Daarnaast blijkt uit het dossier dat [verdachte] alleen een rol heeft gespeeld bij aangevers [aangever 1] en [aangever 2] , maar niet bij de overige aangiftes.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in de artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan slechts sprake zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt bij, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
Modus operandi
Uit de aangiftes blijkt dat de modus operandi in veel van de ten laste gelegde zaken op essentiële punten overeenkomsten vertoont. De modus operandi komt erop neer dat een beller, telkens Nederlands sprekend, belde naar bedrijven – veelal kleine ondernemers – uit het hele land. [2] Doorgaans stelde de beller zich voor als [naam 3] of [naam 3] , maar hij gebruikte ook andere namen zoals [naam 4] . [3] Hij vertelde dan aan de aangever dat hij werkzaam was als medewerker van de belastingdienst, waardoor vertrouwen werd gewekt. Vervolgens vertelde hij dat het bedrijf van de aangever een aanslag niet had betaald en dat er om die reden beslag was of zou worden gelegd op de bankrekening van de onderneming. [4] De beller vertelde dat deze beslaglegging en de daaropvolgende gerechtelijke procedure kon worden afgewend als het bedrijf direct geld zou overboeken. De aangever werd aan de lijn gehouden totdat het geld door middel van één of meerdere spoedoverboekingen via internetbankieren was overgeboekt, terwijl de beller vertelde welke handelingen de aangever moest verrichten. Hoewel van de aangevers de nodige omzichtigheid mag worden verwacht bij dergelijke overboekingen, maakt dat het aantal, de indringendheid en de opeenstapeling van de hiervoor genoemde leugens in deze context telkens sprake is van een samenweefsel van verdichtsels.
Voorts waren er meerdere kassiers actief die vervolgens het geld van de rekeningen pinden. [5]
Criminele organisatie
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een organisatie die het oogmerk had om strafbare feiten te plegen. Uit de hiervoor geschetste modus operandi blijkt dat een vrijwel vaste werkwijze werd gehanteerd waarbij mensen werden gebeld aan de hand van een belscript, kassiers werden aangestuurd om het geld te pinnen en auto’s werden gehuurd om de kassiers te vervoeren. Doorgaans werden de mensen een uur aan de lijn gehouden zodat de pinners het geld contant konden opnemen, voordat mensen tot bezinning konden komen, of hun boekhouder konden raadplegen. Dit vereist samenwerking en communicatie tussen de beller, de begeleider van de kassier/pinner en de pinner. De organisatiestructuur is getracht zo diffuus mogelijk te maken door gebruik te maken van wisselende geldezels [6] en kassiers (hetgeen overigens ook nodig was om de fraude te kunnen laten voortduren in verband met geblokkeerde bankrekeningen). De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband, dat uit wisselende samenstellingen bestond, waarbij altijd sprake was van één kern, [naam 2] , die handelde vanuit Turkije en samenwerkte met telkens één of meerdere personen in Nederland. [7] De handelingen van de organisatie, die als planmatig en stelselmatig zijn aan te merken, waren erop gericht om mensen geld afhandig te maken en het geld contant te innen en te verdelen onder de deelnemers aan de organisatie, waardoor sprake is van een criminele organisatie met als oogmerk de misdrijven oplichting en witwassen.
Betrokkenheid [verdachte]
wordt van de betrokkenheid bij de criminele organisatie verdacht omdat hij geld van gedupeerden op zijn bankrekening zou hebben ontvangen, hij vaak heeft gepind, anderen zou begeleiden bij het pinnen en mensen zou ronselen om hun bankgegevens, pinpassen en pincodes beschikbaar te stellen.
[verdachte] verklaart dat hij zijn rekening heeft laten gebruiken om er geld op te laten storten en – uit goede bedoelingen – mensen en bankrekeningen heeft geronseld. [8] Volgens de verdediging blijkt de betrokkenheid van [verdachte] alleen bij de aangiftes van [aangever 1] en [aangever 2] . Bij de overige aangevers is de betrokkenheid van [verdachte] niet vast te stellen omdat eenieder een facebook account kan aanmaken of de naam [verdachte] kan gebruiken.
- gestorte bedragen op de rekening van [verdachte]
Aangever [aangever 1] heeft op 27 juli 2017 € 7.640,- overgemaakt naar de bankrekening van [verdachte] , waarna een bedrag van € 7.600,- contant in Velp is opgenomen. [9] Aangever [aangever 2] heeft op 6 september 2017 een bedrag van € 12.294 overgemaakt op de bankrekening van [verdachte] , waarna driemaal € 2.000,- en eenmaal € 750,- in Arnhem is gepind. [10]
- betrokkenheid [verdachte] / [verdachte] / [verdachte] / [verdachte]
benadering in asielzoekerscentra
Aangever [aangever 3] heeft op 4 september 2017 geld overgemaakt naar drie bankrekeningnummers, waarna de bedragen contant in Arnhem zijn opgenomen. [11] Eén van de bankrekeningnummers staat op naam van [naam 5] , waarvan op 30 augustus 2017 vier opnames hebben plaatsgevonden. [12] [naam 5] verklaart met [verdachte] in het asielzoekerscentrum in Nijmegen in contact te zijn gekomen. [13] Hij heeft op 30 augustus 2017 met [verdachte] geld gepind en kreeg hiervoor € 200,- aan vergoeding.
Aangever [aangever 4] heeft op 8 september 2017 geld overgemaakt naar diverse rekeningen, waaronder de rekening van [naam 6] en [naam 7] . [14] Het geld op de rekening van [naam 6] is vervolgens op 11, 12 en 21 september 2017 deels contant opgenomen, deels bij de mediamarkt uitgegeven en deels overgeboekt. [15] [naam 6] heeft op 2 maart 2018 aangifte van oplichting gedaan. [16] In de aangifte geeft [naam 6] aan dat hij [verdachte] ongeveer acht maanden geleden in het asielzoekerscentrum Ter Apel heeft leren kennen, dat [verdachte] hem om hulp vroeg en dat hij op 11 september 2017 is gaan internetbankieren. [17] Er is geld op zijn rekening gestort en [verdachte] heeft hem € 5.000,- laten opnemen bij verschillende geldautomaten. [naam 7] verklaart dat hij met twee Turkse mannen en met [verdachte] was op 8 september 2017. [18]
Aangever [aangever 5] heeft op 20 november 2017 geld overgemaakt naar de rekening van [naam 8] , waarna het geld in Arnhem is opgenomen. [19] Camerabeelden zijn opgevraagd waardoor [naam 9] in beeld is gekomen en is gehoord over zijn betrokkenheid bij deze zaak. [naam 9] verklaart dat hij [naam 8] kent vanuit het asielzoekerscentrum in Aalten. Rond de tijdstippen dat het geld van [naam 8] zijn rekening is opgenomen, heeft er veel telefonisch contact plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2] en [naam 9] waarin onder meer een foto van de bankpas van [naam 8] is verzonden. [20] [naam 9] verklaart dat [verdachte] zijn telefoon gebruikte. [21]
benadering via facebook
Aangever [aangever 6] heeft op 12 september 2017 geld overgemaakt naar een rekening op naam van [naam 10] , waarna viermaal in Arnhem een contante geldopname heeft plaatsgevonden. [22] [naam 10] verklaart dat hij door [verdachte] is benaderd. [23] [verdachte] zou verschillende facebookaccounts gebruiken. [verdachte] vroeg of [naam 10] bij hem kwam werken, dit zou gaan om het overmaken van geld. Op 12 september 2017 kreeg hij een telefoontje dat hij snel geld moest overmaken. [naam 10] moest pinnen terwijl [verdachte] buiten stond met twee Turken.
Aangever [aangever 7] heeft op 21 september 2017 een bedrag van € 9.154 overgemaakt naar de bankrekening van [naam 11] , waarna € 9.150,- contant is opgenomen in Arnhem. [24] Uit de politiesystemen blijkt dat [naam 11] op 29 september 2017 een melding heeft gemaakt dat hij door [verdachte] op facebook is toegevoegd, zijn bankgegevens aan hem heeft gegeven er € 9.000,- op zijn rekening is gestort, waarna ze hebben afgesproken om dit geld van de bank in Arnhem te pinnen en dat hij hiervoor een vergoeding heeft ontvangen. [25] Camerabeelden zijn opgevraagd en de verbalisanten herkennen [verdachte] op de beelden als begeleider van [naam 11] . [26]
Aangever [aangever 8] heeft op 10 oktober 2017 geld overmaakt naar de rekening op naam van [naam 12] , waarna het geld contant is opgenomen. [27] Aangever Den Haag heeft op 16 oktober 2017 geld overgemaakt naar de rekening op naam van [naam 13] , waarna het geld contant is opgenomen. [28] [naam 12] verklaart bij de politie dat zij een Syrische vluchteling is en via facebook is benaderd door een man, waarna zij hem heeft doorverwezen naar haar man, [naam 13] . [29] [naam 13] verklaart dat hij [verdachte] via facebook heeft leren kennen, waar [verdachte] openlijk mensen heeft gevraagd om hem te helpen € 1.000,- over te maken. [30] Hij wilde geld overmaken van Nederland naar Turkije. [naam 13] heeft zijn bankpas en pincode aan [verdachte] afgegeven zodat hij geld kon verdienen.
Aangever [aangever 9] heeft op 17 oktober 2017 geld overgemaakt naar een rekening op naam van [naam 14] , waarna het geld contant is opgenomen. [31] [naam 14] verklaart dat hij via facebook in contact is gekomen met [verdachte] (die ook onder de naam [naam 14] communiceerde) omdat [verdachte] een advertentie had geplaatst dat hij vluchtelingen aan geld wilde helpen. [32] [verdachte] vroeg om [naam 14] zijn bankpas en pincode.
Aangever [aangever 10] heeft op 8 november 2017 geld overgemaakt naar de rekening van [naam 15] , waarna het geld contant is opgenomen in Arnhem. [33] Aangever [aangever 11] heeft ook op 7 november 2017 geld overgemaakt naar de rekening van [naam 15] , waarna het geld in Arnhem en Velp is opgenomen. [34] [naam 15] verklaart bij de politie dat zij uit Syrië is gevlucht, dat zij via een facebook advertentie een man heeft leren kennen die geld vanuit Turkije naar Nederland wilde overmaken, de man verschillende telefoonnummers gebruikte en zich voorstelde als [verdachte] . [35] Ze heeft haar bankpassen en pincodes aan hem afgestaan, kreeg die de volgende dag weer terug en heeft hiervoor € 1.000,- ontvangen. [36]
Aangever [aangever 12] heeft op 5 september 2017 geld overgemaakt naar de rekening van [verdachte] , waarna het geld deels contant is opgenomen in Arnhem en deels is overgemaakt naar de rekeningen van [naam 16] respectievelijk [naam 16] . [37] [naam 17] heeft aangifte gedaan en zegt betrokken te zijn geweest bij deze frauduleuze overboeking. [38] Hij leerde [verdachte] via Facebook kennen, moest bankgegevens afstaan, helpen pinnen en zou hiervoor een vergoeding krijgen. Verder verklaart hij dat het leek alsof hij met de maffia te maken had en er veel mensen en auto’s aanwezig waren. [verdachte] kreeg de orders van een Turk of Marokkaan die in de auto zat. [verdachte] heeft foto’s van [verdachte] gemaakt, waarop [verdachte] als zijnde de persoon [verdachte] door verbalisanten is herkend. [39]
Aangever [aangever 13] heeft op 28 november 2017 geld overgemaakt naar de rekening van [naam 18] , waarna het geld in Nijmegen contant is opgenomen. [40] [naam 18] verklaart bij de politie dat hij via facebook is benaderd door [verdachte] om € 5.000,- op zijn rekening te laten storten, waaraan hij zelf een bedrag van € 500,- zou overhouden. [41]
overig
Aangever [aangever 14] heeft op 6 november 2017 geld overgemaakt naar een rekening op naam van [naam 19] , waarna het geld contant is opgenomen. [42] Aangever [aangever 15] heeft op 6 november 2017 geld overgemaakt naar diverse bankrekeningen, waaronder de bankrekening op naam van [naam 20] . [43] In totaal is € 12.000,- in Arnhem gepind. [44] Uit rechercheonderzoek is gebleken dat [medeverdachte 2] bij deze pinopnames betrokken is geweest. [45] [naam 20] heeft op 8 november 2017 aangifte gedaan van diefstal, waarbij de bankpas van hem en zijn dochter [naam 19] zou zijn gestolen. [46] De rechtbank is van oordeel dat behoedzaam dient te worden omgegaan met de verklaring van [naam 20] , gelet op zijn wisselende verklaringen, maar acht deze verklaring bruikbaar voor het bewijs omdat in grote lijnen wel consistent wordt verklaard en ten aanzien van deze punten geen reden is om aan de juistheid hiervan te twijfelen. [naam 20] verklaart dat de diefstal van de passen gebeurd zou kunnen zijn tijdens een bezoek van [verdachte] (die zich voordeed als [naam 20] ), een mogelijke koper van [naam 20] zijn auto. [47] [naam 20] heeft een foto van [verdachte] doorgestuurd naar de politie. De verbalisant heeft in de aangifte opgenomen dat één afbeelding een foto van een verblijfsdocument van [verdachte] betrof en de andere afbeelding een zorgpas van [verdachte] betrof. [48]
Aangever [aangever 16] heeft op 27 november 2017 geld overgemaakt naar de rekening van [naam 21] , waarna het geld contant is opgenomen. [49] [naam 21] verklaart dat hij misleid en gebruikt is en dat hij de naam en foto van zijn oplichter [verdachte] heeft doorgegeven aan de politie. [50] [verdachte] had hem een baan beloofd waarvoor hij zijn bankpas en gegevens aan [verdachte] heeft gegeven.
Aangever [aangever 17] heeft op 19 oktober 2017 geld naar twee bankrekeningnummers overgemaakt, waarna het geld in Beuningen contant is opgenomen. [51] Camerabeelden zijn opgevraagd waarop [verdachte] door verbalisanten is herkend. [52]
Aangever [aangever 18] heeft op 28 februari 2018 geld overgemaakt naar de rekening van [naam 22] en [naam 23] , waarna het geld contant in Amsterdam is opgenomen. [53] Een andere verdachte, [naam 24] , werd gehoord vanwege zijn betrokkenheid bij een andere zaak (aangifte van [naam 25] ). [naam 24] verklaart dat zijn pinpas is gestolen door [naam 22] en dat [verdachte] de opdrachtgever en pinner is. [54]
Aangifte [aangever 19] heeft op 7 mei 2018 een bedrag van € 9.950,- overgemaakt naar de rekening van [naam 26] , [55] waarna een bedrag van € 8.950,- contant is opgenomen bij de ABN AMRO bank in Nijmegen. [56] Camerabeelden zijn opgevraagd en een verbalisant herkent [verdachte] ambtshalve als de pinner. [57]
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde werkwijze, waaronder de manier van benaderen, de gebruikte voor- dan wel achternaam (die grote gelijkenissen vertoont met die van verdachte), het regelen van bankpassen en het opnemen van geld, dermate grote gelijkenissen en overeenkomsten vertoont dat voor de rechtbank aannemelijk is geworden dat de genoemde persoon iedere keer [verdachte] betreft. Daarnaast is [verdachte] meerdere malen op camerabeelden herkend.
Conclusie
De rechtbank van oordeel dat [verdachte] , gelet op de bewijsmiddelen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang gezien, direct betrokken is geweest bij de genoemde aangiftes en hierdoor wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] op actieve wijze heeft deelgenomen aan het criminele samenwerkingsverband door het ronselen van pasjes en het beschikbaar stellen van zijn bankrekening. Uit de gang van zaken en de omstandigheden waaronder [verdachte] zijn gedragingen heeft verricht, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat hij wist dat hij zijn feiten pleegde binnen het kader van die criminele organisatie.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 12 oktober 2018, in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband tussen
- hem, verdachte; en/of
- [medeverdachte 1] ; en/of
- [medeverdachte 2] ; en/of
- [medeverdachte 4] ; en/of
- [medeverdachte 5] ; en/of
- [medeverdachte 6] ; en/of
- [medeverdachte 7] ; en/of
een andere - natuurlijke en/of rechtspersonen -, al dan niet in wisselende samenstelling,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het oplichten van natuurlijke en/of rechtspersonen; en
- het plegen van witwassen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren. Hierbij is rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen omdat dit grote gevolgen voor [verdachte] kan hebben ten aanzien van zijn verblijfsstatus en toekomstige naturalisatie. De raadsman heeft voorgesteld een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Daarnaast verzoekt de raadsman rekening te houden met de schending van de redelijke termijn, de open proceshouding van [verdachte] en de signalen van mensenhandel die uit het dossier blijken.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
[verdachte] heeft geruime tijd onderdeel uitgemaakt van een criminele organisatie die het plegen van oplichting en witwassen als oogmerk had. Slechts door ingrijpen van justitie is daaraan een einde gekomen. De organisatie heeft op structurele en georganiseerde wijze, een groot aantal personen, voornamelijk ondernemers, opgelicht door het plegen van zogenaamde acquisitiefraude. De personen zijn gebeld door een lid van de organisatie die zich met een valse naam heeft voorgesteld en zich voorgedaan als een medewerker van de belastingdienst om zo hun vertrouwen te winnen. De slachtoffers zijn onder druk gezet door hen voor te houden dat zij een aanslag niet hadden betaald, dat daarom beslag op de bankrekening zou worden gelegd en dat zij dit zouden kunnen afwenden door met spoed een groot geldbedrag over te boeken. Dat deze personen zich onder druk gezet hebben gevoeld en zijn overgegaan tot het overboeken van de geldbedragen is het gevolg geweest van het geraffineerde handelen van de verdachten. In totaal is door toedoen van de organisatie waarvan verdachte als onderdeel van de wisselende samenstellingen op enig moment deel heeft uitgemaakt in totaal ruim 2,2 miljoen euro overgeboekt op betaalrekeningen van katvangers en zijn de betaalde bedragen veelal kort nadien contant opgenomen of op andere wijze weggesluisd. Er is gebruik gemaakt van een netwerk van katvangers, tussenpersonen en ondersteuners om te bewerkstelligen dat het afhandig gemaakte geld feitelijk in bezit van de organisatie kwam.
[verdachte] is aldus stelselmatig en in georganiseerd verband met anderen te werk gegaan. Hoewel hij in hiërarchisch opzicht een meer ondergeschikte rol lijkt te hebben gehad dan [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] , heeft hij door zijn handelen eraan bijgedragen dat het vertrouwen van de gebelde personen beschaamd is en aan hen veel financieel en ander leed is toegevoegd. De omvang van de fraude en het totaal aantal slachtoffers is fors te noemen. Verdachte wist dat, maar heeft steeds eigen financieel gewin voorop gesteld. Verdachte heeft nog aangevoerd dat hij zich bedreigd en onder druk gezet voelde door enkele mededaders om mee te (blijven) doen. De rechtbank acht dit onvoldoende aannemelijk geworden, althans in strafuitsluitende zin. De rechtbank sluit niet uit dat verdachte zich op enig moment gedwongen voelde om mee te blijven doen met de strafbare gedragingen van de organisatie, maar niet is gebleken dat hij daardoor in het geheel niet in staat was zich aan deze druk te onttrekken. Daarbij komt dat hij zichzelf in een kwetsbare positie heeft gebracht door zich met deze organisatie in te laten en daarvoor activiteiten te ontplooien (culpa in causa).
Gelet op de ernst en de duur van het gepleegde feit en daarbij de rol van [verdachte] in het geheel, is de rechtbank van oordeel dat voor [verdachte] , mede gelet op de straftoemeting in vergelijkbare zaken, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twintig maanden als uitgangspunt voor de strafmaat dient te gelden.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie van [verdachte] van 20 januari 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor dergelijke feiten is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het over [verdachte] opgemaakte reclasseringsrapport van 22 februari 2022. Hierin komt onder meer naar voren dat het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Ten tijde van het plegen van het delict had hij als erkend vluchteling geen huisvesting, uitkering en werk, waardoor hij makkelijk slachtoffer van uitbuiting werd. Op dit moment heeft hij zijn leven beter op de rit en ontvangt hij een uitkering, heeft hij een eigen huurwoning en een netwerk dat hem ondersteunt. Ook is er uitzicht op scholing en werk via de gemeente, wat maakt dat er goede vooruitzichten zijn op een betere integratie in de Nederlandse samenleving.
Tevens heeft de rechtbank rekening gehouden met artikel 63 Sr.
Voor wat betreft de overschrijding van de redelijke termijn overweegt de rechtbank het volgende. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop, de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld en de termijn die met de behandeling van de strafzaak is gemoeid. Op 11 oktober 2018 is [verdachte] aangehouden, zodat deze datum als aanvang van de redelijke termijn dient te gelden. In deze zaak had dus uiterlijk op 11 oktober 2020 een eindvonnis gewezen moeten worden. Het vonnis dateert van 16 mei 2022, waardoor er sprake is van een termijnoverschrijding van ongeveer anderhalf jaar en dit ligt in belangrijke mate buiten “de schuld” van verdachte. De rechtbank zal hiermee rekening houden en een “strafkorting” hanteren van vijf maanden ten opzichte van het hiervoor genoemde uitgangspunt van twintig maanden.
De belangrijkste vraag qua straftoemeting is of verdachte wel of niet terug in detentie zou moeten. De rechtbank meent, alles afwegende van niet, waarbij de rechtbank met name acht heeft geslagen op [verdachte] zijn kwetsbare positie en beïnvloedbare karakter, zoals uit het reclasseringsrapport blijkt, maar ook zijn meewerkende proceshouding, zijn oprecht ogende spijtbetuiging en de nadrukkelijk uitgesproken bereidheid om de schade terug te betalen. De rechtbank vreest dat hernieuwde detentie verdachte terugwerpt in zijn integratieproces en hem meer kwaad dan goed zal doen. Het is ook in het belang van de samenleving en de benadeelden dat verdachte door kan gaan op de door hem ingeslagen weg en inkomen genereert om de schade (mede) te kunnen vergoeden. De rechtbank zal aan verdachte daarom een gevangenisstraf voor de duur van 330 dagen opleggen waarvan 145 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf op voor de duur van 240 uren.

8.De schade van benadeelden

8.1
Inleidende opmerkingen
In het onderzoek Barracuda zijn 137 vorderingen van benadeelde partijen ingediend. De schadeformulieren bevatten doorgaans informatie die vooraf door het Openbaar Ministerie is ingevuld, tegen wie de vordering gericht zou zijn. In veel gevallen is de naam van een van de geldezels dan wel een ander persoon ingevuld en niet de naam van verdachte. De rechtbank heeft ter terechtzitting beslist dat de vorderingen beschouwd moeten worden als te zijn ingediend in de thans voorliggende zaken in het onderzoek Barracuda, waaronder de zaak tegen verdachte. Vervolgens heeft de rechtbank ter terechtzitting beslist dat 84 vorderingen van benadeelde partijen kennelijk niet-ontvankelijk zijn op grond van het bepaalde in artikel 333 Sv. Deze beslissing is uitgewerkt in het proces-verbaal van de zitting en nadere bespreking kan derhalve achterwege blijven.
8.2
het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het overgrote deel van de vorderingen hoofdelijk dient te worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente, zoals in het schriftelijke requisitoir nader is uitgewerkt.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld zoals is verwoord in het schriftelijke pleidooi
.
8.4
Overwegingen van de rechtbank
Gelet op hetgeen is overwogen in het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019 ECLI:NL:HR:2019:793, is de rechtbank van oordeel dat er in onderhavig geval geen sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding. Hoewel een grote hoeveelheid aan vorderingen is ingediend, zijn de vorderingen naar hun aard en omvang niet dermate complex dat zij een onevenredige belasting van het strafgeding vormen en om die reden op voorhand niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie die als oogmerk oplichting en witwassen had. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte een actieve rol heeft gehad bij meerdere aangiftes. De rechtbank acht de intensiteit van deze criminele samenwerking op die momenten waarop de aangiftes betrekking hebben zodanig dat sprake is van groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Deze bepaling voorziet in een individuele aansprakelijkheid van alle tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze individuele aansprakelijkheid voor schade ontstaan door groepshandelen vindt haar rechtvaardiging in de bijdrage van iedere groepsdeelnemer aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige groepsschade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband.
De rechtbank betrekt in haar oordeel dat enkel de bewezen deelname aan een bepaalde organisatie dan wel groep onvoldoende is om aansprakelijkheid op grond van art. 6:166, eerste lid BW te kunnen aannemen voor
allevanuit de groep op enig moment gepleegde onrechtmatige daden. Die aansprakelijkheid is er alleen indien en voor zover de verdachte ten aanzien van die schade op enigerlei wijze actief een bijdrage leverde aan het onrechtmatig handelen. De rechtbank acht verdachte individueel aansprakelijk voor de schade in die gevallen dat hij zelf heeft gepind of hierbij aanwezig was, maar op basis van de hiervoor uitgewerkte groepsaansprakelijkheid dus ook voor de bedragen die door anderen van de rekeningen zijn gehaald in die gevallen waarbij hij, verdachte, op grond van de bevindingen neergelegd in het dossier enige (andere) betrokkenheid heeft gehad en aldus een actieve bijdrage leverde aan de criminele organisatie, zoals die op dat moment feitelijk was samengesteld.
Voor zover de door de benadeelde partijen opgevoerde schadeposten worden toegewezen is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade aan hen heeft toegebracht. De rechtbank neemt hiervoor als uitgangspunt de bedragen die daadwerkelijk van de rekening (van de geldezel) zijn gepind, omdat in sommige gevallen bedragen zijn gestorneerd of teruggeboekt nadat de bank de rekening had geblokkeerd. Voorts betreffen het schadeposten die niet, althans onvoldoende zijn betwist, en telkens voldoende aannemelijk zijn gemaakt door de desbetreffende benadeelde partij, terwijl bovendien deze transacties zijn terug te vinden in het strafdossier en zijn terug te voeren op betrokkenheid van de verdachte. De betreffende bedragen zullen aan de betreffende benadeelde partij worden toegewezen, te vermeerderen, met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het geld is gepind. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die elke benadeelde partij heeft gemaakt of nog zal maken ter zake de indiening van de schadevergoedingsvordering verleende professionele rechtsbijstand (voor zover daarvan gebleken is) en de executie van dit vonnis.
Daar waar schadeposten worden afgewezen kan niet geoordeeld worden dat de betreffende post schade betreft die het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
Daar waar een benadeelde partij ten aanzien van een deel van de gevorderde schade niet ontvankelijk wordt verklaard, betreft het schade die onvoldoende is onderbouwd.
Meer specifiek ten aanzien van de gevorderde immateriële schade, merkt de rechtbank op dat deze schade eveneens onderbouwd moet zijn. Uit de artikelen 6:95 juncto 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt dat uitsluitend in limitatief in de wet opgesomde gevallen aanspraak bestaat op "smartengeld". Volgens artikel 6:106 onder b BW bestaat een recht op immateriële schadevergoeding als een benadeelde in zijn persoon is aangetast. Als aantasting in de persoon noemt dat artikel de gevallen van lichamelijk letsel of aantasting in de eer of goede naam. Ingevolge dat artikel is het ook mogelijk dat een benadeelde op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Daarvan is volgens de jurisprudentie in ieder geval sprake als een benadeelde aantoonbaar, naar objectieve maatstaven vastgesteld, geestelijk letsel heeft opgelopen. In de jurisprudentie is aangenomen dat ook een aantasting van de persoon op andere wijze, zonder dat daarvoor geestelijk letsel is vereist, tot toekenning van immateriële schadevergoeding kan leiden. In het zogenaamde EBI-arrest (HR 15 maart 2019. ECLI:NL:HR:2019:376) en in het Groningse aardbevingsschade-arrest (HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278) heeft de Hoge Raad zich daar nader over uitgelaten. Uit deze arresten volgt dat in beginsel meer aangevoerd dient te worden dan alleen het stellen dat de persoon een nadelige beleving heeft ondervonden door de schadeveroorzakende handeling. Daarnaast volgt uit deze arresten dat de omvang van een verplichting tot vergoeding van schade die bestaat in een aantasting in de persoon op andere wijze, zich niet ‘min of meer forfaitair’ laat vaststellen nu dat niet verenigbaar is met het hoogst persoonlijke karakter van de vordering tot vergoeding van deze schade. De aard en de ernst van de aansprakelijkheid vestigende gebeurtenis kunnen echter meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen en daarbij aannemelijk kan worden geacht dat de door deze aantasting in de persoon geleden schade ten minste een bepaald bedrag beloopt. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke situatie zich in onderhavig geval voordoet omdat de criminele organisatie dermate geraffineerd en agressief te werk is gegaan ten aanzien van de acquisitiefraude, dat aangenomen kan worden dat de slachtoffers schade hebben opgelopen zoals bijvoorbeeld (ernstige) stressklachten, slapeloze nachten en beschadigd vertrouwen. De rechtbank stelt de immateriële schade in dit geval telkens vast op een bedrag van € 500,-.
De rechtbank oordeelt ten aanzien van de onvoldoende onderbouwde schade, dat het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om zijn/haar stelling ten aanzien van dat deel van de vordering alsnog nader te onderbouwen, leidt tot een onaanvaardbare vertraging van de strafrechtelijke procedure. De benadeelde partijen kunnen - in zoverre hij/zij in de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard - de vordering voor dat deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Vorenstaande resulteert in de volgende beslissingen aangaande de vorderingen van de benadeelde partijen:
[aangever 1]
(aangifte nr. 69) vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 7.640,-. De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag van € 7.600,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2017. Voor het overige deel wordt [aangever 1] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
[aangever 3]
(aangifte nr. 98) vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 16.250,-. De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag van € 16.250,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2017.
[aangever 12] en [naam 27] namens [bedrijf 1]
[aangever 12] en Wienholt namens [bedrijf 1] (aangifte nr. 103) vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 7.800,-. De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag van € 7.800,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2017.
[aangever 4]
(aangifte nr. 104) vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 28.344,-. De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag van € 28.344,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2017.
[aangever 7]
(aangifte nr. 105) vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 9.154,-. De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag van € 9.150,- toe te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 september 2017. Voor het overige deel wordt de benadeelde niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
[aangever 6]
(aangifte nr. 115) vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 8.753,-. De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag van € 8.750,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 september 2017. Voor het overige deel wordt [aangever 6] niet-ontvankelijk verklaard.
[aangever 20] en [aangever 2] namens [bedrijf 2]
[aangever 20] en [aangever 2] namens [bedrijf 2] (aangifte nr. 117) vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 14.294,- (waarvan € 2.000 aan immateriële schade). De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag van € 12.250,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2017 en aan immateriële schade en bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis. Voor het overige deel wordt de benadeelde niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
[aangever 17]
(aangifte nr. 133) vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 16.787,-. De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag van € 16.750,- toe te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2017.
[aangever 15]
(aangifte nr. 142) vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 20.000,- en een bedrag van € 150,- aan proceskosten. De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag van € 19.970,- toe te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 november 2017. De proceskosten zijn niet onderbouwd waardoor de rechtbank [aangever 15] voor dit deel en de overige gevorderde € 30,- niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering.
[aangever 10] namens [aangever 21] VOF
[aangever 10] namens [aangever 21] VOF (aangifte nr. 149) vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 19.736,- (waarvan € 10.000 aan immateriële schade) ,-. De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag van € 9.730,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 november 2017 en aan immateriële schade een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis.
[aangever 11]
(aangifte nr. 151) heeft een vordering ingediend, maar die is onvoldoende concreet. Niet is duidelijk of en welk bedrag wordt gevorderd. De rechtbank verklaart [aangever 11] niet-ontvankelijk in haar vordering.
[aangever 5] namens melkveebedrijf [aangever 5] BV
[aangever 5] namens melkveebedrijf [aangever 5] BV (aangifte nr. 154) vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 17.054,-. De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag van € 17.054,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2017.
[aangever 16]
(aangifte nr. 162) vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 5.000,-. De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag van € 5.000,- toe te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 november 2017.
[naam 25] namens maatschap [bedrijf 3]
[naam 25] namens maatschap [bedrijf 3] vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 19.986,-. De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag van € 10.000,- toe te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2018. Bij het overige deel van de vordering is niet gebleken van betrokkenheid van [verdachte] , waardoor de rechtbank de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering.
[aangever 18]
vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 19.302,-. De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag van € 9.600,- toe te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2018. Bij het overige deel van de vordering is niet gebleken van betrokkenheid van [verdachte] , waardoor de rechtbank de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering.
[aangever 19]
vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 15.000,- (waarvan € 5000,- aan immateriële schade). De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag van € 9.950,- toe te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018. Bij het overige deel van de materiële vordering is niet gebleken van betrokkenheid van [verdachte] en zijn de immateriële kosten niet onderbouwd, waardoor de rechtbank de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering.
[aangever 22]
vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 25.255,-. Niet is gebleken van betrokkenheid van [verdachte] bij deze zaak, waardoor de rechtbank de benadeelde niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering.
De verdachte is voor de schade, voor zover hiervoor toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededaders steeds hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij steeds voor het hele bedrag aansprakelijk is.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht. Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met het nader aan te geven aantal dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c en 22d Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
330 (driehonderdendertig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
145 (honderdenvijfenveertig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdenveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderentwintig) dagen;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partijen zoals in de hieronder weergegeven tabel weergegeven bedragen (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum in de tabel weergegeven):
  • legt de
  • bepaalt dat de benadeelde partijen zoals hieronder genoemd, voor een deel zoals daar vermeld niet-ontvankelijk zijn in de vordering, en dat de benadeelde partijen de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
AG nr.
Benadeelde partij
Toegewezen materiële schade
Toegewezen immateriële schade
Niet- ontvankelijk
Datum ingang wettelijke rente materiële schade
Datum ingang wettelijke rente immateriële schade
Maximale duur van de gijzeling
69
[aangever 1]
€ 7.600,-
€ 40,-
27 juli 2017
15 dagen
98
[aangever 3]
€ 16.250,-
30 augustus 2017
31 dagen
103
[aangever 12] en [naam 27] namens [bedrijf 1]
€ 7.800,-
5 september 2017
15 dagen
104
[aangever 4]
€ 28.344,-
9 september 2017
54 dagen
105
[aangever 7]
€ 9.150,-
€ 4,-
21 september 2017
17 dagen
115
[aangever 6]
€ 8.750,-
€ 3,-
12 september 2017
17 dagen
117
[aangever 20] en [aangever 2] namens [bedrijf 2]
€ 12.250,-
€ 500,-
€ 1.544,-
6 september 2017
16 mei 2022
23 dagen
133
[aangever 17]
€ 16.750,-
€ 27,-
19 oktober 2017
32 dagen
142
[aangever 15]
€ 19.970,-
€ 180,-
6 november 2017
38 dagen
149
[aangever 10] namens [aangever 21] vof
€ 9.730,-
€ 500,-
€ 9.506,-
8 november 2017
16 mei 2022
19 dagen
151
[aangever 11]
geheel
154
[aangever 5] namens melkveebedrijf [aangever 5] BV
€ 17.054
20 november 2017
32 dagen
162
[aangever 16]
€ 5.000,-
27 november 2017
10 dagen
[naam 25] namens maatschap [bedrijf 3]
€ 10.000,-
€ 9.986,-.
22 maart 2018
19 dagen
[aangever 18]
€ 9.600,-
€ 9.702,-
28 februari 2018
19 dagen
[aangever 19]
€ 9.950,-
€ 5.050,-
2 mei 2018
19 dagen
[aangever 22]
€ 25.255,-
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;

opheffing bevel voorlopige hechtenis

- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Koning, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2022.
Mrs. Wentink en Orriëns-Schipper zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) met onderzoeksnaam Barracuda. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar stukken van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.61743, AG-001 t/m AG-186.
3.61743, AMB-040 en AMB-047.
4.61743, AMB-024.
5.61743, proces-verbaal van ambtshandeling betreffende geldstromen, pag. 98 e.v.
6.61743, zaaksproces-verbaal geldezels 5-ZPV.
7.61743, AMB-262 en AMB-263.
8.Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 22 en 23 maart 2022, voor zover de verklaring van verdachte.
9.61743, AG-069 en DOC-061.
10.61743, AG-117, DOC-063 en DOC-064.
11.61743, AG-098 en 61743, BOB-015 pag. 1934 en 1935.
12.61743, proces-verbaal van ambtshandeling (betreffende geldstromen) pag. 143 en 144.
13.63400, V-01-001.
14.61743, AG-104, 61743, BOB-102D en 62538 pag. 20.
15.61743, BOB-102D.
16.61743, DOC-020.
17.63377, AG-001.
18.62744, V-001-01.
19.61743, AG-154 en AMB-175.
20.61743, AMB-285, pag. 19 t/m 23.
21.32538, 63934, V-001-02, pag. 875 t/m 877.
22.61743, AG-115, DOC-070.
23.61743, DOC-022.
24.61743, AG-105, DOC-067 en DOC-060.
25.61743, DOC-058.
26.61743, AMB 202, pag. 1389.
27.61743, AG-119, AMB-119.
28.61743, AG-122, BOB-094.
29.61743, DOC-073.
30.62538, 63990, V-001-01.
31.61743, AG-125.
32.62538, 62686, V-001-01.
33.61743, AG-149, BOB-133A.
34.61743, AG-151, BOB-137A.
35.62538, 62695, V-001-01, pag. 777.
36.62538, 62695, V-001-01, pag. 777, 778 en 780.
37.61743, AG-103, DOC-068 en DOC-069
38.61743, DOC-020.
39.61743, DOC-021 en AMB-204.
40.61743, AG-166 en 62538 pag. 41.
41.62538, 63484, V-001-01 pag. 864.
42.61743, AG-137 en 62538 pag. 30.
43.61743, AG-142.
44.62538 pag. 32.
45.62538 pag. 32.
46.62538, 62877 AG-001.
47.62538, 62877 AG-001A.
48.62538, 62877 AG-001.
49.61743, AG-162 en 62538, pag. 38.
50.62538, 63423 pag. 849, 851
51.61743, AG-133, DOC-066 en DOC-065.
52.61743, DOC-059c t/m h.
53.62538, PL0600-2018100185-1.
54.62538, 2018086608-8 en 2018086608-11.
55.62538, 2018086608.
56.62538, OPV [verdachte] , pag. 45.
57.62538, OPV [verdachte] , pag. 45.