ECLI:NL:RBOVE:2022:1145

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
278173 FT RK 22.123
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling na tussentijdse beëindiging

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 11 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en de vaststelling van een dwangakkoord door [verzoekster], die in financiële problemen verkeert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Wsnp (Wet schuldsanering natuurlijke personen) medio 2020 tussentijds is beëindigd vanwege het niet nakomen van verplichtingen door [verzoekster]. De rechtbank overweegt dat het aanbod aan schuldeisers, dat een uitkering van 4,15% aan preferente en 2,08% aan concurrente schuldeisers omvat, het maximale is dat [verzoekster] kan bieden, mede door een financiële bijdrage van haar familie. De rechtbank heeft de situatie van [verzoekster] beoordeeld, waarbij is gekeken naar haar arbeidsongeschiktheid en de mogelijkheid om meer inkomen te verwerven. De rechtbank concludeert dat de Rabobank, als weigerende schuldeiser, in redelijkheid niet tot weigering van de instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, gezien de onevenredigheid tussen de belangen van de schuldeiser en die van de schuldenaar. De rechtbank heeft het verzoek van [verzoekster] om de Rabobank te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen, maar benadrukt dat de toewijzing van een dwangakkoord binnen tien jaar na tussentijdse beëindiging extra terughoudend moet worden behandeld, om te voorkomen dat schuldenaren herhaaldelijk de kans krijgen om hun schulden te saneren.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: 278173 FT RK 22.123
datum vonnis: 11 april 2022
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verzoekster,
verder te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: Bureau Benedictus B.V. te Garyp,
tegen

de coöperatie coöperatieve Rabobank U.A.,

gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: Rabobank,
gemachtigde: Syncasso gerechtsdeurwaarders te Amsterdam.
Ten aanzien van de goederen van [verzoekster] is een onderbewindstelling uitgesproken met benoeming van [A] (handelend onder de naam Provance Bewindvoering) tot (beschermings)bewindvoerder.

Het procesverloop

[verzoekster] heeft een verzoek gedaan tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (schuldsaneringsregeling) en heeft tevens verzocht om een dwangakkoord (verzoek ex artikel 287a Faillissementswet) vast te stellen.
Het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord is behandeld ter terechtzitting van
4 april 2022. Ter zitting zijn [verzoekster] en de heer mr. G. Benedictus, verschenen. Verder is er niemand verschenen. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing

De feiten
Ten aanzien van de goederen van [verzoekster] is een onderbewindstelling uitgesproken met benoeming van [A] (handelend onder de naam Provance Bewindvoering) tot (beschermings)bewindvoerder.
Het verzoek dwangakkoord was in oorsprong ook gericht tegen de Belastingdienst, echter heeft de Belastingdienst voor de behandeling ter zitting ingestemd met het aanbod in het minnelijk traject.
[verzoekster] is met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen gehuwd met de heer [B] .
Van 11 september 2018 tot 21 juli 2020 is de wettelijke schuldsaneringsregeling op [verzoekster] van toepassing geweest. De schuldsaneringsregeling is op 21 juli 2020 tussentijds beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 sub c Faillissementswet.
[verzoekster] heeft een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers.
Dit aanbod houdt – samengevat weergegeven – het navolgende in: aan de preferente schuldeisers is een aanbod gedaan van uitkering van 4,15 % van hun vorderingen ineens en aan de concurrente schuldeisers is een aanbod gedaan van een uitkering van 2,08 % van hun vorderingen ineens tegen verlening door de schuldeisers van finale kwijting.
Het aanbod kan worden gedaan omdat familie van [verzoekster] in totaal € 6.000,-- ter beschikking stelt, waarvan na aftrek van de kosten van de schuldhulpverlener € 4.000,-- resteert.
[B] heeft een eenmanszaak, genaamd [X] . [verzoekster] werkt gedurende 28 uur per week mee in de eenmanszaak. Vanaf 1 januari 2022 is er sprake van een meewerkvergoedingsovereenkomst. Er is een meewerkvergoeding van € 1.200,-- bruto op basis van de CAO voor de detailhandel (functieklasse C) vastgesteld. Netto komt dat voor [verzoekster] neer op € 1.120,-- per maand. Er is geen sprake van spaarcapaciteit.
Volgens [verzoekster] kan zij in verband met astma, bekkeninstabiliteit, artrose in de onderrug (en waarschijnlijk knieën) en overspannenheid waarvoor zij wordt behandeld door een psycholoog niet meer dan 28 uur per week betaalde arbeid verrichten en zal het aantal uren in de toekomst niet toenemen.
De totale schuldenlast bedraagt € 103.731,46. Er is sprake van vier schuldeisers. De Rabobank heeft twee vorderingen op [verzoekster] . Het gaat daarbij om bedragen van
€ 1.197,23 en € 11.404,98. De schulden aan de Rabobank maken 12,5 % uit van de totale schuldenlast.
Syncasso heeft namens de Rabobank schriftelijk verweer gevoerd. In hoofdlijnen luidt het verweer als volgt:
  • onduidelijkheid over de aangeboden percentages, de percentages wisselen;
  • [verzoekster] kan met 28 uur betaalde arbeid elders meer inkomen verwerven;
  • niet door arbeidsdeskundige aangetoond dat [verzoekster] niet meer dan 28 uur per week betaalde arbeid kan verrichten;
  • € 6.000,-- wordt ingebracht door echtgenoot, wellicht kan er meer worden ingebracht;
  • kosten schuldhulpverlener erg hoog, schuldhulpverlener is eerst in januari 2022 ‘ingestapt’ in dossier;
  • op grond van vorenstaande niet maximale aangeboden;
  • vergelijking met nog 8,5 jaar (tot mogelijke volgende Wsnp) beslag op inkomen, via beslag kan circa € 13.000,-- worden geïncasseerd.
[verzoekster] heeft de rechtbank verzocht de Rabobank te bevelen in te stemmen met de schuldregeling die is aangeboden.
De behandeling ter zitting
Mr. Benedictus heeft verklaard dat de vader van [verzoekster] het bedrag van € 6.000,-- beschikbaar heeft gesteld. Ten aanzien van het verweer van de Rabobank inhoudende dat [verzoekster] elders meer inkomen kan verwerven met 28 uur betaalde arbeid heeft
mr. Benedictus erop gewezen dat er een vergelijking is gemaakt met betaalde werkzaamheden die [verzoekster] in het verleden heeft verricht en daaruit is naar voren gekomen dat [verzoekster] alleen bij het Wilmink Theater een hoger inkomen had, maar dat dit extra inkomen werd opgesoupeerd door hogere reiskosten en hogere kosten van kinderopvang.
Mr. Benedictus heeft erop gewezen dat er sprake is van een liquidatie-akkoord. Op basis van de meest recente gegevens kan er 6,36 % aan de preferente en 3,18 % aan de concurrente crediteuren worden uitgekeerd. De totale schuldenlast bedraagt € 109.694,46.
Volgens mr. Benedictus moet het, nu de tussentijdse beëindiging niet is terug te voeren op gedragsproblematiek waardoor bijvoorbeeld nieuwe schulden zijn ontstaan, mogelijk zijn om
eerst 1,5 jaar na de tussentijdse beëindiging, een dwangakkoord op te leggen, waarbij de schuldeisers genoegen moeten nemen met een gering uitkeringspercentage.
Wat betreft het verweer van de Rabobank dat de Rabobank in het geval van 8,5 jaar beslaglegging de totale schuld betaald zou krijgen, heeft mr. Benedictus opgemerkt dat in het geval van beslag de preferente schuldeisers eerst betaald zouden moeten worden hetgeen al 12,5 jaar zou duren en dat daarna de Rabobank eerst zou kunnen incasseren.
[verzoekster] heeft ten aanzien van haar belastbaarheid wat betreft betaalde arbeid verklaard dat ze onder andere artrose heeft in haar rug en dat er geen verbetering van de situatie meer mogelijk is.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank concludeert dat het thans aanhangige verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet toewijsbaar is in verband met de tienjaarstermijn van artikel 288 lid 2 sub d Faillissementswet. De Hoge Raad heeft echter op 14 december 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BY0966) bepaald dat een schuldenaar binnen de tien jaar van artikel 288 lid 2 sub d Faillissementswet wel de kans moet hebben door middel van dwangakkoord zijn schulden te saneren.
De rechtbank overweegt dat dezelfde afwegingen wat betreft het al dan niet toewijzen van het verzoek dwangakkoord dienen plaats te vinden als in het geval er geen sprake was geweest van een schuldsaneringsregeling in de tien jaar voor de indiening van het verzoek dwangakkoord. Uitzondering hierop is de vergelijking met de situatie dat op schuldenaar, in plaats van dat het dwangakkoord zou worden opgelegd, de schuldsaneringsregeling van toepassing zou worden verklaard.
In artikel 287a lid 5 Faillissementswet is bepaald dat de rechtbank een verzoek tot het opleggen van instemming met een schuldregeling toewijst, indien de schuldeiser die weigert in redelijkheid niet tot weigering van de instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat de schuldeiser heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank dient onder andere te beoordelen of [verzoekster] het maximale aan de schuldeisers heeft aangeboden. De rechtbank is van oordeel dat [verzoekster] aannemelijk heeft gemaakt ze nu en in de toekomst niet meer dan 28 uur per week betaalde arbeid kan verrichten en dat de kans op beter betaald werk bij een andere werkgever zonder dat er extra kosten ontstaan, gering is. Hiervan uitgaande is er geen sprake van spaarcapaciteit en zal die spaarcapaciteit ook in de toekomst niet ontstaan, zodat er op basis daarvan geen aanbod aan schuldeisers kan worden gedaan. Nu [verzoekster] wat betreft het aanbod aan schuldeisers volledig afhankelijk is van de inbreng van een bedrag door derden, is het aanbod op basis van dat bedrag het maximaal haalbare.
Zoals overwogen is een vergelijking met de situatie dat de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is, niet mogelijk. Een vergelijking die wel kan plaatsvinden, is de vergelijking met de situatie dat de Rabobank nog 8,5 jaar door beslag op het inkomen van [verzoekster] kan proberen zijn vordering zoveel mogelijk betaald te krijgen. De rechtbank concludeert dat er uitgaande van het huidige inkomen en de beslagvrije voet, welke naar het oordeel van de rechtbank niet substantieel zullen wijzigen, in 8,5 jaar, in totaal circa € 6.000,-- kan worden geïnd. Op dat bedrag moeten de kosten van de beslaglegging nog in mindering worden gebracht. De Rabobank gaat er bij de berekening van 8,5 jaar beslag vanuit dat alle beslagen inkomsten aan haar toekomen, terwijl de kans dat de andere schuldeisers eveneens beslag zullen leggen naar het oordeel van de rechtbank aanzienlijk is. Aangezien de preferente schuldenlast ruim € 16.000,-- bedraagt, zou de Rabobank in het geval de preferente schuldeisers ook beslag leggen, in 8,5 jaar geen uitkering ontvangen.
De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat de Rabobank in 8,5 jaar beslag geen of een kleinere uitkering zal ontvangen dan bij toewijzing van het verzoek dwangakkoord.
De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de Rabobank in redelijkheid niet tot weigering van de instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. De rechtbank heeft ook bij haar oordeel betrokken dat de met het aangeboden akkoord instemmende schuldeisers 87,5 % van de totale schuldenlast vertegenwoordigen.
De rechtbank zal het verzoek van [verzoekster] om de Rabobank te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toewijzen.
Tenslotte overweegt de rechtbank dat de toewijzing van het dwangakkoord binnen de tien jaar na de tussentijdse beëindiging naar haar oordeel gerechtvaardigd is, maar dat hiermee in vergelijking met de situatie dat er geen sprake is van een schuldsaneringsregeling in de voorliggende tien jaar, extra terughoudend moet worden omgegaan. De achterliggende gedachte van de tienjaarstermijn dat een schuldenaar niet telkens opnieuw de kans moet krijgen om zijn schulden te saneren, kan door toewijzing van het dwangakkoord in dit soort situaties immers worden ondergraven.

De beslissing

De rechtbank:
I. beveelt de Rabobank in te stemmen met de door [verzoekster] aangeboden schuldregeling als hiervoor omschreven;
II. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Margadant, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de griffier.