ECLI:NL:RBOVE:2022:1089

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
08/952187-19 (ontneming) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken met betrekking tot cocaïnehandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een 28-jarige man die veroordeeld was voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een bedrag van € 45.000,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat moet betalen. De vordering van de officier van justitie was gebaseerd op de veronderstelling dat de veroordeelde langer dan de tenlastegelegde periode in cocaïne heeft gehandeld, met een startdatum van 24 januari 2017. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op getuigenverklaringen en de verklaringen van de veroordeelde zelf. De rechtbank concludeert dat de veroordeelde gemiddeld vijf gram cocaïne per dag verkocht, met een gemiddelde winst van € 10,00 per gram. Dit leidde tot een totale schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 45.600,00, dat door de rechtbank is afgerond naar € 45.000,00. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op 900 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/952187-19 (ontneming) (P)
Datum vonnis: 21 april 2022
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] (Afghanistan),
wonende aan de [adres] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 66.607,00.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 7 april 2022.
De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat in Borne, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 7 april 2022 heeft de officier van justitie mr. A.C.J. Nettenbreijers zijn vordering gehandhaafd. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat op basis van het dossier aannemelijk is dat er door veroordeelde langer dan de tenlastegelegde periode is gehandeld in cocaïne, met dien verstande dat de periode van dealen is gestart op 24 januari 2017. Bij het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient deze datum als startdatum te worden genomen. De officier van justitie gaat er verder van uit dat er gemiddeld vijf gram per dag is verkocht en dat een gemiddelde verkoopprijs per gram € 50,00 en een gemiddelde inkoopprijs € 30,00 is geweest. Dit komt neer op € 20,00 winst per gram, aldus de officier van justitie.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdediging het redelijk acht dat er vijf gram per dag is verkocht door de veroordeelde en dat enkel uitgegaan moet worden van de tenlastegelegde periode. De veroordeelde heeft verklaard dat hij per verkochte gram cocaïne € 10,00 winst maakte en dat hij elke dag handelde in drugs. Gelet hierop komt de verdediging uit op de volgende berekening: 270 dagen x 5 gram per dag = 1350 gram x € 10,00 = € 13.500,00. De raadsvrouw heeft verzocht om het wederrechtelijk verkregen voordeel dan ook op
€ 13.500,00 vast te stellen.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 21 april 2022 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
feit 1, feit 3 en feit 4:
telkens het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel [1]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde door het plegen van de strafbare feiten voordeel verkregen. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Bij vonnis van 21 april 2022 is bewezen verklaard dat de veroordeelde in de periode van
23 juni 2018 tot en met 3 maart 2019 heeft gehandeld in cocaïne. Uit de bewezenverklaring volgt dat er sprake is van één of meer gronddelict(en), waarmee het totale geldbedrag is verdiend. In het derde lid van artikel 36e Sr is bepaald dat, naast bewezenverklaarde feiten, ook andere feiten als grondslag kunnen dienen voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat deze op enige wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank komt tot het oordeel dat van die situatie hier sprake is. Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is geworden dat veroordeelde langer dan de tenlastegelegde periode in cocaïne heeft gehandeld. Uit het dossier blijkt dat verdachte op 24 januari 2017 voor het eerst een geldbedrag op zijn rekening heeft ontvangen voor een verkoop [2] . De rechtbank neemt deze datum als startdatum en neemt de periode van 24 januari 2017 tot en met 3 maart 2019 als uitgangspunt voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze periode betreft 912 dagen (365 + 365 + 182).
De rechtbank acht het, gelet op de verklaringen van getuigen Van Alste [3] en Nijland [4] en de verklaring van veroordeelde ter terechtzitting [5] , aannemelijk dat veroordeelde een gemiddelde verkoopprijs had van € 40,00 per gram, dat hij gemiddeld € 10,00 winst maakte per verkochte gram cocaïne en dat het redelijk is aan te nemen dat hij ongeveer vijf gram per dag verkocht.
Gelet hierop komt de rechtbank tot de volgende berekening:
912 dagen x 5 gram per dag = 4.560 gram x € 10,00 = € 45.600,00.
De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op afgerond € 45.000,00.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 45.000,00.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. M.J.G.B. Heutink en
mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van Z. Demir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2019381711. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2020 (pag. 377, met de bijlage op pag. 417).
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige Van Alste van 8 maart 2019 (pag. 428 tot en met 430).
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige Nijland van 8 maart 2019 (pag. 431 tot en met 433).
5.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 april 2022.