ECLI:NL:RBOVE:2022:1087

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
08-952187-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het dealen van harddrugs met een voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 21 april 2022 heeft de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 28-jarige man, die werd verdacht van het dealen van harddrugs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar en een taakstraf van 240 uur. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat leidde tot de aanhouding van de verdachte op 4 maart 2019, waarbij hij cocaïne in zijn bezit had. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waaronder het aanwezig hebben van cocaïne en MDMA op verschillende data en locaties. Tijdens de zitting op 7 april 2022 heeft de officier van justitie, mr. A.C.J. Nettenbreijers, de vordering tot strafoplegging gedaan, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. D. Greven, pleitte voor een lichtere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig was aan de feiten, maar sprak hem vrij van medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor nauwe samenwerking met anderen. De rechtbank hield rekening met de positieve veranderingen in het leven van de verdachte, zoals het beëindigen van zijn drugsgebruik en het opbouwen van een succesvolle onderneming. Uiteindelijk werd een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank gelastte ook de teruggave van een geldbedrag aan de verdachte, dat niet vatbaar was voor verbeurdverklaring.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-952187-19 (P)
Datum vonnis: 21 april 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] (Afghanistan),
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 april 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.C.J. Nettenbreijers en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat te Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 4 maart 2019, al dan niet samen met een ander, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne aanwezig heeft gehad;
feit 2:van 23 juni 2018 tot en met 3 maart 2019 opzettelijk in cocaïne heeft gehandeld dan wel dit aanwezig heeft gehad;
feit 3:op 30 juli 2019 opzettelijk een hoeveelheid cocaïne aanwezig heeft gehad;
feit 4:op 30 juli 2019, al dan niet samen met een ander, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne en MDMA aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 4 maart 2019, te Hengelo, gemeente Hengelo (O), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 198,28 gram en/of 1,49 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 juni 2018 tot en met 3 maart 2019, te Hengelo, gemeente Hengelo (O) en/of te Ootmarsum, in elk geval (telkens) in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of verkocht aan [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of
[naam 4] en/of [naam 5] en/of een of meer andere perso(o)n(en), in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 0,5/1/1,5 gram en/of 5 gram, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 30 juli 2019, te Losser, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,97 gram en/of 1,59 gram en/of 0,18 gram, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet; (parketnummer 08-952586-19)
4.
hij op of omstreeks 30 juli 2019, te Borne, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, in een woning aan de [adres 2] , aanwezig heeft gehad ongeveer 99,28 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 113 pillen/tabletten (50,92 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (parketnummer 952586-19).

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [naam 6] en dat er dus sprake is van medeplegen. Ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde medeplegen is hij van mening dat dit niet bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Ten aanzien van feit 1 en 4 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat geen sprake kan zijn van medeplegen, nu niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [naam 6] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen in de bijlage bij dit vonnis.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank ten aanzien van feit 1 van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat sprake is geweest van medeplegen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij alle ten laste gelegde feiten, en dus ook de feit 1, alleen heeft gepleegd.
Het dossier biedt geen aanknopingspunten om te kunnen komen tot een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en diens medeverdachte. De verdachte zal daarom van dit gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 4 maart 2019, te Hengelo, gemeente Hengelo (O), opzettelijk aanwezig heeft gehad 198,28 gram en 1,49 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in de periode van 23 juni 2018 tot en met 3 maart 2019, te Hengelo, gemeente Hengelo (O) en te Ootmarsum, telkens opzettelijk heeft vervoerd en afgeleverd en verstrekt en verkocht aan [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] en [naam 5] en een of meer andere personen, telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op 30 juli 2019, te Losser, opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,97 gram en 1,59 gram en 0,18 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
4.
hij op 30 juli 2019, te Borne, opzettelijk, in een woning aan de [adres 2] , aanwezig heeft gehad 99,28 gram cocaïne en ongeveer 113 pillen/tabletten (50,92 gram) MDMA, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1, feit 3 en feit 4
telkens het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht en met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met het tijdsverloop in deze zaak en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsvrouw heeft omtrent de persoonlijke omstandigheden aangevoerd dat verdachte inmiddels geen drugs meer gebruikt en dat hij een succesvolle onderneming heeft. De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte niet te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar tot een taakstraf voor de duur van 240 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van negen maanden schuldig gemaakt aan het dealen van harddrugs. Ook heeft verdachte op drie andere momenten hoeveelheden harddrugs aanwezig gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs gevaren voor de volksgezondheid opleveren, gepaard gaat met overlast in de samenleving en leidt tot vele vormen van criminaliteit. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij aan deze drugscriminaliteit een bijdrage heeft geleverd. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor langere duur.
De rechtbank houdt anderzijds rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 maart 2022 over verdachte volgt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld. Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van
4 april 2022, opgesteld door P. Sogut. Daaruit blijkt dat verdachte zijn leven in positieve zin heeft veranderd. Verdachte heeft een goedlopende onderneming in brommobielen en heeft geen schulden. Verdachte zit inmiddels beter in zijn vel en heeft geen verslavingsproblematiek meer. Het gezin en de partner van verdachte worden als positieve factoren in het leven van verdachte aangemerkt. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Toezicht of andere reclasseringsinterventies zijn niet geïndiceerd gelet op de lage recidivekans. De rechtbank weegt verder mee dat verdachte na eerst bij de politie te hebben ontkent, ter terechtzitting een open proceshouding heeft getoond. Verdachte is schuldbewust en neemt verantwoordelijkheid voor zijn handelen. Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht (Sr).
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank houdt daarbij rekening met de ernst van de misdrijven en de strafdoelen die zien op vergelding, (speciale en algemene) preventie en op normmarkering. Naar het oordeel van de rechtbank zou het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor langere duur de door verdachte ingeslagen koers doorkruisen. De rechtbank acht het van belang dat verdachte deze positieve veranderingen doorzet. Ten slotte houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop, in die zin dat de redelijke termijn is geschonden.
Alles afwegend acht de rechtbank een werkstraf van de maximale duur passend en geboden. De rechtbank is verder van oordeel dat aan verdachte naast deze werkstraf een lange voorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd om hem ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen en om de ernst van de bewezenverklaarde feiten tot uitdrukking te brengen. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf verbindt de rechtbank een proeftijd van drie jaren.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het aan hem toebehorende op de beslaglijst vermelde geldbedrag van € 71,15, aangezien dit niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, feit 3 en feit 4 telkens het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2 het misdrijf:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdenveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
de in beslag genomen voorwerpen
- gelast de teruggave van een geldbedrag van € 71,15 aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. M.J.G.B. Heutink en
mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van Z. Demir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2022.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2019381711. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
- Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 april 2022, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
- Het proces-verbaal van aanhouding van 4 maart 2019, pagina’s 32 tot en met 34;
- Het proces-verbaal van bevindingen van 11 augustus 2020, pagina 39;
- Een geschrift, inhoudende whatsapp-gesprekken, pagina 255 tot en met 278;
- Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] van 7 maart 2019, pagina 422 tot en met 424;
- Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] van 7 maart 2019, pagina 425 tot en met 427;
- Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] van 8 maart 2019, pagina 428 tot en met 430;
- Een geschrift, inhoudende de verklaring van [naam 5] van 7 maart 2019, pagina 434 en 435;
- Het rapport NFIDENT van 11 september 2019, pagina 528;
- Het rapport NFIDENT van 11 september 2019, pagina 529;
- Het proces-verbaal van aanhouding van 30 juli 2019, pagina 656 en 657;
- Het proces-verbaal van bevindingen van 1 augustus 2019, pagina 667;
- Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 25 september 2019, pagina 888 en 889;
- Het rapport NFIDENT van 9 oktober 2019, pagina 886;
- Het rapport NFIDENT van 9 oktober 2019, pagina 887.