ECLI:NL:RBOVE:2022:1051

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
08.064971.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak met minderjarigen door gebrek aan bewijs

Op 19 april 2022 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 60-jarige man, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met twee minderjarige meisjes. De rechtbank sprak de verdachte vrij, omdat de verklaringen van de slachtoffers onvoldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 5 april 2022, waar de officier van justitie, mr. H.M. Venselaar, een gevangenisstraf van 18 maanden had geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. H.J. Voors, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de beschuldigingen niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De tenlastelegging omvatte ontuchtige handelingen met de slachtoffers, die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud waren. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers niet voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen, zoals getuigenverklaringen van familieleden. De rechtbank benadrukte dat het bewijs niet uitsluitend op de verklaringen van één getuige kan worden gebaseerd, zoals bepaald in artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten, en sprak hem integraal vrij. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.064971.21 (P)
Datum vonnis: 19 april 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1962 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 april 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.M. Venselaar en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. H.J. Voors, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij [slachtoffers] , die op dat moment nog geen zestien jaar oud waren en dat verdachte hen getuige heeft laten zijn van een seksuele handeling waarbij hij een elastiekje om zijn penis deed.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 8 september 2018 te Deventer met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2007, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten van de schaamstreek en/of de vagina van die Henzen en/of
- het brengen/houden van zijn hoofd bij de vagina, althans tussen de benen van die

Henzen;

2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 8 september 2018 te Deventer met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2008, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten van de schaamstreek en/of de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
- het brengen/houden van zijn hoofd bij de vagina, althans tussen de benen van die

Henzen;

3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 oktober 2015 te Deventer [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2007) en/of [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2008) van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen door zijn broek te laten zakken en/of zijn penis te ontbloten en/of een elastiekje om zijn penis te doen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zicht op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Zij heeft daartoe gewezen op de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en hun zus [getuige] , en op de door hun moeder bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring en ook op de verklaring van verdachte zelf.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en hun moeder.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde integraal dient te worden vrijgesproken, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat tegen de achtergrond van de echtscheidingsproblematiek van de ouders van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , en de dynamiek tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waarbij er sterke aanwijzingen zijn dat [slachtoffer 1] zich intensief heeft bezig gehouden met wat [slachtoffer 2] moest zeggen, er uiterst voorzichtig met de door hen afgelegde verklaringen moet worden omgegaan.
Verder wordt de verklaring van [slachtoffer 1] over wat haar is overkomen niet ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 2] . Zo heeft [slachtoffer 2] niet uit eigen beweging over het voorval met het laken verklaard, en heeft zij pas nadat zij hiermee door de verhoorster werd geconfronteerd verklaard: “
Toen ging die aan ons, uh, aan ons zitten. En ging die met de uh, [slachtoffer 1] zegt, ging die met de hoofd bij de plasser van [slachtoffer 1] . Dat ze dat voelde.”.
Bovendien heeft [slachtoffer 2] ook nog verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte op zijn knieën zat en dat hij de kleren van [slachtoffer 1] bijna uit had gedaan en dat zij haar korte broekje uit had/uit moest doen, terwijl [slachtoffer 1] over dit gestelde voorval niets heeft verklaard.
De verklaring van [slachtoffer 2] over wat haar is overkomen wordt evenmin ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] heeft in eerste instantie verklaard dat het niet met haar is gebeurd en pas nadat zij hierop werd doorgevraagd heeft zij verklaard dat verdachte hen optilde en dat hij toen zijn hand bij haar plasser deed, maar hierbij heeft [slachtoffer 2] verklaard dat [slachtoffer 1] hier niet bij was omdat [slachtoffer 1] toen patat in het cafetaria ging halen. Bovendien blijft het verhaal van [slachtoffer 2] over het optillen en of haar broekje daarbij naar beneden was vaag.
Ook de verklaring van [slachtoffer 1] over het elastiekje dat verdachte om zijn penis zou hebben gedaan wordt niet ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 2] , aangezien [slachtoffer 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] niet bij dit voorval was en zij dit voorval aan [slachtoffer 2] heeft verteld.
De verklaring van [getuige] biedt evenmin steunbewijs. Zij verklaart nauwelijks uit eigen wetenschap. Wel heeft zij verklaard dat verdachte tijdens het stoeien dingen aanraakte, maar zij heeft verklaard dat zij dit toentertijd niet verkeerd opvatte en dat zij het nooit zo had gezien dat verdachte het verkeerd bedoelde. Bovendien heeft [getuige] bij de rechter-commissaris verklaard dat zich niet kan herinneren dat zij ooit heeft gezien dat verdachte [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op een ontuchtelijke manier heeft betast.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte ontkent stellig dat hij de ten laste gelegde ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
Het dossier bevat geen objectieve aanknopingspunten aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gestelde ontuchtige handelingen en het voorval met het elastiekje hebben plaatsgevonden. De beoordeling van het ten laste gelegde dient plaats te vinden op basis van de door betrokkenen afgelegde verklaringen, wat kenmerkend is voor veel zedenzaken.
Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. [1]
Naar het oordeel van de rechtbank vinden de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal. Hun verklaringen over en weer over wat er is gebeurd bieden, gezien in het licht van de door de raadsman aangevoerde omstandigheden, onvoldoende steunbewijs, met name waar het gaat om de kern van de ten laste gelegde gedragingen.
De rechtbank heeft gezien dat naast de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een aantal verklaringen is afgelegd door hun moeder, vader en zus [getuige] . Naar het oordeel van de rechtbank is de inhoud van deze getuigenverklaringen echter voornamelijk te herleiden tot dezelfde bronnen, namelijk die van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Hun verklaringen vinden geen steun in een ander bewijsmiddel dat afkomstig is uit een onafhankelijke bron.
Weliswaar heeft [getuige] verklaard dat zij een paar keer heeft gezien dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tijdens het stoeien met zijn hand tussen de benen heeft aangeraakt, maar [getuige] heeft daarbij ook verklaard dat zij dit destijds niet als iets verkeerds opvatte of dacht dat verdachte hiermee iets verkeerds bedoelde. Bovendien heeft [getuige] bij de rechter-commissaris verklaard dat zij zich niet kan herinneren dat zij ooit heeft gezien dat verdachte [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] op een ontuchtelijke manier heeft betast. Gelet hierop ziet de rechtbank in deze verklaring ook geen steunbewijs voor het tenlastegelegde.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, waardoor niet is voldaan aan het bewijsminimum.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan integraal zal vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. H.R. Schimmel en mr. C.H. Dijkstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2022.
Mr. H.R. Schimmel en mr. C.H. Dijkstra zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 22 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1459