Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/888
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,
en
de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. N. Diamant.
Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een pensioenoverzicht gestuurd, waarin staat dat eiser van 23 maart 2015 tot en met 9 februari 2021 niet verzekerd is geweest voor de Algemene Ouderdomswet (AOW).
Bij besluit van 9 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. De gemachtigde van verweerder is via een beeldverbinding verschenen. Na de zitting heeft eiser aan de rechtbank laten weten dat hij bij de behandeling van zijn beroep aanwezig wilde zijn, maar dat er problemen waren met de beeldverbinding.
De rechtbank heeft het onderzoek daarom heropend en het beroep op de zitting van 30 maart 2022 opnieuw behandeld. Eiser en de gemachtigde van verweerder zijn via een beeldverbinding verschenen.
Overwegingen
1. Eiser heeft van 1979 tot 2014 in loondienst gewerkt bij Defensie. Daarna heeft hij van Defensie wachtgeld ontvangen. Vanaf 23 maart 2015 verblijft eiser bij zijn vrouw in Thailand.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser in de periode van 23 maart 2015 tot en met 9 februari 2021 niet verzekerd is geweest voor de AOW, omdat eiser in deze periode geen ingezetene van Nederland is geweest. Eiser heeft in deze periode in Thailand gewoond. Daarnaast heeft eiser in deze periode niet gewerkt in Nederland. Dat eiser wachtgeld van Defensie ontvangt, leidt volgens verweerder niet tot een ander oordeel.
Wat vindt eiser?
3. Eiser stelt dat hij in de betreffende periode wachtgeld heeft ontvangen van Defensie. Daarover heeft hij loonbelasting en premie AOW afgedragen. Eiser is daarom van mening dat hij in deze periode verzekerd is geweest voor de AOW. Hij heeft jaaropgaven van 2016 tot en met 2020 en een salarisformulier van januari 2021 overgelegd. In de e-mail van
17 juni 2021 heeft eiser een e-mail doorgestuurd, waarin een medewerker van Team WWplus hem antwoordt: “
AOW premie zit in de loonheffing, u krijgt betaald door ons Team WW en er is loonheffing afgedragen.”. Eiser vindt dan ook dat zijn ontvangen wachtgeld gezien moet worden als loon.
17 juni 2021 heeft eiser een e-mail doorgestuurd, waarin een medewerker van Team WWplus hem antwoordt: “
AOW premie zit in de loonheffing, u krijgt betaald door ons Team WW en er is loonheffing afgedragen.”. Eiser vindt dan ook dat zijn ontvangen wachtgeld gezien moet worden als loon.
4. Op de zitting heeft eiser hieraan toegevoegd dat verweerder ten onrechte stelt dat hij in deze periode geen ingezetene van Nederland is geweest. Hij staat ingeschreven op het adres van zijn broer in Nederland. Hij woont daar en verblijft alleen bij zijn vrouw in Thailand. De gemachtigde van verweerder heeft hier in reactie op verklaard dat eiser weliswaar in Nederland staat ingeschreven, maar dat hij feitelijk in Thailand verblijft. Daarom is eiser geen ingezetene in Nederland.
De beoordeling door de rechtbank
5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank zal hieronder uitleggen waarom niet.
6. In artikel 6, eerste lid, van de AOW staat dat iemand verzekerd is als hij de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en;
ingezetene is;
of geen ingezetene is, maar in Nederland in dienstbetrekking arbeid verricht en aan de loonbelasting is onderworpen.
7. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser over de periode van 23 maart 2015 tot en met 9 februari 2021 niet heeft voldaan aan de voorwaarden (sub a en sub b) van dit artikel, waardoor hij niet verzekerd is geweest.
Ingezetene
8.1
Voor de beantwoording van de vraag of iemand ingezetene is, moet worden beoordeeld of iemand een duurzame band van persoonlijke aard heeft met Nederland. [1] De bewijslast om dit aannemelijk te maken ligt bij eiser. Dat betekent dat eiser dit concreet en met stukken moet onderbouwen.
8.2
Uit het dossier blijkt dat eiser vanaf 23 maart 2015 in Thailand verblijft bij zijn echtgenote. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de periode van 23 maart 2015 tot en met 9 februari 2021 een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft gehad. Het feit dat eiser ingeschreven staat in de basisregistratie personen op het adres van zijn broer is hiervoor onvoldoende. Ook de stelling van eiser dat hij regelmatig en in ieder geval een maand in deze periode wel in Nederland was, is onvoldoende. Eiser heeft dit niet onderbouwd. Er zijn daarom te weinig aanknopingspunten om een duurzame band van persoonlijke aard tussen eiser en Nederland aan te nemen. Ook het feit dat eiser wachtgeld ontvangt van Defensie is onvoldoende om een dergelijke band aan te nemen. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat eiser niet kan worden aangemerkt als ingezetene (sub a) als bedoeld in artikel 6 van de AOW.
Het wachtgeld
9. Eiser heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij in de betreffende periode wachtgeld heeft ontvangen van Defensie en dat hij via het wachtgeld loonbelasting heeft betaald. Eiser heeft weliswaar loonbelasting afgedragen, maar zoals hiervoor in sub b van artikel 6 van de AOW omschreven staat, moet ook sprake zijn van arbeid die verricht is in dienstbetrekking in Nederland. Het dienstverband van eiser bij Defensie is in 2014 beëindigd, waardoor er in de periode van 23 maart 2015 tot en met 9 februari 2021 geen sprake is geweest van een dienstbetrekking in Nederland. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat eiser ook niet voldoet aan de voorwaarde sub b van artikel 6 van de AOW.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser over de periode van 23 maart 2015 tot en met 9 februari 2021 niet verzekerd is geweest, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, eerste lid, sub a en sub b van de AOW.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G.M. Fluttert, rechter, in aanwezigheid van
W. Veldman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.