ECLI:NL:RBOVE:2022:1022

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
08.952851-18
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering tot terugbetaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van oplichting via internet

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 april 2022 een ontnemingsvordering behandeld tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor oplichting. De rechtbank heeft de verdachte verplicht tot terugbetaling van een bedrag van € 2.454,57, dat als wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld. De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 4 april 2022, waar de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof, wel. De officier van justitie, mr. M. Hoekstra, heeft de vordering gehandhaafd. De raadsvrouw heeft betoogd dat de ontnemingsvordering afgewezen moet worden, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte door middel van oplichting via Marktplaats en Facebook voordeel heeft verkregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2016 tot en met 5 december 2018 in totaal 55 transacties heeft uitgevoerd, die als wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 2.454,57, en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat betaling in termijnen niet mogelijk is en dat de maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.952851-18
Datum vonnis: 15 april 2022
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.De schriftelijke vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 2.454,57.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 4 april 2022. De veroordeelde is niet op die terechtzitting verschenen. Zijn gemachtigde raadsvrouw mr. M.J.R. Roethof, advocaat in Arnhem, is wel op de genoemde terechtzitting verschenen en zij is op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 4 april 2022 heeft de officier van justitie mr. M. Hoekstra de schriftelijke vordering gehandhaafd.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering, gelet op de door haar bepleite vrijspraak in de onderliggende strafzaak, moet worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat blijkens het procesdossier acht transacties konden worden herleid naar het onderzoek Tempra en dat aldus slechts die bedragen (in totaal een bedrag van € 1.149,25) als wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen worden aangemerkt. De ontnemingsvordering dient volgens de raadsvrouw voor het overige te worden afgewezen. Indien de rechtbank aan verdachte de verplichting oplegt tot betaling van enig bedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen, heeft de raadsvrouw verzocht te bepalen dat de veroordeelde dit bedrag in termijnen kan voldoen.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 15 april 2022 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
feit 1, feit 2:
telkens het misdrijf:
oplichting, meermalen gepleegd;
feit 3:
het misdrijf:
medeplegen van oplichting;
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, te weten het met deze vordering samenhangende strafdossier, met onder meer het in de onderhavige zaak opgemaakte rapport berekening wederrechtelijk voordeel van 20 maart 2019, en het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 4 april 2022.
Op grond van het bepaalde in artikel 36e Sr kan op vordering van het Openbaar Ministerie bij afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit dat feit. Daartoe moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit baten van het bewezen verklaarde of uit andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde door het oplichten van aangevers via Marktplaats en Facebook voordeel heeft verkregen. De rechtbank komt tot deze beslissing op grond van de feiten en omstandigheden uit de bewijsmiddelen, zoals die in het vonnis van 15 april 2022 in de onderliggende strafzaak zijn opgenomen. Uit de bewezenverklaring volgt dat sprake is van één of meer gronddelict(en), waarmee het totale geldbedrag is verdiend.
In het derde lid van artikel 36e Sr is opgenomen dat, naast bewezenverklaarde feiten, ook andere feiten als grondslag kunnen dienen voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat deze op enige wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank komt tot het oordeel dat van die situatie hier sprake is. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het genoemde rapport [1] blijkt dat veroordeelde in de onderzoeksperiode van 1 januari 2016 tot en met 5 december 2018 door middel van 55 transacties waarvan het aannemelijk is dat dit geld is verkregen middels oplichting/internetoplichting wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Alle 55 transacties betroffen overboekingen van particuliere tegenrekeningen en het ging om overboekingen voor de aankoop van goederen. Deze overboekingen, met een totaalbedrag van € 2.454,57, zijn gestort op rekeningnummers die op naam van verdachte staan, namelijk: [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] .
Gelet op het hiervoor overwogene, stelt de rechtbank op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 2.454,57.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
Wat betreft de in de strafzaak toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen verwijst de rechtbank naar het in artikel 36e lid 9 Sr bepaalde. Volgens deze bepaling kan de rechtbank de aan benadeelde partijen in rechte toegekende vorderingen in mindering brengen voor zover deze zijn voldaan. Omdat dit ontnemingsvonnis gelijktijdig met het vonnis in de onderliggende strafzaak is gewezen, is nog geen sprake van (in rechte onherroepelijk toegekende) vorderingen die zijn voldaan. De rechtbank zal bij het bepalen van de omvang van het te ontnemen bedrag met deze vorderingen daarom geen rekening houden.
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 2.454,57. Door toewijzing van de ontnemingsvordering legt de rechtbank een maatregel op en geen straf. Artikel 24a Sr mist daarom toepassing. Betaling in termijnen van het ter ontneming van wederrechtelijk voordeel aan de Staat te betalen bedrag is niet mogelijk. [2]

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 50 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. H.R. Schimmel en mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2022.
Buiten staat
mr. R.P. van Campen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e Sr van 20 maart 2019, pagina’s 241 tot en met 250 van Map 4, het ‘financieel onderzoek’, van het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, genaamd Tempra (ON1R017144), met BVH-nummer 2018382206.
2.HR 25 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2272.