ECLI:NL:HR:2004:AO2272
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.L.M. Urlings
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over betaling in termijnen in ontnemingszaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 mei 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. Het beroep in cassatie was ingesteld door de Advocaat-Generaal, die had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Gerechtshof. De zaak betreft de verplichting van de veroordeelde om een bedrag van € 250.992,88 te betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, met de mogelijkheid van betaling in termijnen. Het Hof had eerder bepaald dat de veroordeelde dit bedrag in 368 gedeelten kon betalen, maar de Hoge Raad oordeelde dat de analoge toepassing van artikel 24a van het Wetboek van Strafrecht in ontnemingszaken niet is toegestaan. De Hoge Raad stelde vast dat sinds de inwerkingtreding van de Wet van 10 december 1992, artikel 24a Sr niet van overeenkomstige toepassing is verklaard in ontnemingszaken. De wetgever heeft geen grondslag geboden voor de mogelijkheid van termijnbetaling in dergelijke gevallen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de vaststelling van de betalingsverplichting, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbeoordeling. Het beroep werd voor het overige verworpen.