Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende te [woonplaats] ,
1.de vennootschap onder firma [A] ,gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
[B],
wonende te [woonplaats]
[C],
wonende te [woonplaats] ,
1.De procedure
2.Inleiding
3.Feiten en omstandigheden
Verhuurder is niet aansprakelijk voor schade toegebracht aan de persoon of goederen van huurder en huurder heeft geen recht op (…) ontbinding van de huurovereenkomst in geval van vermindering van huurgenot ten gevolge van gebreken, waaronder die ten gevolge van (…), brand, (…).
4.Het geschil
in conventie
a) een bedrag van € 14.605,37 wegens onbetaald gebleven huur van de maand januari 2016, te vermeerderen met wettelijke handelsrente;
b) een bedrag van € 16.648,92 wegens afrekening servicekosten over de jaren 2016 en 2017 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente te rekenen vanaf 14 december 2019;
c) de contractuele boete ex artikel 18.2 van de Algemene Bepalingen (in verband met een onbetaald gebleven huurtermijn) ten bedrage van € 300,00 per maand te berekenen met ingang van de maand januari 2016 tot en met de maand van volledige betaling;
d) de contractuele boete ex artikel 6.1 juncto artikel 7 van de Algemene Bepalingen (in verband met de verplichting tot in gebruikname van het gehuurde) ten bedrage van € 250,00 per dag, te berekenen vanaf 1 juli 2021 tot de dag dat [A] het gehuurde feitelijk weer in gebruik neemt, dan wel tot het moment dat de huurovereenkomst eindigt;
e) een bedrag van € 260.525,83 wegens schadevergoeding op basis van het positief contractsbelang (bestaande uit de per maand verschuldigde huur te rekenen vanaf 1 juli 2021 tot de overeengekomen einddatum van de huurovereenkomst);
f) een bedrag van € 4.500, 00 voor buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding;
g) de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis en te vermeerderen met wettelijke rente wanneer betaling binnen die termijn uitblijft.
5.De beoordeling
in conventie
Indien een gebrek dat de verhuurder ingevolge artikel 206 niet verplicht is te verhelpen, het genot dat de verhuurder mocht verwachten, geheel onmogelijk maakt, is zowel de huurder als de verhuurder bevoegd de huur op de voet van artikel 267 van Boek 6 te ontbinden.
vermindering van huurgenot ten gevolge van gebreken”. In het onderhavige geval was geen sprake van een verminderd huurgenot maar was er helemaal geen huurgenot meer mogelijk in het betreffende pand. Dat sluit aan bij hetgeen hiervoor al is overwogen over de betekenis van het begrip “verhelpen”. Daarbij is geconcludeerd dat het verhelpen van gebreken in dit geval onmogelijk was. Dat leidt tot het oordeel dat de situatie als bedoeld in artikel 11.6 van de Algemene Bepalingen, waarbij het gaat om vermindering van huurgenot ten gevolge van gebreken, zich in dit geval met betrekking tot de situatie na de brand van 28 juni 2019 niet voordoet. Bedoeld artikel uit de Algemene Bepalingen is daarom niet van toepassing op deze situatie en [A] mocht daarom tot ontbinding overgaan.
heeft daarnaast gevraagd om vergoeding van nakosten. Deze kosten zijn toewijsbaar tot een bedrag van € 124,00.
6.De beslissing
- een bedrag van € 16.648,92 wegens onbetaald gebleven servicekosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover (als bedoeld in artikel 6:119a BW) vanaf 14 december 2019 tot aan de dag van volledige betaling;
- een bedrag van € 14.605,37 wegens een onbetaald gebleven huurtermijn, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover (als bedoeld in artikel 6:119a BW) vanaf 14 december 2019 tot aan de dag van volledige betaling;