ECLI:NL:RBOVE:2021:971

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
AK_19 _ 1195
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om maatwerkvoorschrift voor varkenshouderij in Zenderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld over het verzoek van eiser om de gemeente Borne te verplichten een maatwerkvoorschrift op te stellen voor de varkenshouderij van belanghebbende in Zenderen. Eiser, eigenaar van een nabijgelegen perceel, stelde dat de aanwezigheid van varkens en varkensmest zijn woon- en leefklimaat ernstig aantast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente Borne terecht het verzoek om een maatwerkvoorschrift heeft afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de woning van eiser als plattelandswoning wordt beschouwd en dat deze niet dezelfde bescherming geniet als een burgerwoning. De rechtbank heeft ook overwogen dat de varkenshouderij onder het Activiteitenbesluit valt en dat er geen aanleiding was om een maatwerkvoorschrift op te leggen, omdat de milieuaspecten voldoende waren onderzocht en voldeden aan de geldende normen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De uitspraak benadrukt de juridische kaders van het Activiteitenbesluit en de rechten van omwonenden in relatie tot agrarische activiteiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1195

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] , wonende te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: ing. M.H. Middelkamp,
en

het college van burgemeester en wethouders van Borne, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], wonende te Borne, hierna te noemen: belanghebbende.

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek
om voor de inrichting van belanghebbende op het perceel [adres 1] in [woonplaats]
een maatwerkvoorschrift op te stellen afgewezen.
Bij besluit van 14 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is, samen met het beroep met zaaknummer AWB 19/1196, op 21 januari 2021 ter zitting behandeld. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Keizer en mr. I.T.T. Taken. Belanghebbende heeft via een beeldverbinding aan de zitting deelgenomen.
De rechtbank doet in beide zaken afzonderlijk uitspraak.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser en [eiser 2] (hierna gezamenlijk te noemen: eisers) zijn eigenaren en bewoners van het perceel [adres 2] te [woonplaats] (hierna te noemen: [adres 2] ). Belanghebbende is eigenaar van het perceel [adres 1] in [woonplaats] (hierna te noemen: [adres 1] ). Deze twee percelen vormden voorheen één agrarisch bedrijf, gesitueerd binnen één en hetzelfde bouwvlak. Het [adres 1] , met daarop een varkensstal, is door belanghebbende gekocht. Het [adres 2] , met daarop de bedrijfswoning, is door eisers gekocht. Eisers zijn vervolgens op hun perceel een paardenhouderij gaan exploiteren. Zij wonen in de bedrijfswoning.
1.2.
Bij besluit van 24 januari 2018 heeft verweerder aan belanghebbende een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (hierna: OBM) verleend voor het op biologische wijze houden van 500 vleesvarkens op [adres 1] . Bij besluit van 11 juli 2018 heeft verweerder het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 oktober 2019 heeft de rechtbank het hiertegen door eisers ingestelde beroep ongegrond verklaard (zaaknummer AWB 18/1550). Tegen deze uitspraak hebben eisers hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 4 november 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het hoger beroep ongegrond verklaard (ECLI:NL:RVS:2020:2625).
1.3.
Bij besluit van 14 mei 2019 heeft verweerder aan belanghebbende een tweede OBM verleend. Belanghebbende heeft ter zitting onweersproken verklaard dat deze OBM is verleend voor het uitbreiden van zijn varkenshouderij met 75 zeugen en dat met deze vergunning ook toestemming is verleend voor het houden van varkens op de vergrote uitloop, waarvoor verweerder bij besluit van 20 december 2018 een omgevingsvergunning (aanlegvergunning) aan belanghebbende heeft verleend. Tegen het besluit tot verlening van de tweede OBM heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij besluit van 27 augustus 2019 heeft verweerder dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. Bij uitspraak van 25 mei 2020 heeft de rechtbank het hiertegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard (zaaknummer AWB 19/1849).
Aanleiding tot dit geschil
2. Per brief van 9 oktober 2018 heeft eiser verweerder gevraagd om handhavend op te treden tegen diverse overtredingen die volgens hem binnen de inrichting van belanghebbende worden begaan. Voor het onderhavige geschil is uitsluitend van belang dat eiser verweerder in deze brief heeft gevraagd om op grond van artikel 2.1, vierde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) aan de inrichting van belanghebbende een maatwerkvoorschrift op te leggen, inhoudende dat de buitenuitloop voor de varkens aan de noord- en westzijde van de varkensstal niet is toegestaan. Eiser wil met dit verzoek bewerkstelligen dat binnen 50 meter van zijn woning geen varkens en varkensmest meer aanwezig zijn. Volgens eiser wordt hierdoor namelijk zijn woon- en leefklimaat te ernstig aangetast.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
3. Aan de afwijzing van het verzoek om een maatwerkvoorschrift op te leggen heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de woning van eisers in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Borne’ is aangewezen als plattelandswoning, die op grond van artikel 1.3c van het Activiteitenbesluit voor de toepassing van het bij of krachtens dat besluit bepaalde moet worden beschouwd als onderdeel van de inrichting van belanghebbende. Dit heeft volgens verweerder tot gevolg dat de woning van eisers niet wordt beschermd tegen de nadelige milieueffecten van de inrichting van belanghebbende op dezelfde wijze als een burgerwoning.
Wettelijk kader
4. Artikel 1.3c van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, bepaalt dat een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht, die op grond van het bestemmingsplan door een derde bewoond mag worden, met betrekking tot die inrichting voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt beschouwd als onderdeel van die inrichting.
Ingevolge artikel 2.1, vierde lid, eerste zin, van het Activiteitenbesluit kan het bevoegd gezag met betrekking tot de verplichting, bedoeld in het eerste en derde lid, maatwerkvoorschriften stellen voor zover het betreffende aspect bij of krachtens dit besluit niet uitputtend is geregeld.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank overweegt allereerst dat eiser ter zitting heeft aangevoerd dat de stukken die verweerder op 19 januari 2021 in de onderhavige zaak bij de rechtbank heeft ingediend buiten beschouwing moeten worden gelaten. De rechtbank had verweerder echter gevraagd om, ter completering van het dossier, het verweerschrift op te sturen dat is genoemd in het advies van de Commissie advisering bezwaarschriften van de gemeente Borne van 25 april 2019. In reactie hierop heeft verweerder op 19 januari 2021 het verweerschrift van 21 februari 2019 en de daarbij behorende bijlagen bij de rechtbank ingediend. Dit zijn stukken die eiser al kende. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om deze stukken buiten beschouwing te laten.
6. Daarnaast heeft eiser ter zitting aangevoerd dat de besluitvorming van verweerder in strijd is met het Verdrag van Aarhus en dat hij feitelijk geen toegang tot de bestuursrechter heeft. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Eiser heeft bezwaar kunnen maken tegen het primaire besluit en is in de bezwaarfase ook in de gelegenheid gesteld om daarover te worden gehoord door de Commissie advisering bezwaarschriften van de gemeente Borne. Namens eiser heeft zijn gemachtigde van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep kunnen instellen, dat nu inhoudelijk door deze rechtbank wordt beoordeeld. De rechtbank ziet dan ook niet in waarom eiser geen toegang tot de bestuursrechter zou hebben. Daarnaast acht de rechtbank het niet in strijd met het Verdrag van Aarhus dat voorafgaande aan het primaire besluit geen inspraakprocedure heeft plaatsgevonden, maar een bezwaarschriftprocedure. Eiser heeft dit ook niet onderbouwd.
Dat de inhoudelijke argumenten van eisers in beroep mogelijk geen doel treffen, betekent niet dat daarmee de toegang tot de rechter is beperkt.
7. De rechtbank stelt vast dat de varkenshouderij van belanghebbende op [adres 1] een inrichting is die valt onder de werking van het Activiteitenbesluit. Ook stelt de rechtbank vast dat de woning van eisers in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Borne’ is bestemd als plattelandswoning, waarop artikel 1.3c van het Activiteitenbesluit van toepassing is.
De rechtbank verwijst in dit verband ook naar rechtsoverweging 4.1 van de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1120. Dit betekent dat de woning van eisers voor de toepassing van artikel 2.1, vierde lid, van het Activiteitenbesluit moet worden beschouwd als onderdeel van het agrarisch bedrijf van belanghebbende.
8. Eiser heeft gesteld dat zijn woning ten onrechte niet als (geur)gevoelig object is aangemerkt, mede omdat op korte afstand van de inrichting van belanghebbende ook een kantoorruimte van eiser aanwezig is. Voor zover eiser hiermee bedoelt te betogen dat zijn woning op [adres 2] niet is bestemd als plattelandswoning of dat artikel 1.3c van het Activiteitenbesluit (anderszins) niet op zijn woning van toepassing is, slaagt dit niet.
De rechtbank wijst nogmaals op rechtsoverweging 4.1 van de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2019. Dat eiser kennelijk ook een kantoor aan huis heeft, leidt niet tot een ander oordeel.
9. In haar uitspraak van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:236, heeft de Afdeling geoordeeld dat er een uitzondering is op het gegeven dat een woning die behoort bij een voormalige inrichting niet wordt getoetst op de milieugevolgen van deze inrichting: ook bij plattelandswoningen moet worden getoetst aan de normen voor de luchtkwaliteit.
Voorafgaand aan de verlening van de eerste OBM aan belanghebbende op 24 januari 2018, heeft verweerder de milieugevolgen van deze vergunning voor het aspect luchtkwaliteit/ fijnstof onderzocht. In die procedure is op basis van dit onderzoek door verweerder geconcludeerd dat het aannemelijk is dat de totale jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide en de berekende concentratie fijnstof (ruim) onder de wettelijke grenswaarden blijven. Ook is gebleken dat de overige luchtverontreinigende stoffen de grenswaarden, zoals opgenomen in de Wet milieubeheer, niet overschrijden.
Verder heeft belanghebbende ter zitting onweersproken verklaard dat ook ten behoeve van de verlening van de tweede OBM op 14 mei 2019 een onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit/fijnstof heeft plaatsgevonden en dat is geconcludeerd dat aan de daarvoor geldende normen wordt voldaan.
10. Mede gelet op de onderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van de verlening van de genoemde OBM’s, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat er geen aanleiding is om voor de inrichting van belanghebbende een maatwerkvoorschrift op te stellen. Eiser heeft niets aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat bij zijn woning niet wordt voldaan aan de eisen die gelden voor luchtkwaliteit/fijnstof. Eiser heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat vanwege dit milieuaspect, ter bescherming van zijn woon- en leefklimaat, een maatwerkvoorschrift aan belanghebbende zou moeten worden opgelegd. Voor de overige milieuaspecten bestaat alleen al geen reden om een maatwerkvoorschrift op te stellen, omdat de woning van eisers voor de toepassing van artikel 2.1, vierde lid, van het Activiteitenbesluit, moet worden beschouwd als onderdeel van het agrarisch bedrijf (de inrichting) van belanghebbende.
11. Eiser heeft daarnaast gesteld dat het Activiteitenbesluit in strijd is met het EVRM en de Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa en daarom onverbindend moet worden verklaard. De rechtbank neemt aan dat eiser hiermee doelt op de onder rechtsoverweging 9 van deze uitspraak genoemde uitzondering, dat ook bij plattelandswoningen moet worden getoetst aan de normen voor de luchtkwaliteit. De rechtbank acht deze beroepsgrond voldoende besproken in de rechtsoverwegingen 9 en 10 van deze uitspraak.
12. Voorafgaand aan het verlenen van de eerste OBM heeft verweerder bij besluit van
13 oktober 2017 bepaald dat er geen omstandigheden zijn die maken dat een milieueffectrapportage moest worden opgesteld voor de activiteit waarop die OBM zag (het op biologische wijze houden van 500 vleesvarkens op [adres 1] ). Eiser heeft in de onderhavige zaak aangevoerd dat zijn woning bij dat besluit als (geur)gevoelig object had moeten worden aangemerkt. Deze beroepsgrond ziet niet op de besluitvorming in de onderhavige procedure, maar speelde een rol in de procedure die heeft geleid tot de uitspraken van deze rechtbank van 14 oktober 2019 (AWB 18/1550) en de Afdeling van 4 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2625). Met de laatstgenoemde uitspraak is de op 24 januari 2018 verleende OBM onherroepelijk geworden. Eisers beroepsgrond dat zijn woning als een geurgevoelig object had moeten worden aangemerkt in die procedure is voor de onderhavige zaak niet relevant.
13. Ten slotte heeft eiser nog aangevoerd dat verweerder om meerdere redenen geen medewerking had mogen verlenen aan de oppervlaktevergroting van de erfverharding op [adres 1] , die dient voor de uitloop van de varkens. Deze beroepsgrond ziet niet op de besluitvorming in de onderhavige procedure. Voor de door eiser bedoelde vergroting van de uitloop/erfverharding heeft verweerder bij besluit van 20 december 2018 aan belanghebbende een omgevingsvergunning (aanlegvergunning) verleend. Over die vergunning gaat het beroep met zaaknummer AWB 19/1196.
14. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven.
Dat belanghebbende in één van de bij deze rechtbank gevoerde procedures heeft verklaard geen varkens aan de zijde van eisers woning te zullen houden, totdat in die procedure uitspraak was gedaan, maakt dit niet anders.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, en mr. E. Hoekstra en
mr. drs. F. Onrust, leden, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier, op
De beslissing wordt op de eerstvolgende donderdag na deze datum openbaar uitgesproken
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.