1.3.Bij besluit van 14 mei 2019 heeft verweerder aan belanghebbende een tweede OBM verleend. Belanghebbende heeft ter zitting onweersproken verklaard dat deze OBM is verleend voor het uitbreiden van zijn varkenshouderij met 75 zeugen en dat met deze vergunning ook toestemming is verleend voor het houden van varkens op de vergrote uitloop, waarvoor verweerder bij besluit van 20 december 2018 een omgevingsvergunning (aanlegvergunning) aan belanghebbende heeft verleend. Tegen het besluit tot verlening van de tweede OBM heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij besluit van 27 augustus 2019 heeft verweerder dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. Bij uitspraak van 25 mei 2020 heeft de rechtbank het hiertegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard (zaaknummer AWB 19/1849).
Aanleiding tot dit geschil
2. Per brief van 9 oktober 2018 heeft eiser verweerder gevraagd om handhavend op te treden tegen diverse overtredingen die volgens hem binnen de inrichting van belanghebbende worden begaan. Voor het onderhavige geschil is uitsluitend van belang dat eiser verweerder in deze brief heeft gevraagd om op grond van artikel 2.1, vierde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) aan de inrichting van belanghebbende een maatwerkvoorschrift op te leggen, inhoudende dat de buitenuitloop voor de varkens aan de noord- en westzijde van de varkensstal niet is toegestaan. Eiser wil met dit verzoek bewerkstelligen dat binnen 50 meter van zijn woning geen varkens en varkensmest meer aanwezig zijn. Volgens eiser wordt hierdoor namelijk zijn woon- en leefklimaat te ernstig aangetast.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
3. Aan de afwijzing van het verzoek om een maatwerkvoorschrift op te leggen heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de woning van eisers in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Borne’ is aangewezen als plattelandswoning, die op grond van artikel 1.3c van het Activiteitenbesluit voor de toepassing van het bij of krachtens dat besluit bepaalde moet worden beschouwd als onderdeel van de inrichting van belanghebbende. Dit heeft volgens verweerder tot gevolg dat de woning van eisers niet wordt beschermd tegen de nadelige milieueffecten van de inrichting van belanghebbende op dezelfde wijze als een burgerwoning.
Wettelijk kader
4. Artikel 1.3c van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, bepaalt dat een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht, die op grond van het bestemmingsplan door een derde bewoond mag worden, met betrekking tot die inrichting voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt beschouwd als onderdeel van die inrichting.
Ingevolge artikel 2.1, vierde lid, eerste zin, van het Activiteitenbesluit kan het bevoegd gezag met betrekking tot de verplichting, bedoeld in het eerste en derde lid, maatwerkvoorschriften stellen voor zover het betreffende aspect bij of krachtens dit besluit niet uitputtend is geregeld.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank overweegt allereerst dat eiser ter zitting heeft aangevoerd dat de stukken die verweerder op 19 januari 2021 in de onderhavige zaak bij de rechtbank heeft ingediend buiten beschouwing moeten worden gelaten. De rechtbank had verweerder echter gevraagd om, ter completering van het dossier, het verweerschrift op te sturen dat is genoemd in het advies van de Commissie advisering bezwaarschriften van de gemeente Borne van 25 april 2019. In reactie hierop heeft verweerder op 19 januari 2021 het verweerschrift van 21 februari 2019 en de daarbij behorende bijlagen bij de rechtbank ingediend. Dit zijn stukken die eiser al kende. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om deze stukken buiten beschouwing te laten.
6. Daarnaast heeft eiser ter zitting aangevoerd dat de besluitvorming van verweerder in strijd is met het Verdrag van Aarhus en dat hij feitelijk geen toegang tot de bestuursrechter heeft. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Eiser heeft bezwaar kunnen maken tegen het primaire besluit en is in de bezwaarfase ook in de gelegenheid gesteld om daarover te worden gehoord door de Commissie advisering bezwaarschriften van de gemeente Borne. Namens eiser heeft zijn gemachtigde van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep kunnen instellen, dat nu inhoudelijk door deze rechtbank wordt beoordeeld. De rechtbank ziet dan ook niet in waarom eiser geen toegang tot de bestuursrechter zou hebben. Daarnaast acht de rechtbank het niet in strijd met het Verdrag van Aarhus dat voorafgaande aan het primaire besluit geen inspraakprocedure heeft plaatsgevonden, maar een bezwaarschriftprocedure. Eiser heeft dit ook niet onderbouwd.
Dat de inhoudelijke argumenten van eisers in beroep mogelijk geen doel treffen, betekent niet dat daarmee de toegang tot de rechter is beperkt.
7. De rechtbank stelt vast dat de varkenshouderij van belanghebbende op [adres 1] een inrichting is die valt onder de werking van het Activiteitenbesluit. Ook stelt de rechtbank vast dat de woning van eisers in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Borne’ is bestemd als plattelandswoning, waarop artikel 1.3c van het Activiteitenbesluit van toepassing is.
De rechtbank verwijst in dit verband ook naar rechtsoverweging 4.1 van de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1120. Dit betekent dat de woning van eisers voor de toepassing van artikel 2.1, vierde lid, van het Activiteitenbesluit moet worden beschouwd als onderdeel van het agrarisch bedrijf van belanghebbende. 8. Eiser heeft gesteld dat zijn woning ten onrechte niet als (geur)gevoelig object is aangemerkt, mede omdat op korte afstand van de inrichting van belanghebbende ook een kantoorruimte van eiser aanwezig is. Voor zover eiser hiermee bedoelt te betogen dat zijn woning op [adres 2] niet is bestemd als plattelandswoning of dat artikel 1.3c van het Activiteitenbesluit (anderszins) niet op zijn woning van toepassing is, slaagt dit niet.
De rechtbank wijst nogmaals op rechtsoverweging 4.1 van de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2019. Dat eiser kennelijk ook een kantoor aan huis heeft, leidt niet tot een ander oordeel.
9. In haar uitspraak van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:236, heeft de Afdeling geoordeeld dat er een uitzondering is op het gegeven dat een woning die behoort bij een voormalige inrichting niet wordt getoetst op de milieugevolgen van deze inrichting: ook bij plattelandswoningen moet worden getoetst aan de normen voor de luchtkwaliteit. Voorafgaand aan de verlening van de eerste OBM aan belanghebbende op 24 januari 2018, heeft verweerder de milieugevolgen van deze vergunning voor het aspect luchtkwaliteit/ fijnstof onderzocht. In die procedure is op basis van dit onderzoek door verweerder geconcludeerd dat het aannemelijk is dat de totale jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide en de berekende concentratie fijnstof (ruim) onder de wettelijke grenswaarden blijven. Ook is gebleken dat de overige luchtverontreinigende stoffen de grenswaarden, zoals opgenomen in de Wet milieubeheer, niet overschrijden.
Verder heeft belanghebbende ter zitting onweersproken verklaard dat ook ten behoeve van de verlening van de tweede OBM op 14 mei 2019 een onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit/fijnstof heeft plaatsgevonden en dat is geconcludeerd dat aan de daarvoor geldende normen wordt voldaan.
10. Mede gelet op de onderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van de verlening van de genoemde OBM’s, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat er geen aanleiding is om voor de inrichting van belanghebbende een maatwerkvoorschrift op te stellen. Eiser heeft niets aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat bij zijn woning niet wordt voldaan aan de eisen die gelden voor luchtkwaliteit/fijnstof. Eiser heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat vanwege dit milieuaspect, ter bescherming van zijn woon- en leefklimaat, een maatwerkvoorschrift aan belanghebbende zou moeten worden opgelegd. Voor de overige milieuaspecten bestaat alleen al geen reden om een maatwerkvoorschrift op te stellen, omdat de woning van eisers voor de toepassing van artikel 2.1, vierde lid, van het Activiteitenbesluit, moet worden beschouwd als onderdeel van het agrarisch bedrijf (de inrichting) van belanghebbende.
11. Eiser heeft daarnaast gesteld dat het Activiteitenbesluit in strijd is met het EVRM en de Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa en daarom onverbindend moet worden verklaard. De rechtbank neemt aan dat eiser hiermee doelt op de onder rechtsoverweging 9 van deze uitspraak genoemde uitzondering, dat ook bij plattelandswoningen moet worden getoetst aan de normen voor de luchtkwaliteit. De rechtbank acht deze beroepsgrond voldoende besproken in de rechtsoverwegingen 9 en 10 van deze uitspraak.
12. Voorafgaand aan het verlenen van de eerste OBM heeft verweerder bij besluit van
13 oktober 2017 bepaald dat er geen omstandigheden zijn die maken dat een milieueffectrapportage moest worden opgesteld voor de activiteit waarop die OBM zag (het op biologische wijze houden van 500 vleesvarkens op [adres 1] ). Eiser heeft in de onderhavige zaak aangevoerd dat zijn woning bij dat besluit als (geur)gevoelig object had moeten worden aangemerkt. Deze beroepsgrond ziet niet op de besluitvorming in de onderhavige procedure, maar speelde een rol in de procedure die heeft geleid tot de uitspraken van deze rechtbank van 14 oktober 2019 (AWB 18/1550) en de Afdeling van 4 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2625). Met de laatstgenoemde uitspraak is de op 24 januari 2018 verleende OBM onherroepelijk geworden. Eisers beroepsgrond dat zijn woning als een geurgevoelig object had moeten worden aangemerkt in die procedure is voor de onderhavige zaak niet relevant. 13. Ten slotte heeft eiser nog aangevoerd dat verweerder om meerdere redenen geen medewerking had mogen verlenen aan de oppervlaktevergroting van de erfverharding op [adres 1] , die dient voor de uitloop van de varkens. Deze beroepsgrond ziet niet op de besluitvorming in de onderhavige procedure. Voor de door eiser bedoelde vergroting van de uitloop/erfverharding heeft verweerder bij besluit van 20 december 2018 aan belanghebbende een omgevingsvergunning (aanlegvergunning) verleend. Over die vergunning gaat het beroep met zaaknummer AWB 19/1196.
14. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven.
Dat belanghebbende in één van de bij deze rechtbank gevoerde procedures heeft verklaard geen varkens aan de zijde van eisers woning te zullen houden, totdat in die procedure uitspraak was gedaan, maakt dit niet anders.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.