4.1.4Het oordeel van de rechtbank
Op de glasafdeling “ [glasafdeling] ” van verdachte werd filterdoek vervaardigd. Bij het vervaardigingsproces werd lijm met formaldehyde toegepast.
Getuige [getuige 1] heeft over het werkproces het volgende verklaard:
“
Op deze afdeling werden brokken glas gesmolten in een oven en liep vervolgens vloeibaar glas door een plaat met gaten, net als bij een douchekop. Vervolgens werden de glasdraden om een trommel gewikkeld met toevoeging van lijm. Deze lijm, ureum met formaldehyde, werd kant en klaar aangeleverd door de leverancier en opgeslagen in vaten. [verdacht bedrijf] B.V. kocht 20.000 liter lijm per 2 weken en deze lijm werd opgeslagen in tanks. We hadden 4 tanks. Ik weet niet hoe groot de opslagcapaciteit bedroeg. De ureum met Formaldehyde werd met een spuitkop over de trommel op de glasdraden gespoten en in hetzelfde proces was een spuitkop actief die de kleurstof chromatint green op de glasdraden spoot. Tijdens dat proces verdampt de Formaldehyde in de lucht op de arbeidsplaats spinning. De glasdraden werden vervolgens net als garen om een klosje op de trommel gewikkeld. Daarna werden de glasdraden door de lijm aan elkaar verlijmd. Op een gegeven moment zat een mat, met aan elkaar verlijmde glasdraden, om de trommel heen gewikkeld en werd deze horizontaal in breedte doorgesneden. Dat was het proces van de spinning en het product wat daaruit ontstond, was een mat van glasdraden. Deze matten gingen naar het processtap 'pulling', waar de matten uit elkaar werden getrokken. Op het moment dat de matten uit elkaar werden getrokken, namen de matten toe in volume met als resultaat een deken van glas(vezel). De glasdeken werd machinaal door een oven gevoerd en vervolgens op rollen van ongeveer 100 meter opgerold. Tijdens het proces pulling kwam Formaldehyde vrij op de arbeidsplaats gedurende het verwarmen in de oven maar ook tijdens het proces pullen, dus trekken.”
De stof formaldehyde betreft een organische verbinding die wordt gevormd tijdens natuurlijke processen. Deze stof wordt veel in water opgelost en daarna in allerlei producten in een brede toepassing gebruikt. De belangrijkste eigenschap van formaldehyde is het polymeriseren. Dit is het proces waarbij moleculen met elkaar worden verbonden tot lange, sterke ketens. Het wordt toegepast om materiaal te versterken. Formaldehyde is een vloeistof die onder verdamping verandert in een gas.
De rechtbank stelt in het algemeen vast dat formaldehyde een gevaarlijke stof is. De stof is onder de Europese regelgeving aanvankelijk gekwalificeerd als een Zeer Zorgwekkende Stof. Dit betekent dat het gebruik van de stof in alle gevallen als een groot risico wordt aangemerkt voor de gebruiker en de omgeving. Per 1 januari 2016 is de nieuwe classificatie van formaldehyde als carcinogeen (kankerverwekkend) officieel van kracht.
Op 29 juli 2010 heeft [bedrijf 1] een rapport uitgebracht met betrekking tot formaldehydemetingen op de werkplekken van verdachte. Bij dit rapport is als bijlage 3 de Chemiekaart Formaldehyde gevoegd. Uit de afbeeldingen en de tekst op deze Chemiekaart kan worden afgeleid dat formaldehyde een gevaarlijke, giftige stof is. De rechtbank stelt vast dat deze Chemiekaart derhalve reeds voorafgaand aan de ten laste gelegde periode aan verdachte is verstrekt.
Verdachte wordt verweten dat zij als werkgever werknemers op de betreffende afdeling arbeid heeft laten verrichten, bij welk arbeidsproces formaldehyde (bevattende lijm) werd toegepast, terwijl niet was voldaan aan negen bepalingen uit de Arbeidsomstandighedenwet respectievelijk het Arbeidsomstandighedenbesluit, terwijl daardoor, naar verdachte wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die werknemers ontstond of te verwachten was.
De vraag is of de afzonderlijke onderdelen van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard en of vastgesteld kan worden dat verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet.
De rechtbank zal eerst de afzonderlijke onderdelen van de tenlastelegging beoordelen en vervolgens beoordelen of artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet is overtreden.
Het voeren van beleid, gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers.
In de tenlastelegging wordt verdachte in het eerste onderdeel verweten dat zij in de periode van januari 2013 tot en met 18 oktober 2017 op de genoemde afdeling geen beleid heeft gevoerd dat was gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden inzake alle met de arbeid verbonden aspecten met betrekking tot de toepassing van formaldehyde (bevattende lijm) bij het vervaardigen van filterdoek op de genoemde afdeling, zodat daarbij geen nadelige invloed uitging op de veiligheid en gezondheid van de werknemers.
Dit onderdeel van de tenlastelegging is gebaseerd op artikel 3, eerste lid aanhef en onder a van de Arbeidsomstandighedenwet. Dit artikel vormt een leidraad om de algemene zorgplicht van de werkgever te concretiseren in beleid en maatregelen. Bij de uitwerking hiervan dient afstemming plaats te vinden met de werknemers. In ieder geval moeten die maatregelen worden getroffen die door vakdeskundigen in brede kring worden aanvaard als toepasbaar in de praktijk.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte in de tenlastegelegde periode zo goed mogelijk arbobeleid had, in de vorm van OHSAS 18001 certificering.
De rechtbank stelt vast dat verdachte een groot, professioneel, internationaal opererend bedrijf betreft. Van een dergelijk bedrijf mag worden verwacht, wanneer gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen, dat specifiek beleid wordt gevoerd, gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten voor het werken met die stof.
Uit het dossier blijkt dat onderzoek is verricht naar de Risico Inventarisatie en - Evaluatie (RIE) bij verdachte.Er zijn meerdere RIE’s onderzocht en bij die onderzoeken zijn bevindingen gerapporteerd rond het voeren van beleid gericht op het werken met gevaarlijke stoffen.
In de RIE van november 2014 is daaromtrent het volgende genoteerd:
“
In november 2014 is bij [verdacht bedrijf] te Emmen een actualisering van de RIE uitgevoerd. Het arbobeleid is besproken en de werkplekken zijn bezocht. Uit de inventarisatie komt naar voren dat een uitgebreid arbobeleid wordt gevoerd. Toch valt in de praktijk op dat er een aantal knelpunten zijn die op veel werkplekken spelen onder andere de omgang met gevaarlijke stoffen wordt onvoldoende beheerst.
Algemeen kan worden vastgesteld dat er nader onderzoek is vereist: een actiever beleid gevaarlijke stoffen. Hierbij dient tevens rekening te worden gehouden met de toekomstige REACH-regelgeving en GHS-etikettering. Een praktisch schema voor periodiek meten van blootstellingen wordt gegeven in de NEN-EN 689, Werkplekatmosfeer-Leidraad voor de beoordeling van de blootstelling bij inademing van chemische stoffen voor de vergelijking met de grenswaarden en de meetstrategie. Het is de taak van de werkgever om op basis van de RIE een plan van aanpak op te stellen.
Bij de beoordeling zijn de volgende punten vastgesteld:
Een beleid gevaarlijke stoffen is aanwezig. Het systeem REACH is bekend, echter nog niet
ontwikkeld binnen de organisatie. Een beoordeling van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen is nog niet uitgevoerd. De organisatie behoort voor elk product waarmee wordt gewerkt een grenswaarde te hebben vastgesteld. Dit beleid is beoordeeld met een score 1 wat betekent dat het beleid in opzet aanwezig is. Er wordt geadviseerd om het beleid gevaarlijke stoffen verder uit te werken om te voldoen aan de wettelijke verplichtingen. Dit houdt in: het opstellen van een register gevaarlijke stoffen, beoordelen of gevaarlijke stoffen kunnen worden vervangen door minder gevaarlijke, voor ieder product een grenswaarde vaststellen en voor ieder product per verwerkingsplaats een inschatting van de mogelijke blootstelling maken en dit te beoordelen ten opzichte van de grenswaarde.”
In de RIE van september 2017 is vervolgens het volgende genoteerd:
“
In september 2017 is bij [verdacht bedrijf] te Emmen een actualisering van de RIE uitgevoerd. Het arbobeleid is besproken en de werkplekken zijn bezocht. Ten opzichte van de RIE uit 2014 zijn meerdere aandachtspunten opgepakt en opgelost. Dit is in de praktijk duidelijk zichtbaar doordat meerdere knelpunten zijn opgelost. Er resten nog een beperkt aantal knelpunten en er zijn verbetermogelijkheden.
Het belangrijkste punt is het verbeteren van het gevaarlijke stoffen beleid.
Geadviseerd wordt om te voldoen aan het 4-stappen beleid gevaarlijke stoffen van l-SZW. Het is de taak van de werkgever om op basis van de RIE een plan van aanpak op te stellen. Bij de beoordeling zijn de volgende punten vastgesteld:
Een beleid gevaarlijke stoffen is aanwezig. Het systeem REACH is bekend, echter nog niet
ontwikkeld binnen de organisatie. Een beoordeling van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen is nog niet uitgevoerd. De organisatie behoort voor elk product waarmee wordt gewerkt een grenswaarde te hebben vastgesteld. Dit beleid is beoordeeld met een score 1 wat betekent dat het beleid in opzet aanwezig is. Er wordt geadviseerd om het beleid gevaarlijke stoffen verder uit te werken om te voldoen aan de wettelijke verplichtingen. Dit houdt in: het opstellen van een register gevaarlijke stoffen, beoordelen of gevaarlijke stoffen kunnen worden vervangen door minder gevaarlijke, voor ieder product een grenswaarde vaststellen en voor ieder product per verwerkingsplaats een inschatting van de mogelijke blootstelling maken en dit te beoordelen ten opzichte van de grenswaarde.”
Dat over het beleid ten aanzien van het werken met die gevaarlijke stof geen afstemming is geweest met de werknemers leidt de rechtbank onder meer af uit de verklaring van getuige [slachtoffer 2] . Hij heeft verklaard:
“
Over formaldehyde weet ik sinds 1997, want dit zit in de ureum. Maar dit was altijd in toegestane waarden, dat zeiden ze. (…) Ik heb vaker gevraagd of de lijmdampen niet schadelijk waren. Ik kreeg steevast het antwoord dat het geen kwaad kon. Ik heb ook in algemene vergaderingen deze vraag gesteld. Hier waren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij aanwezig. Hier werd wederom niets mee gedaan. Ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vertelden dat het niet schadelijk was.”
De rechtbank is op basis van deze bewijsmiddelen van oordeel dat het beleid ten aanzien van het werken met de gevaarlijke stof formaldehyde niet is uitgewerkt. Er is geen grenswaarde vastgesteld en de mogelijke blootstelling is niet ingeschat.
Er is daarmee onvoldoende specifiek beleid gevoerd, gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten voor het werken met formaldehyde. De OHSAS 18001 certificering neemt dit gebrek niet weg.
Dit onderdeel van de tenlastelegging kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Bijstand door deskundige werknemers.
Verdachte wordt in het tweede en derde onderdeel van de tenlastelegging verweten dat zij heeft nagelaten in de periode van januari 2013 tot en met 18 oktober 2017 bij het vervaardigen van filterdoek, waarbij formaldehyde (bevattende lijm) werd toegepast, zich te laten bijstaan door deskundige werknemers, alsmede dat de werknemers over een zodanige deskundigheid, ervaring en uitrusting beschikten en zodanig in aantal aanwezig waren dat zij die bijstand naar behoren konden verlenen.
Dit onderdeel van de tenlastelegging is gebaseerd op artikel 13, eerste en vierde lid van de Arbeidsomstandighedenwet, zoals die van toepassing waren in de ten laste gelegde periode.
De deskundige werknemers uit deze bepaling worden ook wel ‘preventiemedewerkers’ genoemd. Als de werkgever binnen het bedrijf onvoldoende mogelijkheden heeft om de bijstand op arboterrein helemaal door eigen personeel te laten uitvoeren, dan mag hij daarnaast ook deskundige personen van buiten inhuren. Hierdoor ontstaat alsdan een combinatie van deskundige werknemers en deskundige personen van buiten het bedrijf. Alleen als het voor de werkgever onmogelijk is om de bijstand door eigen personeel, dus door deskundige werknemers, te laten uitvoeren, mag hij de deskundige bijstand volledig laten verrichten door deskundige personen van buiten het bedrijf in te huren. Dit kunnen al dan niet gecertificeerde externe adviseurs zijn. Er mag van worden uitgegaan dat alleen in zeer bijzondere situaties - louter - een beroep op externe deskundige personen kan worden gedaan. Bijvoorbeeld als het gaat om werkzaamheden die alleen incidenteel in een bedrijf plaatsvinden of aan het doorvoeren van wijzigingen in de technische organisatie. De vraag of er mogelijkheden zijn om de bijstand intern te organiseren en dus of er deskundige werknemers kunnen worden aangewezen, hangt - mede - af van de deskundigheid die van de aan te wijzen werknemers wordt verlangd.
De deskundige werknemers en deskundige personen moeten in ieder geval de volgende taken uitvoeren:
het verlenen van medewerking aan het verrichten en opstellen van een risico-inventarisatie en -evaluatie;
het uitvoeren van arbeidsbeschermende maatregelen of daaraan medewerking verlenen.
Het vierde lid van artikel 13 van de Arbeidsomstandighedenwet is open geformuleerd, omdat de deskundigheid, ervaring, uitrusting en dergelijke, die nodig zijn om de taken goed te kunnen uitvoeren nu eenmaal van bedrijf tot bedrijf verschillen. Zo is voor een bedrijf met een eenduidig en eenvoudig arbeidsproces waarbij de arboproblematiek tot slechts enkele zaken beperkt blijft, de zorg voor de arbeidsomstandigheden van een geheel andere orde dan voor een bedrijf in de chemische procesindustrie waarin de arboproblematiek zeer divers en complex is. Voor ieder bedrijf moet de juiste deskundigheid, ervaring, uitrusting en dergelijke beschikbaar zijn. Hierbij gaat het om het zogenoemde zorg-op-maatprincipe.
De verdediging heeft ten aanzien van deze onderdelen van de tenlastelegging aangevoerd dat in de ten laste gelegde periode te allen tijde een preventiemedewerker (ook wel HSE’er of SHEQ manager genoemd) aangewezen was, dat die werknemers over voldoende deskundigheid beschikten en dat daarnaast externe deskundigen werden ingeschakeld, waardoor aan deze voorschriften was voldaan.
Uit het dossier blijkt dat uit de onderzoeken van de Inspectie SZW van medio 2017 en de contacten daarbij met de vertegenwoordigers van verdachte, zijnde de SHEQ Manager en de Plantmanager, is gebleken dat de kennis met betrekking tot het gebruik en de blootstelling van gevaarlijke stoffen minimaal was. Het ontbrak aan inzicht dat er werd gewerkt met een gevaarlijke stof. De bestaande regelgeving vanuit de Arbeidsomstandighedenwet was zo goed als niet bekend.
Vorenstaande wordt bevestigd in de verklaringen van de SHEQ managers die als getuige zijn gehoord.
Getuige [getuige 2] heeft het volgende verklaard:
“
Ik was vanaf 1 september 2013 tot en met 31 oktober 2016 werkzaam bij [verdacht bedrijf] . Als SHEQ manager en als preventiemedewerker, allebei vanaf 1 september 2013.
Ik deed als KAM adviseur al werkzaamheden namens [bedrijf 2] bij [verdacht bedrijf] . Ik hielp bij certificeringen. Dat was voor 1 september 2013.
Ik wist niet dat Formaldehyde een carcinogene- / kankerverwekkende stof was en dat de blootstelling boven de grenswaarde van deze stof kankerverwekkend is.
Ik heb geen plan van aanpak gemaakt met betrekking tot formaldehyde of Chromatint Green.
Ik ken de rapporten van de metingen niet.”
En getuige [getuige 3] heeft het volgende verklaard:
“
Ik ben op 1 december 2016 begonnen in de functie SHEQ manager. De functie houdt in dat ik mij bezig houd met veiligheid, arbo, milieu en kwaliteit.
De term ureum dampen ben ik voor het eerst tegengekomen in het RI&E rapport van 2014. Ik was bekend met het feit dat er ureum dampen waren, maar ik was niet bekend met de hoogte van de blootstelling. Ik heb destijds aan [medeverdachte 2] gevraagd wat er in grote lijnen speelde aan issue waaronder de ureum dampen. Wij hebben het toen wel over de formaldehyde gehad. Ik kreeg de indruk dat we binnen de normen zaten.
Wat mij in het begin opviel was dat er weinig beheer was over de acties die ondernomen moesten worden. Ik ben toen bezig gegaan met het structuren van de acties. Ik heb in december 2016 een sessie gepland om het RI&E rapport van 2014 door te lopen. Het MT kwam tot de conclusie dat een nieuwe RI&E moest worden opgemaakt in het nieuwe jaar. De acties van het rapport 2014 heb ik niet volledig overgenomen mede ook omdat we een nieuw rapport lieten opmaken. Het nieuwe rapport is in september 2017 opgemaakt. Naar aanleiding van het bezoek van de Arbeidsinspectie ben ik op zoek gegaan naar informatie voor de Arbeidsinspectie. Ik vond toen een meetrapport van formaldehyde uit 2010 van Emmtec. In dit rapport bleek ook de formaldehyde te hoog te zijn. In de kast in het kantoor van [medeverdachte 2] lagen ook de RI&E van 1999 en andere rapporten.
De rapporten van [bedrijf 2] van 2017 heb ik ontvangen. Ik ben degene geweest die de opdracht aan [bedrijf 2] heeft gegeven. Ik was ook de contactpersoon tussen [verdacht bedrijf] en [bedrijf 2] . Ik weet vanaf 2017 dat het kankerverwekkend is.”
Na sluiting door de inspectie van de glasafdeling is, in opdracht van verdachte, onderzoek gedaan door [bedrijf 3] B.V. ( [bedrijf 3] ). In het rapport van [bedrijf 3] wordt onder meer het volgende aangegeven:
“
Een VGM(K)-manager was officieel verantwoordelijk voor veiligheid in de periode waarop dit onderzoek is gericht. Bij [verdacht bedrijf] is 1 FTE gereserveerd voor een functie die taken uitvoert met betrekking tot kwaliteit, gezondheid, veiligheid en milieu. In de praktijk blijkt dit 0,1 - 0,2 FTE te zijn en is dit sterk afhankelijk van de prioriteit die andere taken hebben ten opzichte van veiligheid. Bovendien waren er geen VGM-competentievereisten voor de VGMK-taak. In de praktijk werd de taak van de VGM(K)- manager uitgevoerd door personen die geen enkele officiële competentie hadden.
Het personeel werd niet bewust gemaakt van de gevaarlijke eigenschappen van formaldehyde.”
Ook in dit geval speelt bij de beoordeling een rol dat verdachte een groot, professioneel, internationaal opererend bedrijf betreft. Van een dergelijk bedrijf mag, zoals hiervoor uiteengezet, worden verwacht dat deskundige werknemers binnen het bedrijf worden aangesteld en dat zij voldoende in aantal en ervaring aanwezig zijn tijdens het arbeidsproces.
De rechtbank stelt op basis van de genoemde bewijsmiddelen vast dat de SHEQ-medewerkers onvoldoende deskundig waren. Ze hadden onvoldoende kennis van de gevaarlijke stof formaldehyde, alleen al doordat zij zich er niet van bewust waren dat er met deze stof werd gewerkt, laat staan welke risico’s dat met zich mee kon brengen.
Inhuur van externe deskundigen lag niet voor de hand, gelet op de grootte van het bedrijf en de intensiteit waarmee met de gevaarlijke stof werd gewerkt. De afdeling draaide non-stop gedurende de ten laste gelegde periode, waardoor verdachte ervoor had moeten zorgdragen dat continu deskundige medewerkers aanwezig waren die de risico’s konden analyseren en arbeidsbeschermende maatregelen konden nemen.
Dit heeft verdachte nagelaten, zodat deze onderdelen van de tenlastelegging ook wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Voorkoming of minimalisering van blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen en bescherming van werknemers bij (eventuele) blootstelling.
Verdachte wordt in het vierde onderdeel van de tenlastelegging, welk onderdeel gebaseerd is op artikel 4.1b, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit, verweten dat zij in de periode van januari 2013 tot en met 18 oktober 2017 in de gevallen dat werknemers blootgesteld werden of konden worden aan gevaarlijke stoffen, te weten formaldehyde (bevattende lijm), heeft nagelaten te zorgen voor doeltreffende bescherming.
De verdediging heeft ten aanzien van dit onderdeel aangegeven dat niet is voldaan aan sub a, b en c van lid 2 van deze bepaling en dat daarmee dus ook niet is voldaan aan het ten laste gelegde lid 1.
De rechtbank stelt vast dat in het eerste lid van artikel 4.1b van het Arbeidsomstandighedenbesluit de norm is neergelegd dat de werkgever de zorgplicht heeft om de gezondheid en veiligheid van de werknemer doeltreffend te beschermen bij blootstelling aan gevaarlijke stoffen.
Aan deze norm wordt in ieder geval voldaan door de maatregelen te nemen zoals omschreven in het tweede lid, maar ook anderszins kan aan deze zorgplicht worden voldaan. In zoverre deelt de rechtbank de lezing van deze bepaling van de raadsman derhalve niet.
Verdachte wordt daarnaast in het vijfde onderdeel van de tenlastelegging verweten dat zij in diezelfde periode heeft nagelaten dat bij het vervaardigen van filterdoek blootstelling aan de gevaarlijke stof formaldehyde (bevattende lijm) werd voorkomen of geminimaliseerd door gebruik te maken van adequate arbeidsmiddelen en de mate en duur van blootstelling te minimaliseren.
Dit onderdeel van de tenlastelegging is gebaseerd op artikel 4.1c eerste lid, aanhef en onder b en c van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging heeft de verdediging aangegeven dat het wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Zoals hiervoor reeds is vastgesteld werd er in het arbeidsproces gewerkt met een gevaarlijke stof en de werknemers konden dus bij het arbeidsproces blootgesteld worden aan deze gevaarlijke stof.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte als werkgever de zorgplicht had om de gezondheid en veiligheid van de werknemers doeltreffend te beschermen bij blootstelling aan deze gevaarlijke stof en dat die blootstelling geminimaliseerd had moeten worden.
Dat verdachte dat heeft nagelaten leidt de rechtbank af uit de volgende bewijsmiddelen:
In het rapport van [bedrijf 3] is onder meer het volgende vermeld:
“
Gedurende de hele periode 1999 - 2017 vertoonde [verdacht bedrijf] geen enkele activiteit die er speciaal op gericht was de blootstelling aan formaldehyde van het personeel te
verminderen.”
Verschillende medewerkers hebben verklaard dat nauwelijks persoonlijke beschermingsmiddelen werden gedragen.
Zo heeft getuige [slachtoffer 2] het volgende verklaard:
“
Ik droeg een veiligheidsbril en gehoorbescherming. Ik droeg bij het spinnen geen handschoenen en geen adembescherming.”
Getuige [slachtoffer 5] heeft verklaard:
“
Ik ben bij [verdacht bedrijf] werkzaam sinds 1986 in de functie hoofdspinner op de glasafdeling. In oktober 2017 zijn we door [getuige 1] geïnformeerd dat er formaldehyde vrij kwam op de glasafdeling. Daarvoor wist ik dat niet. Ik heb nooit persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen. Dat was ook niet verplicht.”
De rechtbank acht deze onderdelen van de tenlastelegging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
In het zesde onderdeel van de tenlastelegging wordt verdachte verweten in diezelfde periode, terwijl uit de resultaten van de beoordeling bleek dat er gevaar voor de veiligheid of gezondheid van de werknemers bestond, dat zij heeft nagelaten doeltreffende maatregelen te nemen om te voorkomen dat de werknemers konden worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, te weten formaldehyde (bevattende lijm).
Dit onderdeel is gebaseerd op artikel 4.4, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit waarin is bepaald dat voor zover uit de resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, blijkt dat er gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers bestaat, doeltreffende maatregelen moeten worden genomen.
De verdediging heeft ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging aangevoerd dat formaldehyde pas sinds 1 januari 2016 is geclassificeerd als carcinogeen 1B, waardoor de ten laste gelegde bepaling ingevolge artikel 4.1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit niet van toepassing was. Voor zover de tenlastelegging ziet op de periode daaraan voorafgaand, van januari 2013 tot 1 januari 2016, dient eveneens vrijspraak te volgen, aangezien een beoordeling zoals bedoeld in artikel 4.2 afwezig was en het overgebleven deel van de tenlastelegging strafbaar is gesteld in andere artikelen.
De rechtbank stelt voorop dat formaldehyde sinds jaar en dag een gevaarlijke stof in de zin van de wet is, zoals ook is aangegeven in de hiervoor vermelde chemiekaart. De vraag of deze stof al dan niet tevens als carcinogeen was geclassificeerd is in dit verband dus niet van belang, zodat het verweer op dit punt wordt verworpen.
In artikel 4.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is omschreven dat in het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, indien werknemers worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, de aard, de mate en de duur van die blootstelling moet worden beoordeeld teneinde de gevaren voor de werknemers te bepalen.
Om de gezondheid van de werknemers op adequate wijze te kunnen beschermen tegen de gevaren die aan stoffen zijn verbonden, is het noodzakelijk relevante gegevens beschikbaar te hebben. Zonder inzicht in de factoren die de gezondheid van de werknemers bedreigen, kan door de werkgever geen daarop toegesneden arbeidsbeschermend beleid worden gevoerd.
Uit het dossier kan evenwel, zoals hiervoor ook al vastgesteld, niet worden afgeleid dat dergelijk onderzoek naar de gevaarlijke stof formaldehyde is verricht door verdachte. Er heeft derhalve geen beoordeling zoals bedoeld in artikel 4.2 plaatsgevonden.
Nu de maatregelen die hadden moeten worden genomen bij blootstelling aan de gevaarlijke stof hadden moeten worden afgestemd op de resultaten van een beoordeling die niet heeft plaatsgevonden, kan dit onderdeel van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend worden bewezen en zal verdachte van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Voorlichting en onderricht.
In het zevende onderdeel van de tenlastelegging wordt verdachte verweten dat zij in de periode van januari 2013 tot en met 18 oktober 2017 bij het vervaardigen van filterdoek, waarbij de werknemers blootgesteld konden worden aan gevaarlijke stoffen, te weten formaldehyde (bevattende lijm), heeft nagelaten voorlichting en onderricht te geven, waarbij ten minste aandacht werd besteed aan de mogelijke gevaren voor de veiligheid en de gezondheid die waren verbonden aan het werken met formaldehyde en de te treffen voorzorgsmaatregelen om blootstelling te voorkomen of te beperken tot een zo laag mogelijk niveau.
Dit onderdeel van de tenlastelegging is gebaseerd op artikel 4.10d, eerste lid aanhef en onder a en d van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
De verdediging heeft aangegeven dat er geen sprake was van voorlichting.
Op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en de hierna te noemen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de werknemers niet hebben geweten dat zij werden blootgesteld aan de gevaarlijke stof formaldehyde en dat zij hierover dan ook geen voorlichting hebben gehad. De werknemers zijn er niet van op de hoogte gebracht dat ze met formaldehyde werkten, wat de effecten daarvan zouden kunnen zijn en hoe zij zichzelf konden beschermen hiertegen.
De hiervoor genoemde getuigen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2] hebben hierover verklaard en daarnaast heeft getuige [getuige 4] het volgende verklaard:
“
Ik ben sinds 18-10-2017 logistiek medewerker, daarvoor operator / teamleider glasafdeling.
In lichte mate wist ik dat er formaldehyde vrij kwam. Ik wist dat van de laatste twee jaar. Ik of anderen medewerkers zijn niet door [verdacht bedrijf] op de hoogte gesteld van het vrijkomen van de formaldehyde tijdens het productieproces. Ik heb me er zelf in verdiept wat etiketten betekenden en wat formaldehyde was. Ik weet pas recent dat formaldehyde kankerverwekkend was. Er is nooit over gecommuniceerd binnen het bedrijf.
Er is mij niks verteld over de gezondheidseffecten van formaldehyde.”
Daarnaast heeft getuige [getuige 5] het volgende verklaard:
“
lk ben in 1993 als aflijmer begonnen bij [verdacht bedrijf] . Daarna heb ik bij de testafdeling gewerkt, daarna operator gasket foam, daarna als meewerkend leidinggevende. Dat doe ik tot heden. Ik ben vanaf 2010 voorzitter van de ondernemingsraad.
Over het onderwerp formaldehyde is in 2017 voor het eerst gesproken binnen de Europese Ondernemingsraad. Vanaf 2010 tot 2017 ben ik aanwezig geweest bij de twee jaarlijkse
overleggen van de EOR. Er is voor 2017 nooit over formaldehyde gesproken.”
Op grond van de genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het onderdeel dat gebaseerd is op sub a van deze bepaling, omdat ook in dit geval de beoordeling als bedoeld in artikel 4.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit niet heeft plaatsgevonden.
Opnemen gegevens kankerverwekkende stoffen in de risico-inventarisatie en -evaluatie.
Verdachte wordt in het achtste onderdeel van de tenlastelegging verweten dat zij in de periode van januari 2016 tot en met 18 oktober 2017 heeft nagelaten de volgende gegevens in de risico-inventarisatie en -evaluatie op te nemen, terwijl bij het vervaardigen van filterdoek werknemers werden of konden worden blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen, te weten formaldehyde (bevattende lijm of lucht):
- de hoeveelheid van die kankerverwekkende stof die per jaar pleegt te worden vervaardigd of gebruikt;
- de soort arbeid die met die kankerverwekkende stof pleegt te worden verricht;
- het aantal werknemers dat aan die kankerverwekkende stof pleegt te worden blootgesteld;
- de persoonlijke beschermingsmiddelen die worden gebruikt bij die arbeid waarbij werknemers blootgesteld kunnen worden aan die kankerverwekkende stof.
Dit onderdeel is gebaseerd op artikel 4.13 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
De verdediging heeft ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging aangevoerd dat het bewezen kan worden verklaard.
In de ten laste gelegde periode waren in de RIE niet de gegevens opgenomen zoals hiervoor genoemd, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen. In de RIE van 2014 is, naast hetgeen hiervoor is genoemd, ook vermeld:
“
Er wordt geadviseerd om het werken met gevaarlijke stoffen uit te voeren volgens de voorschriften. Een duidelijk register, alle verpakkingen voorzien van de juiste etiketten en per situatie een blootstelling beoordeling maken. Voor iedere werkplek de blootstellingsbeoordeling vergelijken met de grenswaarde voor het betreffende product.”
Sinds 1 januari 2016 is formaldehyde als kankerverwekkend geregistreerd. Uit niets blijkt evenwel dat in 2016 een RIE is uitgevoerd.
In de RIE van 2017 is vermeld, zoals hiervoor overwogen, dat een beoordeling van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen nog niet was uitgevoerd. Het onderwerp kankerverwekkende of mutagene stoffen en kankerverwekkende processen met bijbehorende aanvullende registratie gevaarlijke stoffen zijn niet vermeld als mogelijke gezondheidsrisico’s in de RIE.
Ook over het aantal werknemers dat aan de kankerverwekkende stof kan worden blootgesteld en over de persoonlijke beschermingsmiddelen is niets terug te vinden in deze RIE.
Ondanks de actiepunten die dus al genoemd zijn in de RIE van 2014 en het als kankerverwekkend registreren van formaldehyde in 2016 heeft verdachte nagelaten in de ten laste gelegde periode in de RIE de gegevens op te nemen zoals omschreven in de tenlastelegging.
Dit onderdeel van de tenlastelegging kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Het nemen van maatregelen bij overschrijding van de grenswaarden.
In het negende en laatste onderdeel van de tenlastelegging is verdachte verweten dat zij in de periode van 1 januari 2016 tot en met september 2017 bij overschrijding van de grenswaarde van de kankerverwekkende stof, te weten formaldehyde (bevattende lijm of lucht), heeft nagelaten onverwijld doeltreffende maatregelen te nemen om de concentratie terug te brengen tot beneden die waarde.
Dit onderdeel van de tenlastelegging is gebaseerd op artikel 4.16 derde lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
De verdediging heeft op dit punt aangevoerd dat, ondanks de maatregelen die in die periode zijn getroffen, het niet is gelukt om de concentratie terug te brengen tot beneden de grenswaarde.
De blootstelling aan formaldehyde is in 2017 meerdere malen gemeten.
In het rapport van de meting van 30 augustus 2017 is het volgende te lezen en zijn de volgende meetresultaten weergegeven:
“
Voor de beroepsmatige blootstelling aan formaldehyde wordt in Nederland een grenswaarde gehanteerd van 150 ug/ m3.
Meetresultaten:
[afbeelding]
De blootstelling aan formaldehyde is iets lager dan de meetresultaten van 1999. De gebruikte meetmethode is anders, actief in plaats van passief met badges, de productieomstandigheden kunnen iets anders zijn. Maar in principe komen de meetresultaten redelijk overeen. Het inzicht t.a.v. de gezondheidsrisico's van formaldehyde is echter gewijzigd sinds 2007. De grenswaarde is verlaagd van 1500 pg/ m3 naar 150 pg/ m3. In 1999 was formaldehyde ingedeeld als een verdacht carcinogene stof, nu is formaldehyde ingedeeld als carcinogene stof. De concentratie formaldehyde ligt boven de huidige grenswaarde.”
In het rapport van 17 oktober 2017 is omtrent de meetresultaten het volgende vermeld:
[afbeelding]
“
De blootstelling aan formaldehyde was op 5 oktober lager dan op 30 september, maar ligt op 12 oktober weer beduidend hoger. Op alle gemeten dagen ligt de concentratie formaldehyde boven de grenswaarde.”
Op basis van deze bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de grenswaarde van formaldehyde in de ten laste gelegde periode meermalen in hoge mate is overschreden.
Door meerdere medewerkers, waaronder medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , is verklaard dat er in de periode van 2010 tot 2013 proeven zijn gedaan met formaldehydevrije lijm, maar dat die proeven zijn stopgezet en er niet toe hebben geleid dat met die lijm gewerkt ging worden.
Uit het dossier blijkt niet dat in de ten laste gelegde periode, bijvoorbeeld, deze proeven weer zijn opgepakt of dat andere maatregelen zijn genomen.
De arbeidsinspecteurs hebben op 18 oktober 2017 de werkzaamheden op de glasafdeling stilgelegd, omdat op grond van de bevindingen uit de inspecties en na ontvangst van de meetrapporten vastgesteld was dat verdachte niet onverwijld maatregelen had
genomen om de concentratie van formaldehyde terug te brengen tot onder de grenswaarde. Er waren evenmin aanvullende maatregelen genomen om medewerkers te beschermen tegen te hoge concentraties.
Dit onderdeel van de tenlastelegging acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of ten aanzien van de bewezenverklaarde onderdelen sprake was van opzet bij verdachte.
De verdediging heeft aangevoerd dat niet blijkt van enige wetenschap bij één van de bestuurders van verdachte, dan wel van aanwijzingen waaruit kon volgen dat het bestuur vermoedens moest hebben dat er iets mis zou zijn. (Voorwaardelijk) opzet kan dan ook niet worden bewezen volgens de verdediging.
Zoals hiervoor vastgesteld was in ieder geval vanaf 2010 kenbaar, door de chemiekaart die bij het rapport van [bedrijf 1] gevoegd was en de daarna uitgevoerde RIE’s, dat op de glasafdeling werd gewerkt met een gevaarlijke stof, formaldehyde, die bij blootstelling schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid.
Uit het [bedrijf 3] rapport blijkt evenwel dat nooit enige actie is ondernomen om die blootstelling in kaart te brengen of te verminderen.
Op de verdeellijst van het rapport van [bedrijf 1] zijn de leidinggevenden van de glasafdeling, medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] , vermeld.
Beide medeverdachten hebben verklaard het rapport niet te hebben ontvangen, dan wel niet gelezen te hebben en dat zij niet hebben geweten dat sprake was van blootstelling aan formaldehyde.
Bij deze leidinggevenden lag, alleen al gezien de aard van de bedrijfsvoering en de omstandigheid dat intensief met lijm, bevattende een gevaarlijke stof, werd gewerkt, evenwel de taak actief te onderzoeken of de ureum uit de lijm die werd gebruikt, schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid en op zijn minst genomen na te gaan of enige bescherming voor de werknemers noodzakelijk was. Te meer, omdat werknemers hier ook naar vroegen, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de verklaringen van getuigen [getuige 3] en [slachtoffer 2] .
Getuige [getuige 3] heeft ook verklaard dat hij het betreffende rapport en de andere RIE rapporten heeft aangetroffen in de kast van medeverdachte [medeverdachte 2] .
Bovendien heeft medeverdachte [medeverdachte 2] verklaard dat voor de milieuvergunning meetrapporten moesten worden opgemaakt:
“
Toen ik in 2009 begonnen ben met de functie, toen kwam de milieuvergunning aanvraag. Daar moesten meetrapporten voor komen.
Afzuiging hebben we allemaal laten herstellen, dat is geweest naar aanleiding van een formaldehyde rapport.
Die formaldehyde was de emissie naar buiten, we konden niet aan de milieuvergunning voldoen. Voor de meting in november 2010 zijn we bezig gegaan om formaldehyde vrije of formaldehyde arme lijm te testen.”
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat er altijd werd gesproken over ‘ureum’ en niet over ‘formaldehyde’. Hij heeft verklaard dat hij wist dat het team diverse acties had ondernomen voor die stof. Dat er gemeten werd voor de emissie. Hij werd door medeverdachte [medeverdachte 2] op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen rond de uitstoot.
Hieruit leidt de rechtbank af dat zowel medeverdachte [medeverdachte 2] als medeverdachte [medeverdachte 1] hebben geweten dat er formaldehyde in de lucht aanwezig was op de glasafdeling. Zij waren zich hierdoor, op zijn minst, bewust van de aanmerkelijke kans dat sprake was van blootstelling van de werknemers aan deze gevaarlijke stof. Deze kans hebben zij op de koop toegenomen.
Hierdoor is sprake van opzettelijk handelen van deze leidinggevenden. Dit opzettelijk handelen kan aan verdachte worden toegerekend, nu verdachte deze leidinggevenden als zodanig heeft aangesteld.
Levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid.
Om tot bewezenverklaring van artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet te kunnen komen dient bewezen te worden dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van de werknemers is ontstaan of te verwachten was.
Dat werknemers daadwerkelijk schade aan de gezondheid hebben opgelopen, dan wel zijn overleden ten gevolge van de blootstelling aan formaldehyde kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld.
Blijft over de vraag of ernstige schade aan de gezondheid te verwachten was.
De verdediging heeft onder meer aangevoerd dat die schade niet te verwachten is, omdat het niet gaat om een met zekerheid kankerverwekkende stof, maar om een mogelijk kankerverwekkende stof. Bovendien kan niet worden bewezen dat werknemers ernstig rekening moeten houden met het krijgen van ziektes waarbij geen uitzicht is op volkomen genezing, zodat zwaar lichamelijk letsel c.q. ernstige schade aan de gezondheid evenmin te verwachten is.
De rechter-commissaris van deze rechtbank heeft in aanvulling op het deskundigenrapport van 3 augustus 2020 aanvullende vragen gesteld aan de deskundige, dr. ir. P.T.J. Scheepers.
De deskundige heeft onder meer het volgende verklaard:
“
In Nederland gelden voor de stof formaldehyde twee normen:
1. Blootstelling aan 0.150 milligram (mg) per kubieke meter lucht (m3) als tijdgewogen gemiddelde over een periode van 8 uur;
2. Blootstelling aan 0.500 mg/m3 lucht als tijdgewogen gemiddelde over een periode
van 15 minuten.
Je moet eigenlijk aan beide normen toetsen. Het ene sluit het andere niet uit. Deze normen
gaan uit van tijdgewogen gemiddelde waarden. Dit betekent dat de concentratie tijdelijk
boven deze normen mag uitkomen zolang er maar in voldoende mate compensatie optreedt
met periodes dat de concentratie onder deze norm blijft.
Formaldehyde kan als reactie sensorische irritatie geven. De gevoelssensoren in de neus en
de bijholten zorgen voor een onplezierige sensatie die als eerste wordt waargenomen als de
blootstelling stijgt vanaf 0 mg/m3. De Gezondheidsraad is van mening dat werknemers
daartegen beschermd moeten worden. De Gezondheidsraad heeft derhalve besloten dit als
uitgangspunt te kiezen van een gezondheidskundige advieswaarde die is voorgelegd aan de
Minister van SZW die dit advies vervolgens heeft overgenomen en vastgesteld als wettelijke
grenswaarde.
De Gezondheidsraad stelt dat een blootstelling aan formaldehyde die onder de
eerdergenoemde normen blijft, een werknemer een arbeidsleven lang beschermt tegen het
optreden van sensorische irritatie en daarmee ook tegen het ontwikkelen van kanker.
Dit is niet voldoende wetenschappelijk onderbouwd, maar de beraadgroep van de Europese
Commissie, de SCOEL (deze taken zijn inmiddels overgenomen door het Risk Assessment
Committee, RAC) heeft dit standpunt overgenomen, zij het met een bijstelling van de eerste
norm: in plaats van 0,150 mg/m3 hanteert de EC en norm van 0,369 mg/m3. Dit betreft een
advieswaarde. De lidstaten mogen daarvan naar beneden afwijken.”
Zoals hiervoor bewezenverklaard op basis van de metingen van de heer [naam] bij het negende onderdeel van de tenlastelegging was sprake van overschrijding van de grenswaarde van formaldehyde. Daarover zegt de getuige-deskundige het volgende:
“
U vraagt mij of uit de rapportages van [naam] is af te leiden dat de concentraties
formaldehyde in de ademzones en huidzones van de betreffende werknemers te hoog was.
Ja, dat is daar uit af te leiden. Ik kan niet vaststellen dat de waarden door
onnauwkeurigheden in de meting te hoog zouden zijn uitgevallen.
U vraagt mij hoe mijn twijfel over de kwaliteit van het rapport van [naam] zich verhoudt tot
mijn stelligheid over de juistheid van de uitkomst.
De door [naam] toegepaste methode is valide.
Ten aanzien van de nauwkeurigheid heb ik geen twijfel. De kruisgevoeligheid speelt bij deze
methode geen rol. De overschrijding van de waarden is zodanig duidelijk dat ik geen twijfels
heb over conclusie van [naam] .
Ik heb wel mijn twijfels over de wijze van rapporteren en over het ontbreken van het lab
rapport.”
De vraag die nu beantwoord moet worden is of overschrijding van deze normstelling, die de Gezondheidsraad ter bescherming van werknemers heeft afgegeven, samen met de andere bewezenverklaarde onderdelen, die samenvattend opleveren dat verdachte haar zorgplicht ten aanzien van blootstelling aan deze gevaarlijke, kankerverwekkende stof, heeft geschonden en de werknemers op geen enkele wijze heeft beschermd tegen blootstelling, leidt tot de vaststelling dat ernstige schade aan de gezondheid van de werknemers te verwachten is.
Er is onderzoek gedaan naar meerdere ziektes die zouden kunnen optreden na blootstelling aan formaldehyde. Over neuskanker heeft de deskundige het volgende verklaard:
“
Het meeste bewijs voor kanker als gevolg van blootstelling aan formaldehyde bestaat er voor neuskanker. Voor neuskanker is zowel de probabiliteit als de causaliteit onderzocht. De
WHO heeft geconcludeerd dat formaldehyde een risicofactor is voor neuskanker.
Neuskanker ontstaat door directe inwerking van formaldehyde in de cellen. Als gevolg
daarvan ontstaan laesies, beschadigingen van de oppervlakkige de cellen.
De klachten uiten zich vaak bij oudere werknemers die vele jaren aan de stof zijn
blootgesteld. Neuskanker is een zeldzame ziekte, ze komt in Nederland voor bij 1 op de
100.000 personen. Wereldwijd is er consensus over dat deze vorm van kanker zich nog na 20-40 jaar na blootstelling kan openbaren. Daar is dus geen twijfel over. De relatie neuskanker — formaldehyde is evident.
Stel dat de risicoblootstelling exact de grenswaarde is, dan zou men de risico’s kunnen gaan
berekenen. Geïnterpreteerd naar deze casus:
Neuskanker komt voorbij 1:100.000 personen.
Stel een werknemer van [verdacht bedrijf] heeft 10 jaar gewerkt en is blootgesteld aan precies de
grenswaarde van 0,150 mg/m3. Zijn kans op neuskanker is gedurende 10 jaar 10 keer zo
groot. Dan kom je uit op een risico van 1:1000 de ziekte op te lopen. Dat is 100 keer meer
dan het risico op neuskanker in de algemene bevolking. Dat is wel iets om met je
werknemers te bespreken.
Er zit echter wel een addertje onder het gras in die zin dat de Gezondheidsraad alleen
uitspraken doet over risico’s op groepsniveau. Ze kunnen niet zo maar worden gebruikt voor
individuele gevallen.”
De rechtbank is van oordeel dat, naast hetgeen de deskundige heeft verklaard over het risico op deze ziekte bij blootstelling, het een feit van algemene bekendheid is dat neuskanker een ziekte is die ernstige schade aan de gezondheid teweeg kan brengen.
Nu de wetgever om deze reden de norm heeft gesteld en verdachte, zoals hiervoor bewezenverklaard, opzettelijk jarenlang de norm heeft overschreden en geen actie heeft ondernomen om de blootstelling van de werknemers te verminderen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dat op zijn minst redelijkerwijs had moeten weten dat ernstige schade aan de gezondheid van de werknemers te verwachten was.
Nu de wetgever om deze reden aanvankelijk de norm “verdacht van het veroorzaken van kanker” en uiteindelijk vanaf 1 januari 2016 de norm “kankerverwekkend” heeft gesteld en verdachte, die gezien de aard van haar bedrijfsvoering geacht mag worden zich nauwgezet op de hoogte te houden van de gevaren waaraan zij haar werknemers blootstelt, zoals hiervoor bewezenverklaard, in weerwil daarvan opzettelijk jarenlang haar productieproces blindelings heeft voortgezet en daarmee de norm heeft overschreden en geen enkele adequate actie heeft ondernomen om de blootstelling van de werknemers ook maar op enige wijze te verminderen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op zijn minst naar voortschrijdend inzicht redelijkerwijs moest weten dat ernstige schade aan de gezondheid van de werknemers te verwachten was.
Toerekening aan verdachte als rechtspersoon.
Tot slot dient de vraag zich aan of het bewezenverklaarde aan verdachte als rechtspersoon kan worden toegerekend.
De verdediging heeft aangevoerd dat, gelet op de criteria van het Drijfmest-arrest, de onderdelen van de tenlastelegging die bewezenverklaard kunnen worden, niet aan verdachte kunnen worden toegerekend.
In het Drijfmest-arreststelt de Hoge Raad vast dat de wet geen maatstaven bevat voor de vaststelling van het daderschap van de rechtspersoon en dat uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot artikel 51 Wetboek van Strafrecht (Sr.) kan worden afgeleid dat het aan de rechter is overgelaten om invulling te geven aan de eisen waaraan moet zijn voldaan teneinde een rechtspersoon te kunnen aanmerken als dader van een strafbaar feit. Uit de wetsgeschiedenis blijkt volgens de Hoge Raad verder dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend.
De Hoge Raad heeft een aantal criteria geformuleerd voor aansprakelijkheid. Het hoofdcriterium is dat van de redelijke toerekening. Voor het antwoord op de vraag wanneer toerekening redelijk is, zijn volgens de Hoge Raad geen algemene regels te geven; het hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Daarvan kan sprake zijn, indien zich een of meer van de volgende omstandigheden aandient of aandienen:
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf,
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Daarbij verdient volgens de Hoge Raad opmerking dat laatstbedoelde criteria, die plegen te worden aangeduid als "ijzerdraadcriteria", weliswaar zijn ontwikkeld met het oog op het functionele daderschap van een natuurlijk persoon (dus met het oog op de strafrechtelijke aansprakelijkheid van een natuurlijk persoon voor een gedraging van een andere natuurlijke persoon), maar dat zij in voorkomende gevallen tevens kunnen fungeren als maatstaven voor de toerekening van een gedraging van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon. Het uit het IJzerdraad-arrest afkomstige aanvaardingscriterium is in het Drijfmest-arrest verruimd doordat dit nu ook omvat het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd ter voorkoming van de gedraging (punt 4).
De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde, gelet op de hiervoor genoemde criteria, redelijkerwijs kan worden toegerekend aan verdachte. De blootstelling aan de gevaarlijke stof formaldehyde heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Die blootstelling heeft immers plaatsgevonden doordat binnen het normale arbeidsproces op de glasafdeling van verdachte de grenswaarde is overschreden en er geen maatregelen door (leidinggevenden van) verdachte zijn genomen om de blootstelling te voorkomen of te verminderen. Bovendien is dit nalaten dienstig geweest aan verdachte, omdat er geen kosten gemaakt hoefden te worden voor beschermende maatregelen, bijvoorbeeld doordat de ureumhoudende lijm niet is vervangen door de alternatieve formaldehydevrije lijm, die veel duurder was.