ECLI:NL:RBOVE:2021:772

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
ak_20_1829
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het plaatsen van een hekwerk en pilaren bij een woning in Steenwijk; eisers hebben geen belang vanwege ontbreken enig zicht op het vergunde bouwwerk; beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend voor het plaatsen van een hekwerk en pilaren bij een woning in Steenwijk. De eisers, bewoners van de nabijgelegen percelen, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, dat hun bezwaar tegen de vergunning niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers geen belanghebbenden zijn bij de omgevingsvergunning, omdat zij geen zicht hebben op het vergunde hekwerk en derhalve geen gevolgen van enige betekenis ondervinden van de bouwactiviteit. De rechtbank heeft de afstand tot het hekwerk en de aard van de constructie in overweging genomen en geconcludeerd dat de gevolgen voor de woon- en leefsituatie van de eisers te gering zijn om als relevant te worden beschouwd. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat er geen sprake was van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, en is openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 20/1829

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers,

(gemachtigde: mr. A. van Lohuizen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, verweerder.

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [naam 1] , te Steenwijk,

(gemachtigde: mr. S.A. Roodhof).

Procesverloop

In het besluit van 24 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [naam 1] (hierna: [naam 1] ) een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een hekwerk en pilaren bij de woning op het perceel [adres 1] in Steenwijk (hierna: perceel [nummer] ).
In het besluit van 6 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben meerdere keren nadere stukken ingediend. De stukken die eisers op 21 januari 2021 naar de rechtbank hebben gezonden (en die de rechtbank op 22 januari 2021 heeft doorgezonden naar verweerder en de gemachtigde van [naam 1] ), worden niet toegelaten tot het geding. De redenen hiervoor zijn dat deze stukken te laat in de procedure zijn ingediend, dat er geen reden is waarom deze stukken niet in een eerder stadium ingediend hadden kunnen worden, en dat deze stukken ook niet zijn toegelaten in de beroepszaken ZWO 20/822 en ZWO 20/823 die op dezelfde dag ter zitting zijn behandeld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2021. Eisers zijn verschenen in de persoon van [eiser 1] (echtgenote van [eiser 1] ), [naam 2] (echtgenote van [eiser 2] en [eiser 3] bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. Hoven en mr. W.D. Lok. [naam 1] is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Perceel [nummer] is gelegen in een gebied, genaamd Eeserwold. Dit betreft een woonwijk in aanbouw. Ten tijde van de thans voorliggende besluitvorming was slechts een gering aantal woningen gerealiseerd. Eisers hebben ieder een woning gebouwd in Eeserwold en wonen daar ook.
Eiser [eiser 3] (hierna: [eiser 3] ) woont op perceel [adres 2] De afstand tussen dit perceel en perceel [nummer] bedraagt, afhankelijk van de wijze van meten, 99 of 115 meter. Eiser [eiser 2] (hierna: [eiser 2] ) woont op perceel [adres 3] De afstand tussen dit perceel en perceel [nummer] bedraagt, afhankelijk van de wijze van meten, 320 of 350 meter. Eiser [eiser 1] hierna: [eiser 1] ) woont op perceel [adres 4] De afstand tussen dit perceel en perceel [nummer] bedraagt, afhankelijk van de wijze van meten, 220 of 250 meter.
Besluitvorming
2. Bij aanvraag van 20 december 2019 heeft [naam 1] verweerder verzocht om hem een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een hekwerk en pilaren bij de woning op perceel [nummer] .
In het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Deze omgevingsvergunning ziet op de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. Het hiertegen gerichte bezwaar van eisers is niet-ontvankelijk verklaard omdat eisers volgens verweerder geen belanghebbenden zijn bij het primaire besluit. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat eisers elk vanaf hun eigen perceel enig zicht zullen hebben op het vergunde hekwerk op perceel [nummer] vanwege het (op dit moment) ontbreken van tussenliggende bebouwing met tuinen. Door dit hebben van enig zicht ondervinden eisers feitelijke gevolgen van het primaire besluit. Er wordt in deze zaak evenwel niet voldaan aan het vereiste dat deze gevolgen van enige betekenis moeten zijn. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3614, r.o. 7.1. Volgens verweerder zijn er veel overeenkomsten tussen de casus in die uitspraak en de thans voorliggende zaak.
In dat kader heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat [eiser 3] het meest nabij het bewuste hekwerk woont (waarbij het niet relevant is of deze afstand nu 99 of 115 meter is), dat hij vanuit een schuine hoek zicht heeft op het hekwerk, dat het hekwerk een bouwwerk betreft dat, gelet op de hoogte en transparantie, van ondergeschikte aard is, en dat het zicht van [eiser 3] over de waterpartij achter zijn woning vrij is gebleven. Er zijn geen (zicht)gevolgen van enige betekenis, aldus verweerder. Gelet op de veel grotere afstand tussen het vergunde hekwerk en de percelen van [eiser 2] en [eiser 1] , geldt deze conclusie eveneens voor laatstgenoemden, aldus verweerder.
De planologische uitstraling van het vergunde hekwerk ter plaatse van de woningen van [eiser 3] , [eiser 2] en [eiser 1] is volgens verweerder zeer beperkt. Verweerder heeft hierbij mee laten wegen dat het gaat om een zeer ruim opgezette woonwijk met grote woningen en bijbehorende tuinen op ruime percelen, waarbij de planologische uitstraling met name wordt gevormd door de situering van die woningen en tuinen in relatie tot het aanwezige water. Een hekwerk zal daar niet veel aan veranderen, aldus verweerder.
De door eisers gestelde waardedaling van hun woningen is geen feitelijk gevolg waarmee rekening dient te worden gehouden, aldus verweerder.
Verweerder concludeert dat de gevolgen van het plaatsen van het bewuste hekwerk voor de woon- en leefsituatie van eisers wel zijn vast te stellen maar van een dusdanig geringe omvang zijn, dat er geen sprake is van gevolgen van enige betekenis. Hierdoor ontbreekt bij eisers een persoonlijk en rechtstreeks belang en zijn eisers geen belanghebbenden bij de verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van het hekwerk op perceel 7.
Beroepsgronden
4. Eisers stellen dat [eiser 3] kan worden aangemerkt als direct aangrenzend eigenaar omdat de tussenliggende percelen niet zijn bebouwd.
Verder stellen eisers dat verweerder ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2018. De casus die ten grondslag lag aan die uitspraak, is volgens eisers niet vergelijkbaar met de thans voorliggende casus. Zo is in de thans voorliggende zaak sprake van een kortere afstand (99 in plaats van 300 meter) en is een donkere muur van metaal, onderbroken door massieve pilaren en een kolossale poort, niet te vergelijken met een rij vlaggenmasten. Eisers concluderen dat zij (zicht)gevolgen van enige betekenis ondervinden van het vergunde hekwerk zodat zij, anders dan verweerder heeft besloten, wel belanghebbenden zijn bij het vergunde hekwerk.
Beoordeling van de beroepsgronden
5. Op grond van artikel 8:1, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan enkel een belanghebbende beroep instellen (en daaraan voorafgaand bezwaar maken) tegen een besluit. Onder ‘belanghebbende’ wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2, eerste lid, van de Awb).
Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, wordt gekeken naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Deze factoren worden zo nodig in onderlinge samenhang bekeken. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen relevant zijn. De rechtbank verwijst in dit kader naar vaste jurisprudentie van de Afdeling over deze materie, onder meer de uitspraak van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3016, r.o. 8.2.
Verder volgt uit de jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2983, r.o. 4.3) dat reeds het belang van betrokkene als eigenaar van het aangrenzende perceel, maakt dat hij een rechtstreeks bij de verlening van de omgevingsvergunning betrokken belang heeft in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. De correctie op grond van het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ wordt niet gehanteerd ten aanzien van bewoners/eigenaren van aangrenzende percelen.
6. In deze zaak is het woonperceel van [eiser 3] geen aangrenzend perceel, reeds al omdat tussen het perceel van [eiser 3] en perceel [nummer] een waterpartij en andere (nog niet bebouwde) kavels zijn gelegen. Gelet hierop is [eiser 3] niet reeds hierom belanghebbende bij de voor perceel [nummer] verleende omgevingsvergunning.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. De vraag of [eiser 3] , [eiser 2] en [eiser 1] kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij de verleende omgevingsvergunning, moet worden beantwoord door na te gaan of zij, ieder voor zich, rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervinden van de vergunde bouwactiviteit en, zo ja, of sprake is van gevolgen van enige betekenis.
Partijen zijn verdeeld over de vraag hoe de jurisprudentie over ‘gevolgen van enige betekenis’ nader moet worden geduid. Er zijn twee geschilpunten waarover de rechtbank moet oordelen.
8. Ten eerste zijn partijen verdeeld over de vraag hoe de factor ‘afstand tot’ moet worden ingevuld.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat moet worden uitgegaan van de afstand tussen de plek op de percelen van eisers van waar daadwerkelijk zicht is op het vergunde hekwerk, tot aan dit vergunde hekwerk op perceel [nummer] .
Eisers stellen dat moet worden uitgegaan van de afstand tussen de grens van hun perceel tot aan de grens van het te bebouwen perceel, perceel [nummer] .
De rechtbank laat in het midden welke wijze van het bepalen van de afstand de juiste is. De rechtbank sluit zich in dit kader aan bij de overwegingen hierover van de bezwarencommissie (pagina 3 van het advies) dat het voor de beantwoording van de vraag of eisers belanghebbenden zijn, niet uitmaakt van welke afstandsberekening wordt uitgegaan.
9. Ten tweede zijn partijen verdeeld over de vraag hoe de factor ‘zicht op’ moet worden ingevuld.
Greveling heeft zich op het standpunt gesteld dat het hekwerk op dit moment nagenoeg aan het zicht is onttrokken door de coniferenhaag die hij rondom het hekwerk heeft geplant.
Eisers stellen dat moet worden uitgegaan van de situatie ten tijde van het bestreden besluit. Op dat moment was de coniferenhaag niet dan wel minder afschermend. Dat deze haag op dit moment meer afschermend is, waardoor het zicht op het hekwerk beperkter is dan ten tijde van het bestreden besluit, is hierbij niet relevant.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van eisers. De reden hiervoor is de navolgende.
Bij de heroverweging in bezwaar moet als uitgangspunt een beoordeling worden verricht naar de feiten en omstandigheden zoals die zich ten tijde van het besluit op bezwaar voordeden. Slechts in bijzondere gevallen kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. Van een dergelijk bijzonder geval is hier naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Nu ten tijde van het bestreden besluit de coniferenhaag het zicht op het hekwerk niet wegnam, mag bij de invulling van de factor ‘zicht op’ geen rekening worden gehouden met het feit dat het zicht op het hekwerk in de (nabije) toekomst zal wijzigen dan wel (wellicht) geheel zal verdwijnen.
11. Mede gelet op het voorgaande, oordeelt de rechtbank als volgt over de belanghebbendheid van eisers bij de voor perceel [nummer] verleende omgevingsvergunning.
11.1.
Het perceel van [eiser 3] ligt op een afstand van 99 tot 115 meter van het vergunde hekwerk. De tuin achter de woning van [eiser 3] is gericht op een waterpartij. De tuin achter de woning op perceel [nummer] is eveneens gericht op deze waterpartij. Deze achtertuinen liggen schuin ten opzichte van elkaar. Het hekwerk betreft een open constructie, bestaande uit verticale metalen spijlen met een hoogte van 1,45 meter. Op enkele plaatsen, aan de voorzijde van de woning op perceel [nummer] , wordt de constructie ondersteund/onderbroken door stenen pilaren met een hoogte van 1,60 meter. Aan de voorzijde bevindt zich tevens een toegangspoort, eveneens bestaande uit verticale metalen spijlen, met een hoogte van circa 1,85 meter, oplopend tot 2,10 meter. De toegangspoort wordt geflankeerd door twee pilaren met een hoogte van 1,93 meter.
Wat betreft het perceel van [eiser 3] is het meest nabijgelegen deel van het vergunde hekwerk het deel aan een zijkant van perceel [nummer] . Het hekwerk is hier 1,45 meter hoog.
Niet in geschil is dat [eiser 3] vanaf zijn perceel enig zicht heeft op het vergunde hekwerk. Vanwege dit zicht kan [eiser 3] rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervinden van dit hekwerk. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat de gevolgen van dit zicht evenwel te beperkt zijn om nog te kunnen spreken van gevolgen van enige betekenis. De rechtbank laat hierbij de aard van de bebouwing (hekwerk met een open constructie), de hoogte van het hekwerk waarop [eiser 3] zicht heeft (1,45 meter) en de afstand tussen het perceel van [eiser 3] en het hekwerk (tussen de 99 en 115 meter) meewegen. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat in deze zaak aansluiting kan worden gezocht bij eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 7 november 2018. Dat beide cases niet geheel gelijk zijn, doet hier niet aan af. Zo heeft verweerder terecht opgemerkt dat de afstand in beide cases weliswaar verschilt, maar dat de hoogte van het vergunde bouwwerk in de thans voorliggende zaak (veel) kleiner is.
Gelet hierop heeft [eiser 3] vanaf zijn woonperceel geen zicht van enige betekenis op het vergunde hekwerk.
11.2.
Dit geldt eveneens voor [eiser 2] en [eiser 1] , nu de afstanden van hun woonperceel tot het vergunde hekwerk (veel) groter zijn.
11.3.
Vanwege het ontbreken van gevolgen van enige betekenis, hebben [eiser 3] , [eiser 2] en [eiser 1] geen persoonlijk belang bij de verleende omgevingsvergunning.
Verweerder heeft daarom terecht en op goede gronden de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eisers bestaat geen aanleiding.
14. [naam 1] heeft de rechtbank verzocht om eisers op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de proceskosten die hij heeft gemaakt. Volgens [naam 1] is sprake van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht omdat eisers andere motieven hebben dan het tegenhouden van het bewuste hekwerk op perceel [nummer] . Dit blijkt uit het feit dat eisers procedures voeren tegen alle omgevingsvergunningen die worden verleend aan de ‘nieuwe’ bewoners van Eeserwold.
De rechtbank overweegt hierover dat kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht niet snel wordt aangenomen. Het gaat hierbij om verwijtbaar onnodig procederen. Volgens de jurisprudentie is hiervan sprake als op grond van bijzondere omstandigheden kan worden vastgesteld dat het ten tijde van het instellen van (hoger) beroep voor de indiener van het beroep evident was dat van het (hoger) beroep geen positief resultaat was te verwachten. Dit kan zich voordoen indien op grond van reeds eerder inzake de desbetreffende aangelegenheid gedane rechterlijke uitspraken bij voorbaat onmiskenbaar vaststaat wat de uitkomst van de aangespannen procedure zal zijn.
Van een dergelijke evidentie is in deze zaak geen sprake. De rechtbank wijst daarom het verzoek om eisers te veroordelen in de door [naam 1] gemaakte proceskosten af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om eisers te veroordelen in de door [naam 1] gemaakte proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.