ECLI:NL:RBOVE:2021:703

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
Ak_20 _ 349
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen in het kader van de Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een Wajong-uitkering. Eiser, geboren op 19 mei 2000, heeft het Parry-Rombergsyndroom, wat leidt tot cognitieve, visuele en fysieke beperkingen. Eiser heeft in het verleden verschillende aanvragen voor een beoordeling van zijn arbeidsvermogen ingediend, maar het UWV heeft hem niet in aanmerking gebracht voor een Wajong-uitkering, omdat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam zou zijn. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geschil is over het feit dat eiser geen arbeidsvermogen heeft, maar dat partijen verdeeld zijn over de vraag of dit ontbreken duurzaam is. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en het UWV tegen elkaar afgewogen. Eiser stelt dat hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, terwijl het UWV meent dat er in de toekomst mogelijkheden zijn voor ontwikkeling van arbeidsvermogen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het UWV voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de stelling dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de medische situatie van eiser, de begeleiding die hij ontvangt en de mogelijkheden voor ontwikkeling van zijn vaardigheden. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de mogelijkheden tot ontwikkeling zo gering zijn dat dit op voorhand uitgesloten is. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/349

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. K. Aslan,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,
gemachtigde M.A. Kuilderd.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser niet in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Bij besluit van 2 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is verschenen [naam 1] eisers begeleider. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1. Eiser is geboren op 19 mei 2000 en heeft het Parry-Rombergsyndroom. Het syndroom is langzaam progressief over de eerste 2 tot 20 levensjaren. Daarna stabiliseert het beeld. Hij heeft als gevolg van het Parry-Romberg Syndroom cognitieve, visuele en fysieke belemmeringen. Ook heeft eiser sociaal-emotionele beperkingen die deels samenhangen met pestervaringen. Eiser heeft regulier basisonderwijs gevolgd en is daarna begonnen met praktijkonderwijs voor zeer moeilijk lerende kinderen. Hij kreeg daarbij speciale begeleiding/ambulante begeleiding.
Op 19 januari 2018 heeft eiser een ‘Aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen’ ingediend. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder op 3 mei 2018 een advies ‘Indicatie beschut werk’ afgegeven.
Eiser heeft op 4 april 2019 een ‘Aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen’ ingediend.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is verweerder overgegaan tot de besluitvorming zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Het standpunt van verweerder
2. Verweerder stelt zich in navolging van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op het standpunt dat eiser niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. Eiser heeft daarom geen arbeidsvermogen. Verweerder acht het ontbreken van arbeidsvermogen echter niet duurzaam, zodat eiser geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
Het standpunt van eiser
3. Eiser stelt zich op het standpunt – samengevat weergegeven – dat hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Hij verkeert in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. Eiser wordt al sinds 2012 intensief begeleid in het dagelijks leven. Ook heeft eiser 5 dagen per week intensieve dagbesteding. Volgens eiser is er geen enkele verbetering te bemerken in zijn functioneren en bestaat er geen aanleiding om aan te nemen dat hierin in de toekomst verbetering zal komen.
Eiser voert verder aan dat verweerder zijn conclusie dat eiser in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen enkel en alleen baseert op de stage die hij in het verleden bij Dekamarkt heeft gelopen. Deze stage was echter niet succesvol. Eiser meldde zich vaak ziek en de dagen waarop hij er wel was, werd hij intensief begeleid. Eiser heeft bovendien bij meerdere bedrijven stages niet met een goed resultaat afgerond. Eiser kon op stageplekken noch op school functioneren. Hij verwijst daarbij naar een schoolverslag van juli 2016.
Verder stelt eiser dat hij vanwege zijn beperkingen en begeleidingsbehoefte niet in staat is om in een beschutte werkomgeving te functioneren. Hij verwijst daarbij naar de voortgangsrapportage, opgesteld door de teamleider van Soweco. Daaruit volgt dat eiser veel persoonlijke aandacht en begeleiding nodig heeft en niet beschikt over de juiste werknemersvaardigheden. De arbeidsdeskundige concludeert in haar rapport van 2 mei 2018 dat het zeer de vraag is of eiser ooit zelfstandig kan werken en dat intensieve begeleiding van onbeperkte duur nodig is, die niet door een werkgever kan worden geboden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in onderhavige Wajong-beoordeling is volgens eiser dezelfde mening toegedaan. Volgens eiser is het dan ook aannemelijk dat in zijn geval in de toekomst geen kans is op functioneren in regulier werk en zijn er duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Hij verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 januari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:287). De verzekeringsarts en arbeidskundige bezwaar en beroep hebben hun inschatting van de ontwikkeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie volgens eiser dan ook onvoldoende onderbouwd, omdat deze niet berust op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij hem aan de orde zijn.
Eiser stelt zich verder op het standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er ten onrechte van uitgaat dat pas uitgegaan wordt van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen als men 10 jaren geen arbeidsvermogen heeft kunnen ontwikkelen. Eiser was echter reeds op zijn 18e verjaardag volledig en duurzaam arbeidsongeschikt als bedoeld in artikel 1a:1, eerste lid, onder a, van de Wajong.
Wettelijk kader
4.1
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeids-participatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
In het zesde lid is bepaald dat de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek. In het achtste lid is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels kunnen worden gesteld. Deze regels zijn vastgesteld in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
De beoordeling door de rechtbank
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser geen arbeidsvermogen heeft. Partijen zijn verdeeld over de vraag of dit ook duurzaam is.
5.2
Verweerder hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium). In het beoordelingskader is het volgende stappenplan opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen:
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld. Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
- er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
- de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.”
5.3
Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
De zorgvuldigheid van het onderzoek
5.4
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Er is ook geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een onvolledig beeld hebben gehad van de situatie van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de dossiergegevens bestudeerd en de aanwezige medische informatie van klinisch geneticus [naam 2] en van GZ-psycholoog/neuropsycholoog [naam 3] bij haar onderzoek betrokken. Ook heeft zij verzekeringsgeneeskundige rapportages van de voorgaande jaren, een voortgangsrapportage van Soweco en een zorgplan van Deva Zorg en Welzijn bij haar onderzoek betrokken. Daarnaast heeft zij eiser gesproken op de hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank haar bevindingen inzichtelijk toegelicht en zij heeft de door eiser naar voren gebrachte klachten en informatie op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Niet is gebleken dat zij relevante aspecten van eisers gezondheidstoestand heeft gemist. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft eveneens de dossiergegevens bestudeerd, is aanwezig geweest bij de hoorzitting en heeft overleg gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit hetgeen eiser heeft aangevoerd, volgt niet dat de wijze van onderzoek, in zijn geheel bezien, gebreken vertoont.
De juistheid van de medische beoordeling
5.5
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van
23 december 2019 over de duurzaamheid overwogen dat eiser geen progressief ziektebeeld als bedoeld in het stappenplan heeft. In de eerste twintig levensjaren is de ziekte progressief, maar daarna stabiliseert het ziektebeeld. Daarbij gaat het niet om een ziektebeeld zonder behandel- en/of begeleidingsmogelijkheden, terwijl het ook niet dusdanig ernstig is dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht. Eiser is bekend met het Parry-Rombergsyndroom, een aangeboren afwijking met lichte verstandelijke beperking. Bij deze aandoening is herstel niet mogelijk, maar de beperking is ook niet zodanig ernstig dat geen enkele groei te verwachten is van bekwaamheden en arbeidsmogelijkheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij betrokken dat eiser thuis woont, terwijl de zorgbegeleider op een beschermde woonomgeving heeft aangedrongen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht het voorstelbaar dat het thuis wonen de ontwikkeling van eiser niet noodzakelijkerwijs bevordert. Volgens haar is het zeker niet uitgesloten dat eiser een ontwikkeling zou doormaken als hij in een omgeving zou wonen waarin professionele zorgverleners samen met hem werken aan bijvoorbeeld het nakomen van afspraken. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken dat de mantelzorgers in eisers thuissituatie hebben aangegeven dat zij hem niet langer kunnen en willen stimuleren om aan het werk te gaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep meent dat het zonder meer invoelbaar is dat de mantelzorgers het maximale geven, maar dat wil nog niet zeggen dat de mogelijke ontwikkeling van eiser daarbij gebaat is. Het feit dat eiser bij zijn stage bij Dekamarkt met begeleiding goed gefunctioneerd heeft (onder andere zelfstandig), contact legde met andere medewerkers en de indruk wekte plezier in zijn werk te hebben, geeft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat eiser in principe in staat is om te participeren in een werkomgeving. Eiser heeft daarin een zekere groei laten zien die teniet is gedaan door een verandering in de begeleiding en mogelijk ook door stressfactoren in de privésfeer. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts gewezen op het behandelplan dat Deva Zorg en Welzijn heeft opgesteld. Daarin zijn doelen geformuleerd die zijn gericht op het aanleren van vaardigheden, het sturen in gedrag en het creëren van een zinvolle dagbesteding. Het behandelplan is er op gericht eiser uit het sociaal isolement te halen en passiviteit te voorkomen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de indicatie van het zorgniveau niet zodanig ernstig dat bij eiser geen enkele ontwikkeling in het functioneren kan worden verwacht. Over eisers traject bij Soweco heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat, gelet op eisers zeer beperkte aanwezigheid, daar niet de conclusie uit kan worden getrokken dat eiser niet in staat is om te functioneren in werk, ook niet in beschut werk. Vanwege die zeer beperkte aanwezigheid kan dan ook geen uitspraak worden gedaan over het al dan niet hebben van arbeidsvermogen en de duurzaamheid ervan. Niet is uitgesloten dat eiser de komende jaren, tot zijn 28e levensjaar, nog vooruitgang zal boeken. Weliswaar presteert eiser wat zijn cognitieve capaciteiten betreft minder dan gemiddeld tot zwak, maar de uitkomsten van neuropsychologische tests passen nog steeds bij het niveau van praktijkonderwijs. De uitkomsten van die tests betekenen bovendien dat een ontwikkeling door middel van training mogelijk is. Ook bij de stage bij Dekamarkt is met intensieve begeleiding een stijgende lijn te zien geweest in het functioneren van eiser, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
5.6
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, in samenspraak met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, aangenomen dat eiser mogelijkheden heeft om basale werknemersvaardigheden te ontwikkelen. Over het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling en mogelijkheden tot toename van bekwaamheden heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aangenomen dat eiser beperkingen heeft, maar dat uit opleiding en stage blijkt dat hij in het verleden wel over werknemersvaardigheden beschikte. Deze zijn dan ook in aanleg aanwezig en bij zijn stage is met intensieve begeleiding een stijgende lijn te zien geweest. Om die reden zou eiser ook in de toekomst weer werknemersvaardigheden moeten kunnen hebben. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is daarbij essentieel dat eiser vanuit zijn thuissituatie wordt gestimuleerd. Ook is eiser aangewezen op intensieve begeleiding op de werkplek door een vaste, begripvolle persoon die bekend is met zijn problematiek en kwetsbaarheden. Aangezien eiser moeite heeft met veranderingen, zal er volgens de arbeidskundige bezwaar en beroep een geleidelijke opbouw moeten plaatsvinden. Eerst naar arbeidsmatige dagbesteding en vervolgens naar arbeid in beschut werk. Er zijn geen arbeidskundige redenen waarom eiser daartoe niet in staat is, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
5.7
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, aan de hand van de gegeven invulling van de begeleiding en de geleidelijke opbouw, en rekening houdend met de medische omstandigheden van eiser, voldoende heeft onderbouwd dat er geen reden is om te veronderstellen dat de mogelijkheid tot ontwikkeling zo gering is dat dit op voorhand is uitgesloten. De rechtbank betrekt hierbij nog dat de beoordeling door verweerder in lijn is met het Compendium, waarin is opgenomen dat door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige niet beargumenteerd hoeft te worden dat cliënt wél arbeidsvermogen kan ontwikkelen om van toekenning van de Wajong 2015 af te kunnen zien. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is.
De stelling van eiser dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er ten onrechte van uitgaat dat pas uitgegaan wordt van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen als men 10 jaren geen arbeidsvermogen heeft kunnen ontwikkelingen, treft geen doel. Op grond van artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong wordt uitgegaan van (de fictie van) duurzaamheid, als iemand op zijn 18e verjaardag als gevolg van ziekte of gebrek tijdelijk geen arbeidsmogelijkheden heeft, en die situatie gedurende een tijdvak van 10 jaren daarna is blijven bestaan. Dat is in geval van eiser nog niet aan de orde.
5.8
In de omstandigheid dat eiser sinds 2016 een indicatie heeft op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), ziet de rechtbank geen aanleiding om te komen tot een ander oordeel. Eiser heeft hierover geen inlichtingen verstrekt en niet nader toegelicht in welk opzicht de Wlz-indicatie zou moeten leiden tot het aannemen van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. De rechtbank merkt daarbij op dat het op de weg van eiser lag deze informatie in geding te brengen. Daarbij is van betekenis dat de noodzaak van voortdurend toezicht en intensieve begeleiding in beginsel niet in de weg staat aan het aannemen van arbeidsvermogen. [1]
5.9
Tot slot overweegt de rechtbank dat eisers stelling dat het bij beoordeling van arbeidsvermogen moet gaan om toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie in alleen regulier werk, niet slaagt. Daarbij wijst de rechtbank erop dat het gelet op het toepasselijke beoordelingskader gaat om een situatie van blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Hieronder moet worden verstaan dat de betrokkene niet tot het verrichten van betaalde arbeid in staat is, nu niet en in de toekomst niet, ook niet na of met behulp van ondersteuning in de vorm van beschut werk. [2]
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.S. Kuipers, voorzitter, en mr. W.R.H. Lutjes en
mr. A.M. Mensink, leden, in aanwezigheid van A. van den Ham, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
de voorzitter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep, 14-10-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2570
2.Zie ook de nota van toelichting bij het met ingang van 1 januari 2015 gewijzigde Schattingsbesluit (Staatsblad 2014, 359, p. 5 e.v.)