ECLI:NL:RBOVE:2021:4915

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
8950101 \ CV EXPL 20-5713
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan zeiljacht door falen van hijskraan tijdens afmasten

In deze zaak vorderde E.O.C. Schepenverzekering U.A. (EOC) schadevergoeding van Stichting Jachthaven Exploitatie ZC'37 (ZC'37) na schade aan het zeiljacht 'Lemmikki' tijdens het afmasten. De schade ontstond toen de mast van het jacht, dat verzekerd was bij EOC, op het schip viel. EOC stelde dat ZC'37 aansprakelijk was op grond van artikel 6:77 BW, omdat de jachthaven tekortgeschoten zou zijn in haar zorgplicht door het gebruik van een ongeschikte hijskraan. ZC'37 voerde verweer en stelde dat de schade niet aan haar kon worden toegerekend, onder andere vanwege exoneratieclausules in de huurvoorwaarden en het havenreglement. De kantonrechter oordeelde dat de schade aan de Lemmikki was ontstaan door een tekortkoming in de uitvoering van de overeenkomst door ZC'37, omdat de kraan niet goed functioneerde. De rechter wees de vordering van EOC toe, inclusief schadevergoeding, expertisekosten en buitengerechtelijke incassokosten, en verwierp het beroep van ZC'37 op de exoneratieclausules. De rechter concludeerde dat de tekortkoming van ZC'37 aan haar kon worden toegerekend, en dat de exoneraties niet in de weg stonden aan de toewijzing van de vordering.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8950101 \ CV EXPL 20-5713
Vonnis van 28 december 2021
in de zaak van
de onderlinge waarborgmaatschappij
E.O.C. SCHEPENVERZEKERING U.A.,
gevestigd in Meppel,
eisende partij, hierna te noemen EOC,
gemachtigde: mr. F.J. Hommersom,
tegen
de stichting
STICHTING JACHTHAVEN EXPLOITATIE ZC'37,
gevestigd in Kampen,
gedaagde partij, hierna te noemen ZC'37,
gemachtigde: mr. M.J. Bednarski.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 maart 2021;
- het e-mailbericht aan de zijde van EOC van 7 oktober 2021 met het rapport van [A] Scheepsadviesbureau;
- de mondelinge behandeling van 11 oktober 2021, waarvan aantekening is gehouden door de griffier;
- spreekaantekeningen van beide zijden;
- het e-mailbericht van de griffier van 2 november 2021, waarin partijen in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten over de toepasselijkheid van artikel 6:77 BW;
- de akte aan de zijde van EOC;
- de antwoordakte aan de zijde van ZC'37.
1.2.
Mr. Hommersom heeft bij brief van 26 november 2021 bezwaar gemaakt tegen de antwoordakte van mr. Bednarski. Het verzoek om deze antwoordakte in zijn geheel buiten beschouwing te laten is door de rolrechter bij brief van 1 december 2021 gepasseerd, omdat in de instructie met betrekking tot de aktewisseling is opgenomen dat de kantonrechter geen acht zal slaan op opmerkingen die niet zien op artikel 6:77 BW. De rolrechter heeft bericht dat de kantonrechter in het vonnis zal beoordelen of de akte voldoet aan de instructie en zo nodig delen buiten beschouwing zal laten. De kantonrechter ziet daartoe echter geen aanleiding, omdat de door mr. Hommersom bestreden alinea’s 7 tot en met 15 van de antwoordakte zien op de uitzondering van artikel 6:77 BW, en dus binnen de gegeven bandbreedte vallen. Het bezwaar van EOC op dit punt zal dan ook worden gepasseerd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
EOC is een schadeverzekeringsbedrijf, in het bijzonder op het gebied van pleziervaartuigen en beroepsvaart. ZC'37 exploiteert de jachthaven en het clubgebouw van Watersportvereniging ZC'37. ASR is de schadeverzekeraar van ZC'37.
2.2.
Het zeiljacht ‘Lemmikki’, type 43 van het merk Hallberg Rassy, is verzekerd bij EOC. Eigenaar van de Lemmikki is de heer [B] . De Lemmikki heeft een ligplaats in de haven van ZC'37, op grond van een huurovereenkomst tussen [B] en ZC'37.
2.3.
In het Havenreglement van ZC'37 staan onder meer de volgende bepalingen:

Art. 4 Overige voorzieningen
De maximale belasting van de hellingwagen bedraagt 15.000 kg (vijftienduizend kilogram), die van de kraan bedraagt maximaal 800 kg (achthonderd kilogram). De Stichting garandeert de capaciteit tot de aangegeven waarden. Schade die het gevolg is van een door de gebruiker verkeer opgegeven potentiële belasting komt voor rekening van de gebruiker die het betreft.
Art. 8 Uitsluiting van aansprakelijkheid
Voor zover rechtens mogelijk, sluit de stichting iedere aansprakelijkheid voor schade aan de eigendom van ligplaatshouders of derde, in welke vorm of hoedanigheid, uit.”
2.4.
In de ‘Uitgifte en verhuurvoorwaarden’ (hierna: de verhuurvoorwaarden) van ZC'37 staan onder meer de volgende bepalingen:
“Art. 25
De verhuurder is niet aansprakelijk voor alle schade ten gevolge van diefstal, verlies of beschadigingen aan eigendommen van huurder en zijn gezinsleden, personeel of gasten.
Art. 26
De verhuurder is niet aansprakelijkheid voor alle schade aan schepen tijdens het verblijf in de haven en op de wal, alsmede het transport tussen beiden.”
2.5.
Op 12 oktober 2019 heeft de havenmeester, die in dienst is bij ZC'37, met behulp van een kraan die in eigendom toebehoort aan ZC'37, de mast van de Lemmikki afgehaald. Nadat de mast enige tijd boven het schip heeft gehangen is de mast naar beneden gekomen en op de Lemmikki gevallen, waarbij schade is ontstaan aan de Lemmikki.
2.6.
ZC'37 heeft op 14 oktober 2019 de kraan door Primoteq, onder andere een onderhoudsbedrijf op het gebied van hijs- en heftechniek, laten inspecteren. Op de klantbon van die inspectie van Primoteq staat onder meer het volgende:
“Activiteit takel zakt door rem
Uitgevoerde werkzaamheden:
Takel afgesteld met proeflast 750 deze hield de last niet. liet de last los op 450 kg en dit werd minder bij vaker testen. Bout van de rem losgelopen. Rem afgesteld en bout weer vastgezet. Takel opnieuw afgetest met 450 en 510 kg. Takel functioneert naar behoren en is getest in het bijzijn van de klant. Takel gekeurd 8 2019”
2.7.
De heer [C] van Primoteq heeft ZC'37 op 23 oktober 2019 per e-mail een toelichting gegeven op de inspectie van 14 oktober 2019. In deze e-mail schrijft [C] onder meer het volgende:
(…) “Terugkomend op het incident kan ik bevestigen dat de oorzaak inderdaad te herleiden is tot een ‘los gelopen’ bout van de reminrichting, welke geborgd is middels een getande ring. Een situatie die uiteraard onwenselijk, maar helaas ook niet altijd te voorkomen is. Er kunnen diverse oorzaken aan ten grondslag liggen, van slijtage tot onjuist gebruik. De daadwerkelijke oorzaak is echter helaas niet duidelijk te achterhalen.
Wat wel duidelijk is, is dat tijdens van de keuring in augustus 2019, de reminrichting visueel gecontroleerd, en de installatie beproefd is. Tijdens de inspectie van de reminrichting en na afronding van de beproeving zijn geen bijzonderheden geconstateerd en is de reminrichting derhalve in orde bevonden.” (…)
2.8.
Bij brief van 13 november 2019 heeft EOC ZC'37 aansprakelijk gesteld voor de schade aan de Lemmikki.
2.9.
[A] Scheepsadviesbureau (hierna: [A] ) heeft op 30 maart 2020 een rapport opgesteld over de omvang van de schade die door het voorval met de mast is ontstaan. In dit rapport staat onder meer het volgende:
(…) “Toelichting 1
(…) De kraanmachinist / havenmeester, de heer [D] , (…), liet op het laatste hijstraject de mast te snel zakken, met als gevolg dat deze op het relingwerk viel aan BB-zijde van het vaartuig van verzekerde.
VOORVAL:
Op 12 oktober 2019 heeft de kraanmachinist / havenmeester (…) de Selden mast van het vaartuig van verzekerde getakeld. Dit is tijdens het laatste hijstraject te snel gegaan, waardoor bovengenoemde schade is ontstaan.” (…)
2.10.
Op 19 juni 2020 heeft EOC per e-mail aan ZC'37 om een nadere toelichting gevraagd met betrekking tot de belastbaarheid van de kraan. De heer [E] , bestuurslid van ZC'37, heeft op deze e-mail gereageerd. [E] onderschrijft in zijn reactie de constatering van Primoteq dat de kraan door de rem is geschoten. Ook geeft [E] in zijn reactie aan dat de draagkracht van 800 kilogram, die in artikel 4 van het Havenreglement staat, achterhaald is. Het bestuur heeft volgens [E] in oktober 2019 besloten om de werklast van de kraan terug te zetten naar 500 kilogram. Tot slot wijst [E] namens ZC'37 iedere aansprakelijkheid van de hand.
2.11.
EOC, althans haar advocaat, heeft ZC'37 op 24 september 2020 nogmaals aansprakelijk gesteld en haar gesommeerd de schade te vergoeden. ASR heeft bij brief van 9 oktober 2020 gereageerd en geen aansprakelijkheid erkend voor het voorval met de mast van de Lemmikki.

3.Het geschil

3.1.
EOC vordert – kort samengevat – veroordeling van ZC'37 tot betaling aan haar van een bedrag van € 19.628,31 aan schade, een bedrag van € 2.403,91 aan expertisekosten, een bedrag van € 1.217,17 aan buitengerechtelijke incassokosten, allen te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van ZC'37 in de proceskosten.
3.2.
ZC'37 voert verweer. Op de stellingen van partijen zal, voor zover dit voor de beoordeling van belang is, hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een overeenkomst van opdracht waarbij ZC'37, in de persoon van de havenmeester, de mast van de Lemmikki zou afhalen. Ook staat vast dat ZC'37 (althans de havenmeester) bij de uitvoering van die overeenkomst gebruik heeft gemaakt van de hijskraan die in de jachthaven aanwezig is en in eigendom toebehoort aan ZC'37.
4.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of ZC'37 de schade die tijdens het afmasten aan de Lemmikki is ontstaan, aan EOC als regresnemende verzekeraar moet vergoeden. EOC heeft verschillende grondslagen aangevoerd, zowel contractueel als buitencontractueel, die hierna worden beoordeeld.
Het subrogatieverbod van artikel 6:197 lid 2 BW
4.3.
Als meest verstrekkende verweer heeft ZC'37 aangevoerd dat de vordering van EOC moet worden afgewezen gelet op het subrogatieverbod van artikel 6:197 lid 2 BW. Hierover overweegt de kantonrechter als volgt. EOC baseert haar vordering primair op artikel 6:162 in samenhang met artikel 6:170 BW en subsidiair op grond van wanprestatie (artikel 6:74 BW en 6:77 BW). Deze vorderingen zijn wel voor subrogatie vatbaar, zodat de kantonrechter aan dit verweer van ZC'37 voorbij gaat.
Heeft de havenmeester een fout gemaakt?
4.4.
EOC heeft primair en subsidiair aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de havenmeester (en dus ZC'37) tijdens het afmasten een fout heeft gemaakt. EOC doet daarbij een beroep op artikel 6:162 BW jo 6:170 BW. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rusten de stelplicht en bewijslast daarvan op EOC.
4.5.
EOC heeft zich op het standpunt gesteld dat de havenmeester de mast te snel heeft laten zakken waardoor de mast niet meer op tijd tot stilstand gebracht kon worden. Dit handelen is volgens EOC onvoldoende zorgvuldig geweest, zodat sprake is van een fout van de havenmeester. EOC baseert haar stelling op de verklaring van [B] met betrekking tot de toedracht van het voorval met de mast. Ter zitting heeft [B] het voorval nogmaals beschreven, waarbij hij aangaf dat het laten zakken van de mast door de havenmeester volgens hem “
te snel”ging. ZC'37 heeft gemotiveerd betwist dat de havenmeester een fout heeft gemaakt.
4.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft EOC – in het licht van de gemotiveerde betwisting van ZC'37 omtrent de toedracht van het voorval – onvoldoende onderbouwd dat de schade is ontstaan door een fout van de havenmeester. Voor dit oordeel is het volgende van belang. EOC wijst ter onderbouwing van haar standpunt weliswaar naar de verklaring van [B] , maar ZC'37 heeft daartegen aangevoerd dat de havenmeester heeft verklaard dat hij de kraan volgens de gangbare procedure heeft bediend. Ook heeft ZC'37 onweersproken gesteld dat [A] ’ omschrijving van het voorval in haar rapport enkel gebaseerd is op de verklaringen van [B] en zijn echtgenote. ZC'37 heeft daarnaast gemotiveerd gesteld dat het voorval te wijten is aan een probleem met de reminrichting van de kraan. ZC'37 wijst hierbij naar de werkbon van de inspectie van Primoteq en de latere toelichting op deze inspectie door [C] . Gelet op deze gemotiveerde betwisting heeft EOC onvoldoende onderbouwd dat de schade aan de Lemmikki is ontstaan door een fout van de havenmeester. Het had op de weg van EOC gelegen om nader te onderbouwen waarin volgens haar de fout van de havenmeester gelegen is, bijvoorbeeld door specifiek in te gaan op zijn handelen en aan te geven wat hij volgens EOC verkeerd heeft gedaan. Nu EOC dit heeft nagelaten is niet vast komen te staan dat de schade aan de Lemmikki is ontstaan door een fout van de havenmeester.
4.7.
Ter zitting is door [B] nog genoemd dat de havenmeester op de ‘noodknop’ van de kraan had moeten drukken. Nog los van het feit dat EOC deze stelling als procespartij niet nader heeft onderbouwd, kan deze opmerking van [B] EOC niet baten, omdat daarbij niet gesteld of gebleken in hoeverre dat (nog) mogelijk was en of dit de schade had kunnen voorkomen.
Ongeschikte hulpzaak, artikel 6:77 BW
4.8.
Vaststaat dat de mast bij het afmasten is gevallen op de Lemmikki, waardoor schade is ontstaan aan de Lemmikki. EOC heeft allereerst betoogd dat de schade is veroorzaakt door een fout van de havenmeester, dan wel vanwege tekortschieten van ZC'37. ZC'37 heeft betwist dat de havenmeester een fout heeft gemaakt. ZC'37 heeft gemotiveerd toegelicht dat de kraan door de rem geschoten is. Volgens ZC'37 kan haar daarvan geen verwijt worden gemaakt en kan de schade niet aan haar worden toegerekend. EOC heeft vervolgens tijdens de mondelinge behandeling betoogd dat ZC'37 volgens haar op grond van artikel 6:162 lid 3 BW aansprakelijk is, als komt vast te staan dat de kraan niet functioneerde. De kantonrechter heeft het verweer van ZC'37 zo opgevat dat de schade volgens haar niet aan haar kan worden toegerekend omdat de schade is veroorzaakt door de falende rem van de kraan. Dit debat moet worden beoordeeld in het kader van artikel 6:77 BW. Partijen hebben de gelegenheid gekregen zich daar nader bij akte over uit te laten.
4.9.
Op grond van artikel 6:74 BW verplicht iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar de schade die hij daardoor lijdt, te vergoeden, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Ingevolge artikel 6:77 BW wordt een tekortkoming die ontstaat door het gebruik bij de uitvoering van een verbintenis van een zaak die daartoe ongeschikt is, aan de schuldenaar toegerekend, tenzij dit gelet op de inhoud en strekking van de rechtshandeling waaruit de verbintenis voortspruit, de in het verkeer geldende opvattingen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk zou zijn.
4.10.
Vaststaat dat er sprake is geweest van een tekortkoming, omdat bij het afmasten door ZC'37 schade is ontstaan aan de Lemmikki. Op basis van de bevindingen van Primoteq kan ook worden vastgesteld dat de schade is veroorzaakt doordat de rem van de kraan niet goed heeft gefunctioneerd, omdat een bout van de kraan is ‘los gelopen’. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee in voldoende mate vast komen te staan dat er in het onderhavige geval sprake is geweest van een ongeschikte hulpzaak zoals bedoeld in artikel 6:77 BW. Voor dit oordeel is van belang dat aan een kraan de eis mag worden gesteld dat deze bij normaal gebruik blijft functioneren. Niet gesteld of gebleken is dat de havenmeester op een abnormale manier gebruik heeft gemaakt van de kraan. ZC'37 heeft weliswaar aangevoerd dat de kraan voor het gebruik geschikt was, omdat de kraan zes weken voorafgaand aan het incident gecontroleerd en goedgekeurd was, maar bij de toepassing van artikel 6:77 BW wordt geen onderscheid gemaakt tussen algemeen falende en incidenteel falende hulpzaken. Dit betekent dat ook indien sprake is van een incidentele ongeschiktheid van een zaak die in zijn algemeenheid wel geschikt is, de hulpzaak als ongeschikt moet worden aangemerkt. De stelling van ZC'37, waarmee zij betoogt dat de kraan in zijn algemeenheid geschikt was, kan daarom niet aan de toepasselijkheid van artikel 6:77 BW in de weg staan. Dit betekent dat de schade op grond van artikel 6:77 BW in beginsel moet worden toegerekend aan ZC'37, omdat die is ontstaan door het gebruik van een ongeschikte hulpzaak.
4.11.
Dit is alleen anders als ZC'37 een beroep op de tenzij-clausule van artikel 6:77 BW toekomt. ZC'37 moet stellen en zonodig bewijzen dat een uitzondering op de hoofdregel op zijn plaats is.
4.12.
ZC'37 heeft aangevoerd dat het onredelijk is om het gebrek aan de kraan aan haar toe te rekenen omdat tussen partijen een exoneratie is overeengekomen, er voor een deskundig gebruiker geen gebreken aan de kraan waren te ontdekken en omdat er sprake is van een in het algemeen geschikte, maar in het concrete geval falende zaak. Ook heeft ZC'37 aangevoerd dat zij aan haar leden een contributie van € 36,00 per jaar vraagt voor het gebruik van de kraan, en dat dit een geringe tegenprestatie is in verhouding met de schade. Ook benoemt ZC'37 dat [B] verzekerd is voor de schade zoals die zich heeft voorgedaan, omdat EOC in deze procedure optreedt als regresnemende verzekeraar.
4.13.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het in dit geval niet onredelijk om de tekortkoming als gevolg van de falende kraan, waardoor schade aan de Lemmikki is ontstaan, op grond van artikel 6:77 BW aan ZC'37 toe te rekenen. Hiervoor is het volgende van belang. Vooropgesteld is de tenzij-formule van artikel 6:77 BW een uitzondering op de hoofdregel, zodat deze terughoudend moet worden toegepast. ZC'37 wijst weliswaar naar de tussen partijen overeengekomen exoneratie, maar daar tegenover staat artikel 4 van het Havenreglement, waarin ZC'37 de hijscapaciteit van de kraan tot een bepaald gewicht garandeert. Deze omstandigheid maakt toerekening daarom naar het oordeel van de kantonrechter niet onredelijk. Dat geldt ook voor het feit dat [B] verzekerd is voor de schade zoals die zich heeft voorgedaan, aangezien ZC'37 zelf ook een aansprakelijkheidsverzekering heeft. Ook de omstandigheid dat de omvang van de schade in verhouding met de contraprestatie relatief groot is, is in dit geval onvoldoende voor een beroep op de tenzij-clausule. Mede, omdat partijen allebei verzekerd zijn. Daarmee blijft als enige omstandigheid over dat voor een deskundig gebruiker geen gebreken aan de kraan waren te ontdekken en dat ZC'37 de kraan nog had laten keuren. Dat ZC'37 geen verwijt kan worden gemaakt van het losschieten van de rem, is vanwege de voorgaande omstandigheden en het karakter van artikel 6:77 BW als risicoaansprakelijkheid, echter ook onvoldoende voor een beroep op de tenzij-clausule. De omstandigheden leggen onvoldoende gewicht in de schaal om tot het oordeel te kunnen komen dat er sprake moet zijn van een uitzondering op de hoofdregel van 6:77 BW.
4.14.
Gelet op het voorgaande is het naar het oordeel van de kantonrechter niet onredelijk om de tekortkoming als gevolg van het falen van de kraan aan ZC'37 toe te rekenen. De kantonrechter wijst het beroep van ZC'37 op de onredelijkheid van die toerekening dan ook af.
De uitsluiting van aansprakelijkheid
4.15.
Het voorgaande brengt met zich mee dat ZC'37 aansprakelijk is voor de schade die [B] en EOC als gesubrogeerde verzekeraar ten gevolge van de toerekenbare tekortkoming hebben geleden. ZC'37 heeft echter aangevoerd dat zij aansprakelijkheid voor schade door middel van verschillende exoneratieclausules heeft uitgesloten. ZC'37 verwijst hierbij naar het Havenreglement, de huurvoorwaarden en een bordje op de kraan waarop staat dat hijsen voor eigen risico plaatsvindt. EOC heeft aangevoerd dat ZC'37 geen beroep op de exoneratieclausules toekomt, omdat ZC'37 de capaciteit van de kraan gegarandeerd heeft.
4.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat de exoneratieclausules zijn overeengekomen. Het gaat om de vraag of ZC'37 daar een beroep op kan doen gelet op de tekst van de exoneratieclausules en de garantieclausule.
4.17.
Welke bepaling voorrang verdient boven de andere, is een kwestie van uitleg van de overeenkomst aan de hand van de Haviltex-maatstaf. De kantonrechter is van oordeel dat de door ZC'37 gehanteerde exoneratieclausules haar in dit geval niet kunnen baten vanwege de garantie ten aanzien van de kraan. Voor dit oordeel is het volgende van belang. De exoneraties in de verhuurvoorwaarden van ZC'37 zijn algemeen geformuleerd (2.4 hiervoor) en lijken bovendien betrekking te hebben op de diensten die [B] als huurder afneemt, omdat de exoneraties in de verhuurvoorwaarden staan en in die exoneraties niet expliciet wordt gesproken over de werkzaamheden in het kader van het afmasten. Ook de exoneratieclausule in het Havenreglement is algemeen geformuleerd (exoneratie voor iedere aansprakelijkheid voor schade aan de eigendom). Daartegenover staat dat ZC'37 met betrekking tot de capaciteit van de kraan in het Havenreglement een specifieke garantie heeft opgenomen; ZC'37 garandeert de maximale capaciteit van de kraan tot 800 kilogram, terwijl de mast van de Lemmikki 450 kilogram woog. ZC'37 heeft weliswaar aangevoerd dat deze garantie de exoneratie niet terzijde schuift, en dat zij met deze garantie niet garandeert dat er tijdens het gebruik van de kraan geen schade ontstaat, maar dat zou de garantie onbetekenend maken. Bovendien verhoudt zich dit niet tot de tweede zin van artikel 4, waarin staat dat schade ten gevolge van een door de gebruiker verkeerd opgegeven potentiële belasting voor rekening van de gebruiker komt. Daarnaast zouden de exoneraties, indien deze ook van toepassing zijn bij schade ontstaan door gebruik van de kraan, de garantie met betrekking tot de kraan zinledig maken. Dit geldt ook voor het bordje dat op de kraan is bevestigd, nog daargelaten of hiermee bedoeld is een exoneratieclausule in het leven te roepen en of [B] hiermee heeft ingestemd. Voor het oordeel dat ZC'37 zich niet op de exoneraties kan beroepen is ten slotte ook van belang dat [B] in deze ten opzichte van ZC'37 niet is aan te merken als een professionele wederpartij.
4.18.
Het voorgaande betekent dat de exoneratieclausules niet aan toewijzing van vordering in de weg kunnen staan.
Conclusie hoofdsom
4.19.
Gelet op het voorgaande zal de gevorderde hoofdsom van € 19.628,31 worden toegewezen. EOC vordert de wettelijke rente over deze hoofdsom van het schadevoorval, tot aan de dag der algehele voldoening. ZC'37 heeft betoogd dat de wettelijke rente moet worden afgewezen, omdat EOC als regresnemende schadeverzekeraar geen wettelijke rente kan vorderen vanaf de schadedatum. EOC kan inderdaad slechts aanspraak maken op wettelijke rente vanaf het tijdstip dat zij in de rechten van [B] is gesubrogeerd (zie HR 20 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6737). Omdat EOC niet heeft gesteld wanneer dit is gebeurd, zal de wettelijke rente over de hoofdsom worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding.
De expertisekosten
4.20.
De door EOC gevorderde kosten voor het rapport van [A] acht de kantonrechter toewijsbaar, nu dit rapport redelijkerwijs noodzakelijk was om de schade vast te stellen en ZC'37 de redelijkheid van de omvang van de gemaakte kosten onvoldoende concreet heeft bestreden. Dit deel van de vordering, een bedrag van € 2.403,91, zal dan ook worden toegewezen.
4.21.
EOC vordert de wettelijke rente over de expertisekosten vanaf de datum van het schadevoorval. De reden hiervoor heeft zij niet toegelicht. Omdat niet duidelijk is wanneer EOC de expertisekosten heeft betaald, zal ook de wettelijke rente over de expertisekosten worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.22.
EOC vordert een bedrag van € 1.217,17 aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter acht ook deze kosten toewijsbaar, nu EOC voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is echter hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, zijnde een bedrag van € 1.175,25. Tegen de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is door ZC'37 geen specifiek verweer gevoerd, zodat dit eveneens zal worden toegewezen.
Tot slot
4.23.
ZC'37 zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van EOC vastgesteld op een bedrag van € 2.363,50, bestaande uit:
a. kosten dagvaarding € 105,50;
b. griffierecht € 1.013,00;
c. salaris gemachtigde € 1.245,00 (2,5 punten, voor de dagvaarding, mondelinge behandeling en akte, maal het tarief van € 498,00 per punt).
De nakosten worden begroot op € 124,00 (een half punt van het salaris gemachtigde, met een maximum van € 124,00).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt ZC'37 tot betaling aan EOC van een bedrag van € 19.628,31, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 27 november 2020 totdat volledig is betaald;
5.2.
veroordeelt ZC'37 tot betaling aan EOC van een bedrag van € 2.403,91 aan expertisekosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 27 november 2020 totdat volledig is betaald;
5.3.
veroordeelt ZC'37 tot betaling aan EOC van een bedrag van € 1.175,25 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 27 november 2020 totdat volledig is betaald;
5.4.
veroordeelt ZC'37 in de proceskosten, aan de zijde van ZC'37 vastgesteld op een bedrag van € 2.363,50, en in de nakosten, begroot op € 124,00;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek op 28 december 2021. (wv)