In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De eiser had een aanvraag ingediend voor een aanvullende beurs op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) voor de jaren voorafgaand aan het studiejaar 2019/2020. De minister had deze aanvraag afgewezen, met het argument dat de wet geen ruimte biedt voor het toekennen van een beurs met terugwerkende kracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn aanspraak op de beurs had moeten indienen, zoals vereist door de wet, en dat er voldoende informatie beschikbaar was gesteld over de aanvraagprocedure. De rechtbank oordeelde dat de hardheidsclausule, die in bepaalde gevallen kan worden toegepast om onbillijkheid te voorkomen, in dit geval niet van toepassing was. De eiser had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigden dat de wet buiten toepassing zou worden gelaten. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had besloten om de aanvullende beurs alleen toe te kennen vanaf 1 september 2019, en dat het beroep van de eiser ongegrond was. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van studenten om tijdig en correct aanvragen voor studiefinanciering in te dienen, en bevestigt de strikte toepassing van de Wsf 2000.