ECLI:NL:RBOVE:2021:4760

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
9025786 \ CV EXPL 21-362
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huur en reparatiekosten na beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak vordert 2N Beheer B.V. betaling van huur en reparatiekosten van gedaagde, die een woning van eiser heeft gehuurd. De huurovereenkomst is op 31 mei 2018 ingegaan en eindigde op 31 mei 2020. Eiser stelt dat gedaagde de huur voor mei 2020 niet heeft betaald en dat er schade is aan de woning die door gedaagde moet worden vergoed. Gedaagde betwist de huurachterstand en stelt dat hij de huur contant heeft betaald. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling en wijst de vordering tot betaling van de huur toe. Wat betreft de reparatiekosten oordeelt de kantonrechter dat deze niet kunnen worden toegewezen, omdat eiser geen bewijs heeft geleverd dat de schade daadwerkelijk is hersteld en de kosten zijn gemaakt. De kantonrechter wijst ook de vordering tot wettelijke rente over de reparatiekosten af, omdat deze pas verschuldigd is bij opeisbaarheid van de vordering. Eiser krijgt wel een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen. Het vonnis is uitgesproken op 7 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9025786 \ CV EXPL 21-362
Vonnis van 7 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap
2N BEHEER B.V.,
gevestigd te Geesteren,
eisende partij, hierna te noemen 2N Beheer,
gemachtigde: EBL-Incasso,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde],
verschenen in persoon.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 maart 2021,
- de aanvullende stukken van [gedaagde], ontvangen ter griffie op 6 mei 2021,
- de brief aan de rechtbank van de gemachtigde van 2N Beheer, ontvangen ter griffie op
9 juli 2021,
- de mondelinge behandeling via Skype op 8 oktober 2021, waarbij de heer [A] van EBL-Incasso is verschenen namens 2N Beheer en waarbij [gedaagde] is verschenen.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft vijf jaar als vrachtwagenchauffeur voor de heer [B] gewerkt. [B] is eigenaar van 2N Beheer.
2.2.
Op 31 mei 2018 is tussen 2N Beheer en [gedaagde] een huurovereenkomst tot stand gekomen, waarbij 2N Beheer de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) heeft verhuurd aan [gedaagde]. De huurovereenkomst is aangegaan voor een periode van twee jaar, ingaande op 1 juni 2018 en met de mogelijkheid van verlenging.
De (kale) huur voor de woning bedroeg € 700,00 per maand.
2.3.
Op 5 mei 2020 heeft [gedaagde] aan 2N Beheer medegedeeld dat hij het bedrijf zou gaan verlaten en bij een ander bedrijf zou gaan werken.
2.4.
Op 6 mei 2020 heeft [B] via WhatsApp aan [gedaagde] medegedeeld dat hij de woning per 31 mei 2020 moest verlaten. [gedaagde] heeft daaraan gehoor gegeven.
2.5.
Op 19 augustus 2020 heeft Timmerbedrijf [C] op verzoek van 2N Beheer een offerte uitgebracht voor het uitvoeren van reparatiewerkzaamheden aan de trap en de plint in de keuken van de woning. Deze offerte beloopt een bedrag van € 888,79 exclusief btw.
2.6.
Op 31 augustus 2020 heeft 2N Beheer een factuur (hierna: de factuur) aan [gedaagde] verzonden met betrekking tot de kosten voor reparatie van de trap en de plint in de keuken van de woning (hierna: de reparatiekosten). De reparatiekosten bedragen in totaal € 888,79 exclusief btw / € 1.075,44 inclusief btw.
2.7.
Op 26 oktober 2020 heeft 2N Beheer twee brieven aan [gedaagde] gestuurd, waarin zij hem heeft gesommeerd tot betaling van de huur voor de maand mei 2020 en betaling van de reparatiekosten, binnen veertien dagen na ontvangst van de brieven.

3.Het geschil

De vordering

3.1. 2
N Beheer vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 2.057,28 (bestaande uit een bedrag van € 700,00 aan huur voor de maand mei 2020, € 1.075,44 aan reparatiekosten, € 15,52 aan wettelijke rente ex artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek (BW) berekend tot en met
8 januari 2021 en € 266,32 (exclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 1.775,44 vanaf 9 januari 2021 tot de dag van volledige betaling. Verder vordert 2N Beheer dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na het vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente, en in de nakosten.
3.2. 2
N Beheer legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] de huur voor de maand mei 2020 niet heeft betaald. Verder stelt zij dat de trap en de plint in de keuken van de woning door [gedaagde] niet zijn achtergelaten in de staat zoals deze bij aanvang van de huur waren. 2N Beheer maakt aanspraak op vergoeding van de reparatiekosten, die zij ook aan hem heeft gefactureerd. Zij baseert zich daarbij op de offerte van Timmerbedrijf [C].
2N Beheer stelt dat [gedaagde] ook de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is verschuldigd en zij maakt daarnaast aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, omdat zij de vordering ter buitengerechtelijke incasso aan derden uit handen heeft moeten geven.
Het verweer
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
Hij stelt, kort gezegd, dat hij de huur voor de maand mei 2020 heeft betaald.
De reparatiekosten wil [gedaagde] wel betalen, maar pas na het zien van de originele factuur van de reparateur en bewijs dat de trap daadwerkelijk is gerepareerd.
4. De beoordeling
Huur mei 2020
4.1. 2
N Beheer stelt dat [gedaagde] nog € 700,00 aan huur voor de maand mei 2020 aan haar moet betalen.
Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat hij de huur contant aan ([B] van) 2N Beheer heeft betaald en dat – in tegenstelling tot wat hij bij conclusie van antwoord heeft gesteld – geen verrekening heeft plaatsgevonden. Volgens [gedaagde] is hij op 5 mei 2020 op gesprek geweest bij [B] en heeft hij toen verteld dat hij ergens anders ging werken. Hij stelt dat hij toen
€ 700,00 in contanten bij zich had, omdat hij al had verwacht dat hij de woning zou moeten verlaten, en dat hij dit bedrag aan [B] heeft betaald. In antwoord op een vraag van de kantonrechter heeft [gedaagde] verklaard dat hij een deel van het bedrag gepind had en het andere deel nog voorhanden had.
4.2. 2
N Beheer betwist dat [gedaagde] het bedrag van € 700,00 (contant) aan haar heeft betaald. Gelet op deze betwisting rust op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op [gedaagde] de bewijslast van zijn stelling dat hij de huur voor de maand mei 2020 (contant) heeft betaald.
Uit de door [gedaagde] overgelegde bankafschriften blijkt dat hij de huur van de maanden maart en april 2020 via de bank heeft voldaan. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van de gestelde contante betaling van de huur voor de maand mei 2020 een foto overgelegd van een overzicht van zijn vaste lasten, met de hand opgeschreven in een schrift. De enkele vermelding van de contante betaling in dit overzicht is echter onvoldoende om te kunnen aannemen dat de gestelde contante betaling ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Een kwitantie is kennelijk niet voorhanden. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat hij ook geen pinbon heeft en dat hij niet beschikt over andere stukken waaruit kan blijken dat hij de huur contant heeft betaald. Aan zijn stelling dat hij de huur al heeft betaald zal daarom, als zijnde onbewezen, voorbij worden gegaan.
4.3.
Nu [gedaagde] verder niets heeft aangevoerd wat aan toewijzing van de vordering tot betaling van € 700,00 aan huur voor de maand mei 2020 in de weg staat, zal deze vordering worden toegewezen.
4.4.
Ook de wettelijke rente over de achterstallige huur zal worden toegewezen, zoals gevorderd vanaf 31 mei 2020.
Reparatiekosten
4.5. 2
N Beheer stelt zich op het standpunt dat de hond van [gedaagde] schade heeft veroorzaakt aan de trap en de plint in de keuken van de woning en dat [gedaagde] de woning daarom niet heeft achtergelaten in de staat zoals deze was bij aanvang van de huur.
Volgens 2N Beheer dient [gedaagde] de door haar overeenkomstig de offerte van Timmerbedrijf [C] aan [gedaagde] gefactureerde reparatiekosten aan haar te vergoeden. Zij stelt zich op het standpunt dat voor de toewijsbaarheid van haar vordering niet van belang is of de schade al is hersteld en of zij de herstelkosten al heeft voldaan.
4.6.
[gedaagde] erkent dat de trap en plint in de keuken beschadigd zijn en betwist de hoogte van de factuur niet. Hij wil echter (inzage in) een originele factuur van de reparateur en bewijs dat de trap daadwerkelijk is gerepareerd, voordat hij wil betalen.
De kantonrechter leest dat verweer aldus dat [gedaagde] bestrijdt dat 2N Beheer daadwerkelijk herstelkosten heeft gemaakt. Ter zitting heeft [gedaagde] in dat verband nog aangevoerd dat hij de woning (in strijd met de opzegtermijn) binnen drie weken heeft moeten verlaten en dat 2N Beheer hem niet de gelegenheid heeft geboden om zelf voor herstel zorg te dragen.
4.7.
Op grond van artikel 7:224 Burgerlijk Wetboek (BW) rust op een huurder de verplichting om de woning bij het einde van de huurovereenkomst op te leveren in de staat waarin hij deze bij aanvang van de huurovereenkomst heeft aanvaard.
De verplichting om het gehuurde bij het einde van de huur in goede staat op te leveren, kan niet worden gesplitst in een verplichting tot teruggave en een eventuele verplichting de zaak in goede staat terug te brengen. De verplichting kan naar zijn aard slechts worden nagekomen op het tijdstip waarop de huurovereenkomst eindigt. Is deze verplichting niet nagekomen, dan is de huurder in verzuim zonder dat daarvoor een ingebrekestelling is vereist (ECLI:NL:HR:1998:ZC2790).
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat er tijdens de huur schade is ontstaan aan de trap en aan de plint in de keuken en dat [gedaagde] de woning niet heeft opgeleverd in dezelfde staat als die waarin hij deze bij aanvang van de huur heeft aanvaard. Er is sprake van een tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van de op hem rustende opleveringsverplichting. In beginsel is [gedaagde] daarom gehouden om tot vergoeding van de door 2N Beheer geleden schade (reparatiekosten) over te gaan.
Volgens artikel 6:97 BW moet de schade worden begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Op grond van jurisprudentie geldt dat bij niet-correcte oplevering van een verhuurde zaak in beginsel alleen vergoeding van concreet geleden schade kan worden gevorderd. Er kan in zo’n geval dus in beginsel geen aanspraak worden gemaakt op een abstract berekende schadevergoeding.
Vaststaat dat [gedaagde] de woning per 31 mei 2020 heeft verlaten, dat er geen herstelwerkzaamheden aan de trap en plint hebben plaatsgevonden en dat er al geruime tijd een nieuwe huurder in de woning zit. Niet gesteld of gebleken is dat de woning voor een lagere prijs is verhuurd of dat de nieuwe huurder 2N Beheer heeft aangesproken tot herstel. Hieruit lijkt te volgen dat de nieuwe huurder de situatie heeft geaccepteerd. Het is dan ook de vraag of 2N Beheer de schade nog daadwerkelijk gaat herstellen (en of dit zinvol is). In deze situatie moet de schade naar het oordeel van de kantonrechter concreet worden berekend.
Een concrete schadeberekening leidt ertoe dat de schade moet worden berekend naar het moment waarop deze is geleden, hetgeen inhoudt dat de vordering tot schadevergoeding pas opeisbaar is vanaf het moment dat de (reparatie)kosten daadwerkelijk door de benadeelde verhuurder zijn gemaakt.
Nu (de gemachtigde van) 2N Beheer in de brief van 9 juli 2021 te kennen heeft gegeven dat de schade (nog) niet is hersteld, en zij dus nog geen daadwerkelijke herstelkosten heeft gemaakt, zal de vordering tot vergoeding van de reparatiekosten worden afgewezen.
Hetzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke rente over die reparatiekosten, nu die rente ook pas is verschuldigd vanaf het moment van opeisbaarheid van de vordering.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.9. 2
N Beheer maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] heeft ter zake geen specifiek verweer gevoerd.
De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, nu het verzuim op of na 1 juli 2012 is ingetreden.
De door 2N Beheer verzonden aanmaning van 26 oktober 2020 voldoet aan de in artikel 6:96, zesde lid, BW gestelde eisen.
Gelet op het feit dat een (groot) deel van de vordering van 2N Beheer wordt afgewezen, zal voor het toepasselijke tarief niet worden aangesloten bij de oorspronkelijke hoofdsom, maar bij het toegewezen bedrag. Om die reden wordt de vordering betreffende de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen tot een bedrag van € 105,00.
Proceskosten
4.10.
[gedaagde] wordt in deze procedure gedeeltelijk in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten. Ook voor de proceskosten zal voor het toepasselijke liquidatietarief worden aangesloten bij het toegewezen bedrag.
De proceskosten worden tot op heden aan de zijde van 2N Beheer begroot op:
- dagvaarding € 85,81
o info BRP € 1,80
o bevraging DBR € 1,83
  • griffierecht € 507,00
  • salaris gemachtigde € 248,00 (2,0 punt x tarief € 124,00)
Totaal € 844,44
De door 2N Beheer gevorderdere btw over de explootkosten zal worden afgewezen, nu zij als vennootschap btw kan verrekenen.
4.11.
De door 2N Beheer apart gevorderde nakosten worden toegewezen, nu de proceskostenveroordeling hiervoor een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich vooraf laten begroten. Die kosten worden zoals gebruikelijk begroot op een bedrag gelijk aan een half salarispunt van het toepasselijke liquidatietarief, met een maximum van € 124,00. Dat leidt in dit geval tot toewijzing van een bedrag van € 62,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan 2N Beheer te betalen een bedrag van € 700,00 aan achterstallige huur, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 31 mei 2021 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan 2N Beheer te betalen een bedrag van € 105,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van 2N Beheer begroot op € 844,44, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten begroot op € 62,00 (½ punt x liquidatietarief),
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Smit, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2021.