ECLI:NL:RBOVE:2021:4751

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
08.317399.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag

Op 17 december 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 26-jarige vrouw, die op 14 september 2019 een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij een 2-jarig kind ernstig gewond raakte. De vrouw, die als koerier werkte, reed met een bestelauto achteruit de oprit af en wilde de Ootmarsumseweg oversteken. Tijdens deze manoeuvre verleende zij geen voorrang aan een naderende auto, bestuurd door de vader van het kind. De aanrijding resulteerde in een ernstig ongeval waarbij het kind uit de auto werd geslingerd en een schedelfractuur met een subarachnoïdale bloeding opliep. De rechtbank oordeelde dat de vrouw aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam had gereden, wat leidde tot de veroordeling voor het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank legde een taakstraf van 80 uur op en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor vier maanden met een proeftijd van één jaar. De uitspraak benadrukt de ernst van verkeersveiligheid en de verantwoordelijkheden van bestuurders in het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.317399.20 (P)
Datum vonnis: 17 december 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
3 december 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. ten Velde en van wat door verdachte en haar raadsman mr. R. van Leusden, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen
(primair),dan wel dat zij door haar rijgedrag gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt
(subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op of omstreeks 14 september 2019 te Fleringen, in de gemeente Tubbergen,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto,
bestelauto), daarmede op de weg, de Ootmarsumseweg,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft
gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl het uitzicht over die weg (de Ootmarsumseweg) niet werd beperkt en/of
terwijl zij, verdachte, na te noemen ander motorijtuig (personenauto) over die weg
(de Ootmarsumseweg) had zien naderen,
het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, bestelauto) geheel of
gedeeltelijk op de rijbaan van die weg (Ootmarsumseweg) en/of de aan die rijbaan
grenzende berm heeft gekeerd, dan wel is gaan keren en/of vanuit stilstand
genoemde weg (de Ootmarsumseweg) is opgereden en/of van de zijde van die weg
(Ootmarsumseweg) is weggereden, zijnde bijzondere manoeuvres als omschreven
in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of
in strijd met artikel 54 van voormeld reglement een bestuurder van een over die weg
(de Ootmarsumseweg) rijdend, toen haar, verdachte, dicht genaderd zijnde ander
motorrijtuig (personenauto) niet voor heeft laten gaan en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen, met die toen haar, verdachte, dicht
genaderd zijnde andere motorrijtuig (personenauto),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander (genaamd [slachtoffer]
) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat
daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 14 september 2019 te Fleringen, in de gemeente Tubbergen, als
bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto, bestelauto), daarmede op de weg,
Ootmarsumseweg,
het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, bestelauto) geheel of
gedeeltelijk op de rijbaan van die weg (Ootmarsumseweg) en/of de aan die rijbaan
grenzende berm heeft gekeerd, dan wel is gaan keren en/of vanuit stilstand
genoemde weg (de Ootmarsumseweg) is opgereden en/of van de zijde van die weg
(Ootmarsumseweg) is weggereden, zijnde bijzondere manoeuvres als omschreven
in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of
in strijd met artikel 54 van voormeld reglement een bestuurder van een over die weg
(de Ootmarsumseweg) rijdend, toen haar, verdachte dicht genaderd zijnde ander
motorrijtuig (personenauto) niet voor heeft laten gaan en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen, met die toen haar, verdachte dicht
genaderd zijnde andere motorrijtuig (personenauto),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, nu de gedraging van verdachte - waardoor gevaar op de weg is ontstaan - geen schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) oplevert. Deze gedraging van verdachte kan hoogstens een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 opleveren en daarmee een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
Op 14 september 2019 vond op de Ootmarsumseweg in Fleringen een verkeersongeval plaats waarbij verdachte als bestuurder van een bedrijfsauto en [slachtoffer] , inzittende van de personenauto van zijn vader [naam 1] , betrokken waren.
Verdachte reed die dag als koerier van Post NL met een Renault bedrijfsauto achterwaarts de oprit af van perceel Ootmarsumseweg [perceel] in Fleringen. Zij keerde aan het einde van de oprit de bestelbus en wilde de Ootmarsumseweg oversteken.
[naam 1] reed in zijn Toyota personenauto over de Ootmarsumseweg komende uit de richting Ootmarsum en gaande in de richting Fleringen. In zijn personenauto zaten ook zijn echtgenote [naam 2] en hun destijds bijna tweejarige zoon [slachtoffer] .
Verdachte kwam ter hoogte van de plek waar zij de Ootmarsumseweg wilde oversteken in aanrijding met de rechter voorzijde van de bedrijfsauto van [naam 1] met het gevolg dat de auto van [naam 1] om zijn as tolde en op de zijkant over de rijbaan schoof. [slachtoffer] werd hierbij uit het voertuig geslingerd.
[slachtoffer] is door het ongeval ernstig gewond geraakt en naar het Medisch Spectrum Twente in Enschede gebracht. Dezelfde dag is hij nog overgebracht naar het UMCG in Groningen.
[slachtoffer] had een schedelfractuur met een kleine subarachnoïdale bloeding en hij is een aantal dagen in een kunstmatige coma gehouden. [slachtoffer] moet voorzichtig zijn met zijn hoofd.
[naam 1] heeft verklaard dat hij over de Ootmarsumseweg reed en onderweg was naar Weerselo. Zijn echtgenote zat op de bijrijdersstoel en zij droegen beiden de autogordel. [slachtoffer] zat in zijn autostoeltje achterin de auto. Omdat [slachtoffer] niet meer te houden was in zijn stoeltje, heeft zijn echtgenote [slachtoffer] op schoot genomen. [slachtoffer] zat niet bij haar in de gordel.
Daarna zag [naam 1] aan de rechterkant van de weg een bestelbusje draaien. De bestuurder was wat aan het steken en aan het manoeuvreren om rond te komen. Op het moment dat [naam 1] bij de bestelbus was en hij zo goed als naast de bestelbus reed, trok de bestuurder van de bestelbus op, draaide de voorrangsweg op en ramde de auto van [naam 1] vol in de rechterflank. [naam 1] dacht dat de bestuurder op het gaspedaal trapte in plaats van op de rem. [naam 1] kon niet meer remmen.
Door de aanrijding werd de personenauto de weg op gedrukt. De auto had een voorwaartse beweging en de achterkant van de auto werd rondgedrukt/dwars geduwd en belandde daardoor op zijn kant. De auto is gaan rollen en verderop tot stilstand gekomen. [naam 1] en zijn echtgenote zijn door de voorruit uit de auto geklommen. Zij zagen [slachtoffer] aan de andere kant van de auto op straat liggen.
[naam 2] heeft verklaard dat zij een bestelbusje aan de rechterkant van de weg zag staan. De bestuurder van het bestelbusje was aan het steken en keren en trok direct op. Toen zij passeerden gaf de bestuurder gas en ramde zij hun auto aan de rechterkant waardoor de auto kantelde en zij gingen rollen, waarna de auto tot stilstand kwam.
Verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] hebben op 8 oktober 2019 in het door hen opgemaakte proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse verklaard dat, nadat zij de Renault hadden verplaatst, zij op de rijweg een bandenspoor zagen dat was ontstaan tijdens de botsing. Door de botsing was de Renault zijdelings naar rechts weggeschoven. Bij dat wegschuiven is een bandenspoor ontstaan afkomstig van het rechter voorwiel.
Zij hebben ook verklaard dat de bestuurder van de Renault de rijbaan is opgereden zonder de bestuurder van de Toyota voor te laten gaan.
Verbalisant [verbalisant] heeft op 21 mei 2021 in het door hem opgemaakte aanvullende proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse verklaard dat de botsing op de rijbaan heeft plaatsgevonden en niet in de berm.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij op 14 september 2019 met de bestelbus achteruit de oprit van de Ootmarsumseweg [perceel] is afgereden en dat zij de bestelbus achterwaarts het fietspad dat parallel loopt aan de Ootmarsumseweg, is opgereden waardoor de neus van de bestelbus in de richting Reutum wees, en niet in de tegenovergestelde richting zoals zij bij de politie had verklaard. Zij is een stukje achterwaarts gereden zodat zij recht voor de weg zou komen te staan. De bestelwagen stond stil en zij had goed zicht op de weg. Helemaal recht stond de bestelbus nog niet. Toen zij naar links keek zag zij een auto aankomen ter hoogte van de vluchtheuvel. Zij wist dat ze de weg nog niet kon opdraaien omdat de auto er aan kwam. Vervolgens keek zij naar rechts en op dat moment kwam de knal.
Verdachte heeft verder verklaard dat zij op het moment van de knal niet op de rijbaan stond en dat de auto tegen de bestelwagen is aangereden. Mogelijk heeft zij door de klap alle pedalen losgelaten en is de auto naar voren gegleden.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank dient te beoordelen of het verkeersgedrag van verdachte schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 oplevert. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De rechtbank dient vast te stellen of verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander lichamelijk letsel heeft opgelopen. Enerzijds komt dit neer op de vaststelling van het gedrag van verdachte en de beoordeling of en zo ja, in welke mate, zij verwijtbaar heeft gehandeld. Anderzijds dient er een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van verdachte en het verkeersongeval. Het bestanddeel “schuld” is in dit geval nader omschreven als “zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam”. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin [1] .
Met inachtneming van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarvoor bestaan de volgende redenen.
Verdachte is met de bestelbus achteruit de oprit van de Ootmarsumseweg [perceel] afgereden. Zij is met de bestelbus achterwaarts het fietspad dat parallel loopt aan de Ootmarsumseweg opgereden waardoor zij met de neus van de bestelbus in de richting Reutum is komen te staan. Zij had goed zicht op de Ootmarsumseweg en wilde de weg oversteken. Ook zag zij de auto van [naam 1] over de Ootmarsumseweg rijden.
Verdachte heeft [naam 1] geen voorrang verleend en heeft hem aangereden. Verdachte heeft daarmee de op haar rustende plicht om de verkeersregels na te leven, in dit geval het verlenen van voorrang aan een andere bestuurder, geschonden.
Op grond van verdachtes verklaring en de analyse van de VOA is komen vast te staan dat verdachte voorafgaand aan het ongeval met de bestelbus een bijzondere verrichting heeft uitgevoerd. Zij heeft de bestelbus achterwaarts de oprit afgereden en is achterwaarts het parallel aan de Ootmarsumseweg lopende fietspad op gereden. Daarna heeft zij de bestelbus bijgedraaid om de weg over te kunnen steken.
Verdachte heeft daarmee een bijzondere manoeuvre als omschreven in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 uitgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het onderzoek van de VOA in samenhang met de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] , onvoldoende komen vast te staan dat de bijzondere manoeuvre van het draaien van de bestelbus door verdachte was afgerond en dat verdachte de door haar bestuurde bestelbus tot stilstand had gebracht.
Wel is vast komen te staan dat de aanrijding heeft plaatsgevonden op de weg en niet, zoals verdachte heeft verklaard, in de berm. Uit het op de weg aangetroffen bandenspoor van de bestelbus hebben verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] opgemaakt dat de bestelbus zijdelings naar rechts is weggeschoven. Daarmee is voldoende komen vast te staan dat verdachte de rijbaan is opgereden waarbij zij de auto, die zij wel heeft zien aankomen, geen voorrang heeft verleend. De verklaring van verdachte dat zij niet op de weg stond en dat de bestelbus mogelijk naar voren is gegleden omdat zij door de klap alle pedalen losliet, wordt weerlegd door de bevindingen van de verbalisanten.
Gelet op de gedraging van verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden waaronder die gedraging heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden en dat het aldus aan verdachtes schuld (in de zin van aanmerkelijke schuld) te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is verder van oordeel dat, gelet op de aard van het letsel en het uitzicht op herstel, er bij [slachtoffer] sprake is van letsel dat als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
De conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 14 september 2019 te Fleringen, in de gemeente Tubbergen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, bestelauto), daarmede op de weg, de Ootmarsumseweg, aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl het uitzicht over die weg (de Ootmarsumseweg) niet werd beperkt en terwijl zij, verdachte, na te noemen ander motorijtuig (personenauto) over die weg (de Ootmarsumseweg) had zien naderen,
het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, bestelauto) geheel of
gedeeltelijk in de aan die rijbaan grenzende berm heeft gekeerd en van de zijde van die weg (Ootmarsumseweg) is weggereden, zijnde bijzondere manoeuvres als omschreven in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en in strijd met artikel 54 van voormeld reglement een bestuurder van een over die weg (de Ootmarsumseweg) rijdend, toen haar, verdachte, dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (personenauto) niet voor heeft laten gaan en in aanrijding is gekomen met dat toen haar, verdachte, dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig (personenauto), en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 6 en 175 WVW 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op het standpunt dat enkel het subsidiair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard, verzocht om te volstaan met een geldboete van € 500,--.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft een aan haar schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt. Op 14 september 2019 heeft zij zich als bestuurder van een voertuig aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam gedragen waardoor zij bij het uitvoeren van een bijzondere manoeuvre in een aan een voorrangsweg grenzende berm, op de rijbaan van die voorrangsweg is gekomen en geen voorrang heeft verleend aan naderend verkeer op de weghelft van die voorrangsweg, te weten de personenauto van de familie [naam 1] . Verdachte is dientengevolge met [naam 1] in aanrijding gekomen.
Voor [slachtoffer] , destijds bijna twee jaren oud, heeft het ongeval ingrijpende gevolgen gehad. Hij heeft zwaar lichamelijk letsel door de aanrijding opgelopen, omdat hij uit de auto is geslingerd. [slachtoffer] heeft daardoor enkele dagen in het UMCG in coma gelegen. Ook voor zijn ouders, die er met enkele kneuzingen vanaf zijn gekomen, moet het ongeval een traumatische gebeurtenis zijn geweest, niet in de laatste plaats door de schedelbreuk met een bloeding in de ruimte tussen de hersenen en de schedel die bij hun zoon is ontstaan. Hoewel het noch de rechtbank noch verdachte bekend is hoe het op dit moment met [slachtoffer] gaat, begrijpt de rechtbank uit het proces-verbaal van verhoor van de vader van [slachtoffer] van 14 mei 2020 dat het [slachtoffer] goed gaat maar dat hij heel voorzichtig met zijn hoofd moet zijn.
De rechtbank heeft ter zitting waargenomen dat de gebeurtenis op 14 september 2019 ook voor verdachte emotionele impact heeft gehad. Ook voor haar als verkeersdeelnemer was dit ongeval een nachtmerrie. Zij heeft zich tot op de dag van de zitting afgevraagd hoe het met [slachtoffer] zou zijn. Ondanks herhaaldelijke pogingen van haar om via de politie informatie te krijgen over de situatie van [slachtoffer] of contactgegevens van de ouders te krijgen, is zij bij die verzoeken telkens gestuit op de muur van privacywetgeving. Bemiddeling in contact op een andere manier heeft ook niet plaatsgevonden.
Bij de afweging welke straf aan verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hieruit volgt dat in beginsel in gevallen van overtreding van artikel 6 WVW 1994 waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en van zwaar lichamelijk letsel, een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden wordt opgelegd. De rechtbank neemt dit ook als uitgangspunt.
De rechtbank houdt ten gunste van verdachte rekening met hetgeen is vermeld in de justitiële documentatie van verdachte (haar strafblad) van 1 november 2021 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet. Ook heeft de rechtbank meegewogen hetgeen de reclassering in het rapport van 22 november 2021 over verdachte heeft geschreven. Hieruit volgt onder meer dat verdachte haar rijbewijs voor haar werk nodig heeft en dat het opleggen van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid daarmee niet wenselijk is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een taakstraf van 80 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van vier maanden passend en geboden is. De rechtbank zal deze ontzegging geheel voorwaardelijk opleggen, omdat verdachte haar rijbewijs nodig heeft voor haar werk en daarmee voor het bouwen aan haar toekomst. In de omstandigheid dat verdachte sinds het ongeval, inmiddels ruim twee jaren geleden, geen verkeer gerelateerde strafbare feiten heeft gepleegd, zal de rechtbank de proeftijd bepalen op één jaar.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 179 WVW 1994 en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
80 (tachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
-
ontzegtde verdachte de
bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
4 (vier) maanden;
-bepaalt dat deze ontzegging
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 1 (één) jaarde navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. B. Roodveldt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2021.
Mr. Roodveldt is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2019410264 van 28 juli 2020. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal aanrijding overtreding van [verbalisant] van 20 juli 2020 (pag. 4) onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 14 september 2019 te 11.08 uur kreeg ik kennis van een verkeersongeval.
Vermoedelijke toedracht: Bestuurder [verdachte] reed met haar bestelauto, merk Renault met kenteken [kenteken] , achterwaarts de oprit af van perceel [perceel] in Fleringen. Bestuurder [verdachte] keerde aan het einde van de oprit de bestelbus op het fietspad en wilde de Ootmarsumseweg oversteken. Op de Ootmarsumseweg kwam bestuurder [naam 1] met zijn voertuig, merk Toyota Landcruiser met kenteken [kenteken] , uit de richting van Ootmarsum. In dit voertuig zaten de partner, [naam 2] , en de zoon, [slachtoffer] , van [naam 1] .
De Toyota Landcruiser botste met de rechter voorzijde tegen de Renault. Het gevolg was
dat de Toyota om zijn as tolde en op de zijkant over de rijbaan schoof. Zoon [slachtoffer] werd
hierbij uit het voertuig geslingerd.
2.
Het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse met nummer 2019410264 van [verbalisant] en [verbalisant] van 30 september 2019 (pag. 19 en 27) onder meer inhoudende:
Nadat wij de Renault hadden verplaatst zagen wij een banden spoor welke was ontstaan tijdens de botsing. Door de botsing was de Renault zijdelings naar rechts weggeschoven. Bij
dat wegschuiven is er een banden spoor ontstaan afkomstig van het rechter voorwiel. Foto 9
toont bij de rode pijl dat banden spoor.
[afbeelding]
Tekst