ECLI:NL:RBOVE:2021:4696

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
08.081530.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en verboden wapenbezit na schietpartij bij tankstation

De rechtbank Overijssel heeft op 13 december 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 28-jarige man die werd verdacht van poging tot doodslag en verboden wapenbezit. De verdachte was betrokken bij een schietincident bij een tankstation in Enschede op 22 november 2020, waarbij het slachtoffer in de schouder werd geraakt. Tijdens de rechtszaak op 29 november 2021 heeft de officier van justitie, mr. N. Menouar, de verdachte beschuldigd van het medeplegen van de poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. D. Schaddelee, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet bij het tankstation aanwezig was en dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] niet betrouwbaar waren.

De rechtbank heeft de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] beoordeeld en vastgesteld dat deze inconsistent waren, maar dat zijn verklaringen tot het schietincident consistent waren. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte als medepleger of medeplichtige aan te merken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet op enige wijze had bijgedragen aan het schietincident of het voorhanden hebben van het vuurwapen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijs en de rol van getuigenverklaringen in strafzaken, evenals de noodzaak voor de aanklager om overtuigend bewijs te leveren voor een veroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.081530.21 (P)
Datum vonnis: 13 december 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de PI Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 november 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Menouar en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. D. Schaddelee, advocaat in Breukelen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 29 november 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met anderen een poging tot doodslag heeft gepleegd op [slachtoffer] , subsidiair daaraan medeplichtig was;
feit 2:samen met anderen een pistool van het merk CZ, type 27, kaliber 7.65 mm en zeven kogelpatronen van het kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad;
feit 3:samen met anderen een pistool van het merk CZ, type 27, kaliber 7.65 mm en een personenauto met kenteken [kenteken] heeft weggemaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 22 november 2020 te Enschede
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk
van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een vuurwapen in de schouder, in elk geval in het lichaam, heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 22 november 2020 te Enschede
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door hem/hen voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk
van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een vuurwapen in de schouder, in elk geval in het lichaam, heeft/hebben geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 22 november 2020 te Enschede, althans in Nederland en/of te Ahaus en/of Gronau, althans in Duitsland
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- voor en/of met die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] naar die [slachtoffer] op zoek te gaan en/of
- die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] die [slachtoffer] te helpen vinden/zoeken en/of met hen/hem daartoe in een door die [medeverdachte 2] bestuurde personenauto rond te rijden en/of
- met die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] naar de plaats van het misdrijf te rijden en/of
- tegen die [medeverdachte 1] te zeggen “schiet, schiet”, althans woorden van soortgelijke aard of strekking en/of
- ( nadat die [slachtoffer] was beschoten) te trachten de auto van die [slachtoffer] te verplaatsen en/of weg te nemen en/of
- tegen die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te zeggen dat het wapen weg moest, althans woorden van soortgelijke aard of strekking en/of
- met die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] naar Duitsland te rijden en/of aldaar met die [medeverdachte 1] het vuurwapen neer te leggen en/of te verstoppen;
2.
hij op of omstreeks 22 november 2020 te Enschede, althans in Nederland en/of
te Ahaus en/of Gronau, althans in Duitsland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk CZ, type 27, kaliber 7.65 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 7 kogelpatronen van het kaliber 7.65 mm,
heeft gedragen en/of voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 22 november 2020 te Enschede, althans in Nederland en/of te Ahaus en/of Gronau, althans in Duitsland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
nadat op of omstreeks 22 november 2020 te Enschede enig misdrijf, te weten poging tot doodslag op [slachtoffer] , was gepleegd,
met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een of meerdere voorwerpen, waarop of waarmede dat misdrijf was gepleegd en/of andere sporen van dat misdrijf, te weten een pistool, van het merk CZ, type 27, kaliber 7.65 mm en/of een personenauto (kenteken [kenteken] ) heeft vernietigd, weggemaakt, verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken, nadat hij, verdachte, tegen zijn mededader(s) had gezegd dat het wapen weg moest, althans woorden van soortgelijke aard of strekking.

3. De voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Het dossier bevat historische gegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Bij de weergave van die historische gegevens is verzuimd om gegevens van verschoningsgerechtigden te verwijderen. Contactmomenten met het telefoonnummer van de raadsvrouw zijn opgenomen in het dossier, waarbij de naam van het kantoor waar de raadsvrouw werkzaam is, is vermeld. Die contactmomenten zijn ook gebruikt bij de onderbouwing van de verdenking tegen verdachte. Dit is een ernstig vormverzuim, namelijk een inbreuk op de geheimhouding, vertrouwelijkheid en het verschoningsrecht van een advocaat. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij in het beginstadium van de strafzaak de officier van justitie heeft gewezen op dit vormverzuim, maar dat de officier van justitie heeft geweigerd dit te herstellen. Dat maakt het een doelbewuste schending van de beginselen van behoorlijke procesorde, die niet meer is te herstellen.
Verdachte is hierdoor geschonden in zijn recht om vrijelijk contact op te kunnen nemen met een advocaat.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de schending zo ernstig is en het belang zo groot, dat niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie het enige passende gevolg is. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de historische gegevens en alle informatie die daaruit is voortgekomen, uit te sluiten van het bewijs.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een vormverzuim. Er is geen inbreuk gemaakt op de geheimhouding of het verschoningsrecht van de raadsvrouw. De inhoud van de contactmomenten met de raadsvrouw is immers niet bekend geworden.
3.1.3
De beoordeling
Op grond van artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering (Sv) moeten mededelingen gedaan door of aan een geheimhouder als bedoeld in artikel 218 Sv worden verwijderd uit processen-verbaal.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de aanpassing van de bevoegdheden tot het vorderen van gegevens ter zake van telecommunicatie (vorderen gegevens telecommunicatie) bij wet van 18 maart 2004 (
Stb.2004, 105) houdt ten aanzien van artikel 126n Sv onder meer het volgende in:
‘De NOvA wijst erop dat de bevoegdheid tot het vorderen van verkeersgegevens ook kan worden toegepast jegens advocaten en andere professionele geheimhouders en meent dat een (verdere) uitholling van het beroepsgeheim het gevolg is. Volgens de NOvA klemt dit temeer nu geen regeling is getroffen voor de vernietiging van verkeersgegevens die betrekking hebben op de communicatie met advocaten, omdat artikel 126aa, tweede lid, alleen spreekt over mededelingen door of aan professionele geheimhouders. De NOvA merkt terecht op dat de genoemde bevoegdheid jegens de zogenaamde geheimhouders kan worden toegepast. (…) Er is echter geen reden ook de bevoegdheid tot het vorderen van verkeersgegevens van bijzondere waarborgen te voorzien. Deze bevoegdheid heeft een ander karakter dan de even genoemde bevoegdheden. Gegevens betreffende het telecommunicatieverkeer van de geheimhouder kunnen namelijk — anders dan de gegevens die bij de even genoemde bevoegdheden in het geding kunnen zijn — geen betrekking hebben op “hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zodanig is toevertrouwd” (artikel 218 Sv). Verkeersgegevens hebben geen betrekking op de inhoud van hetgeen geheimhouder en cliënt uitwisselen. Zij geven hooguit inzicht in de contacten die er geweest zijn tussen geheimhouder en cliënt, zoals dat bijvoorbeeld ook het geval kan zijn bij de bevoegdheid tot stelselmatige observatie.’
De rechtbank overweegt op grond van de hierboven weergegeven wetsgeschiedenis dat artikel 126aa Sv niet de vernietiging van verkeersgegevens van geheimhouders voorschrijft (vgl. ook HR 20-9-2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6016). De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim en verwerpt het verweer van de raadsvrouw. De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
3.2
De overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1
Inleiding
Op 22 november 2020 is bij tankstation [tankstation] aan de [locatie] met een vuurwapen op [slachtoffer] geschoten. Daarbij werd die [slachtoffer] in zijn schouder geraakt.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen verklaard. Verdachte heeft zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag op [slachtoffer] , samen met medeverdachte [medeverdachte 1] . Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] . Dat blijkt uit het feit dat zij op 22 november 2020 de hele dag samen hebben opgetrokken, terwijl er een conflict was met een andere bende. Bij het tankstation heeft verdachte medeverdachte [medeverdachte 1] aangespoord, door te zeggen: ‘schiet, schiet’. Nadat [medeverdachte 1] geschoten had, heeft verdachte geprobeerd de auto van [slachtoffer] mee te nemen. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte in de auto het wapen van [medeverdachte 1] heeft gepakt en heeft schoongemaakt. Verdachte heeft gezegd dat het wapen weg moest en heeft het verstopt in een bos in Duitsland.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd.
Locatie verdachte
Verdachte is op 22 november 2020 niet bij het tankstation geweest. Alleen de historische verkeersgegevens wijzen hierop, maar deze beslaan een groter gebied en zijn niet zo specifiek dat verdachte alleen op basis van die gegevens bij het tankstation kan worden geplaatst. De telefoongesprekken van die avond zijn niet opgenomen, zodat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de telefoon die aan hem wordt toegeschreven die avond bij zich gehad. Verdachte is niet te herkennen op de camerabeelden van het tankstation. Medeverdachte [medeverdachte 2] spreekt over ‘Soma’, maar dat is zo algemeen dat dit kan wijzen op meer personen dan alleen verdachte.
Betrouwbaarheid medeverdachte [medeverdachte 2]
De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] zijn wisselend en niet geloofwaardig. De raadsvrouw heeft verzocht de verklaringen van [medeverdachte 2] om die reden buiten beschouwing te laten.
Subsidiair, in het geval de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte 2] wel geloofwaardig vindt, heeft zij het volgende aangevoerd. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat er geen rolverdeling was en dat alles ongepland was. Alleen hij verklaart over de betrokkenheid van een Somalische man, maar spreekt niet van handelingen die de man zou hebben verricht.
Medeplegen
Zelfs als kan worden aangenomen dat verdachte in de auto van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gezeten, is het de vraag welke rol hij heeft gehad. Er is geen sprake van medeplegen. Nergens blijkt uit dat sprake is geweest van een onderlinge taakverdeling. Verdachte heeft geen rol in de voorbereiding of bij de uitvoering van het strafbare feit gehad.
Het na het schieten proberen te verplaatsen van de auto van [slachtoffer] levert geen bewijs op voor het medeplegen van het schieten. Bovendien is niet vast te stellen dat het verdachte is geweest die de auto van [slachtoffer] heeft proberen te verplaatsen.
Medeplichtigheid
Als wordt aangenomen dat verdachte in de auto zat, dan is niet gebleken dat hij opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Ook in het geval hij, zoals [medeverdachte 2] heeft verklaard, heeft gezegd: ‘schiet, schiet’, dan blijkt daaruit niet enig opzet op de dood van [slachtoffer] . Er is dan ook niet voldaan aan het voor medeplichtigheid vereiste dubbele opzet.
Voorhanden hebben vuurwapen
De raadsvrouw heeft verzocht om vrijspraak van het voorhanden hebben van het vuurwapen. Alleen [medeverdachte 2] verklaart dat verdachte het vuurwapen op enig moment in zijn handen heeft gehad. Dit wordt niet ondersteund door het forensisch onderzoek naar het vuurwapen. Op het wapen is DNA aangetroffen, maar dat is niet van verdachte.
Wegmaken vuurwapen en auto
Ook ten aanzien van feit 3 is enkel de verklaring van [medeverdachte 2] belastend. Bij de rechter-commissaris heeft hij op een vraag van de raadsvrouw verklaard dat hij niet wist hoe ver [naam] en de Somalische man zijn doorgereden nadat hij uit de auto was gestapt, omdat hij daar niet bij was. Dat is tegenstrijdig met zijn verklaring dat hij hoorde dat [naam] en de Somaliër bezig waren in het bos en dat hij een lampje van een mobiel aan zag gaan.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid medeverdachte [medeverdachte 2]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie en ter terechtzitting uitgebreide verklaringen afgelegd, die op bepaalde punten niet met elkaar overeenkomen. De rechtbank constateert dat [medeverdachte 2] met name wisselend heeft verklaard over de gang van zaken ná het passeren van de Duitse grens na afloop van het schietincident. Ter terechtzitting heeft hij daarvoor ook een uitleg gegeven, namelijk dat hij wilde voorkomen dat zijn vriendin bij de strafzaak zou worden betrokken.
Over de gebeurtenissen vanaf het moment dat hij in zijn auto stapte tot en met het schietincident bij het tankstation heeft hij echter consistent verklaard. Zijn verklaringen tot en met het schietincident worden ook ondersteund door de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] , [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5] en [telefoonnummer 6] en de camerabeelden bij het tankstation. De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 2] daarom betrouwbaar, voor zover het zijn verklaring betreft tot en met het schietincident bij het tankstation.
Beoordeling
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en subsidiair, 2 en 3 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de zendmastgegevens van de telefoons van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] concludeert de rechtbank dat zij op 22 november 2020 een groot deel van de dag samen hebben opgetrokken. Aan het einde van de middag kwamen zij samen bij [medeverdachte 2] . De rechtbank concludeert dit op basis van de zendmastgegevens en de verklaring van [medeverdachte 2] , dat hij samen met [medeverdachte 1] (die hij [naam] noemt) en een Somalische man in de auto zat. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij met [naam] en de Somalische man naar een tankstation is gereden, dat [naam] daar iemand herkende, uit de auto is gestapt en op die persoon ( [slachtoffer] ) heeft geschoten.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte als medepleger of medeplichtige van het schieten door [medeverdachte 1] kan worden aangemerkt. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte kort voor het schieten in de auto tegen [medeverdachte 1] heeft gezegd: ‘schiet, schiet’, maar deze verklaring wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Ook overigens is niet gebleken van enige materiële of intellectuele bijdrage van verdachte aan het schieten op [slachtoffer] , dan wel dat hij op enige wijze behulpzaam is geweest.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte na het schieten uit zijn auto is gestapt en in de auto van [slachtoffer] is gestapt. Op de camerabeelden van het tankstation is ook te zien dat een persoon uit de auto van [medeverdachte 2] stapt en naar de auto van [slachtoffer] loopt. Even later loopt deze persoon weer naar de auto van [medeverdachte 2] en stapt in.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij na het schietincident met [naam] en de Somalische man naar Duitsland is gereden en dat [naam] en de Somalische man daar in een bos het vuurwapen hebben verborgen. Volgens [medeverdachte 2] zijn [naam] en de Somalische man daarna zonder hem in zijn auto doorgereden. De auto van [medeverdachte 2] is later die avond uitgebrand aangetroffen in Epe (Duitsland).
Zoals hiervoor al overwogen, heeft [medeverdachte 2] wisselend verklaard over wat er in Duitsland is gebeurd. Verder lijken de zendmastgegevens erop te duiden dat de telefoons van zowel [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] als verdachte in de omgeving van Ahaus in Duitsland zijn geweest in de uren na het schietincident. Wat daar ook van zij, zowel de zendmastgegevens als de verklaring van [medeverdachte 2] bieden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende ondersteuning voor de feitelijke handelingen die aan verdachte ten laste zijn gelegd. De rechtbank is van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte enige bijdrage heeft gehad aan de poging tot doodslag op [slachtoffer] , het voorhanden hebben van het vuurwapen of het wegmaken van het vuurwapen en de auto van [medeverdachte 2] .
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder 1 primair en subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. H. Stam en mr. V. Wolting, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2021.
Buiten staat
Mr. Huisman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.