ECLI:NL:RBOVE:2021:4516

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
08.061468.21 (P) en (tul) 08-079150-19
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging na bedreiging van zijn kinderen en vernielingen

Op 2 december 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een 25-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 274 dagen en tbs met dwangverpleging. De man had zijn ex-partner en hun kinderen bedreigd met ontvoering en moord, waarbij hij deze bedreigingen uitte tijdens een politieverhoor. De bedreigingen werden niet rechtstreeks aan zijn ex-partner geuit, maar kwamen wel bij haar terecht via de politie. De rechtbank oordeelde dat de man zich bewust was van de kans dat zijn bedreigingen de ex-partner zouden bereiken, gezien het contactverbod dat op hem rustte. Naast de bedreigingen heeft de man ook diverse vernielingen gepleegd in een arrestantenbus en in de penitentiaire inrichting waar hij verbleef. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, ondanks de pleidooien van de verdediging voor vrijspraak van de bedreiging. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte een psychische stoornis had, maar dat dit niet leidde tot een volledige ontoerekenbaarheid. De rechtbank legde de tbs-maatregel op, omdat de veiligheid van anderen dit vereiste, gezien het hoge recidivegevaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in staat was om zich aan voorwaarden te houden en dat behandeling in een kliniek met hoge beveiliging noodzakelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08.061468.21 (P) en (tul) 08-079150-19
Datum vonnis: 2 december 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in P.I. Vught.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 november 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.P. Dronkers en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 2 februari 2021 tot en met 4 maart 2021:
feit 1:ten overstaan van twee verbalisanten van de politie zijn ex-partner (en/of haar kinderen) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
feit 2:een arrestantenbus van de politie heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
feit 3: in P.I. De Karelskamp diverse goederen heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
feit 4:een computer, telefoon, scherm en een muur op het politiebureau in Borne heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 2 februari 2021 tot en
met 4 maart 2021 te Almelo, ten overstaan van een of meer verbalisanten,
waaronder [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] , [naam] (en/of haar
kinderen) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, immers heeft verdachte ten overstaan van voornoemde
verbalisanten dreigend de woorden geuit: "Als ik ze niet meer zie ontvoer ik ze wel",
"Of ik schiet ze een kogel door de kop", "Als ik ISD krijg ga ik de baby uit haar
kankerbuik snijden", "Ik snij haar kop eraf en de baby haal ik eruit" en/of "Ik snij
ook de kop van de kinderen eraf", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
2
hij op of omstreeks 4 maart 2021 te Almelo en/of Borne, althans in
Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (arrestanten)bus, in elk geval enig
goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de Politie Nederland
toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3
hij op of omstreeks 3 maart 2021 te Almelo, opzettelijk en wederrechtelijk een
telefoon, een biljartkeu, een koelkast, een magnetron, een (cel)raam en/of een
televisie, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan
De Karelskamp toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt
en/of weggemaakt;
4
hij op of omstreeks 4 maart 2021 te Borne, opzettelijk en wederrechtelijk een
computer, een telefoon, een scherm en/of een muur, in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de Politie Nederland toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. Daartoe is door hem aangevoerd dat uit de inhoud van het dossier niet kan worden afgeleid dat de opzet van verdachte erop was gericht dat aangeefster daadwerkelijk op de hoogte zou raken van de door hem geuite woorden. Verdachte heeft tijdens een verhoor door de politie bepaalde bedreigende woorden uitgesproken. Pas na overleg met de officier van justitie heeft de politie aangeefster hiervan in kennis gesteld.
Onder deze omstandigheden zijn er onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat verdachte had moeten weten dat er een aanmerkelijke kans bestond dat zijn woorden aangeefster zouden bereiken en dat hij die kans bewust heeft aanvaard.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 2, 3 en 4 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Verdachte heeft deze feiten ook bekend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Juridisch kader
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de verdachte in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen en dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte daarop was gericht. De rechtbank overweegt het volgende.
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt, op basis van de inhoud van het dossier en wat op de zitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast. De voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
Op 16 februari 2021 is de ex-partner van verdachte, genaamd [naam] , door de politie gebeld. Zij kreeg te horen dat verdachte tijdens een verhoor in het arrestantencomplex in Borne bedreigingen had geuit. De tekst van de bedreigingen werd door de politie telefonisch aan haar voorgelezen. Verdachte heeft tijdens het verhoor door de politie op
3 februari 2021, voor zover van belang, onder meer gezegd: “Ik zie mijn kinderen nu niet meer, maar dat komt wel weer binnen nu en een maand en anders ontvoer ik ze wel, of schiet ik ze een kogel door de kop.” Tijdens het verhoor door de politie op 4 maart 2021 heeft verdachte op de vraag van de verbalisanten: “de bedreiging, die je geuit hebt tijdens het verhoor van 3 februari 2021, blijf je daar bij?” geantwoord: “ ik blijf de bedreigingen uiten omdat jullie maar doorgaan.” Ter terechtzitting op 18 november 2021 heeft verdachte erkend dat hij deze, in de ten laste legging genoemde woorden heeft uitgesproken.
Beoordeling
Verdachte heeft de hiervoor genoemde bedreiging geuit tijdens een politieverhoor terwijl hij wist dat voor hem een contactverbod gold ten opzichte van aangeefster. Bij een later verhoor door de politie op 4 maart 2021 heeft verdachte onder meer verklaard dat hij de bedreigingen blijft uiten. Zijn woorden heeft hij kracht bijgezet door goederen te vernielen en te beschadigen en nog meer bedreigingen te uiten. Met het oog op de bescherming van aangeefster was, ook voor verdachte, redelijkerwijs te verwachten dat de politie haar moest waarschuwen en op de hoogte moest stellen van de door verdachte geuite bedreigingen. Tegen verdachte liep immers al een contactverbod ten opzichte van aangeefster en haar kinderen.
Uit de weergegeven feiten en omstandigheden – in het bijzonder gelet op de aard en ernst van de bedreiging, het op dat moment geldende contactverbod, en de locatie waar en ten overstaan van wie de bedreigingen zijn geuit – kan worden afgeleid dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster daadwerkelijk door de politie op de hoogte zou worden gebracht van de door hem geuite bedreiging. Gelet hierop kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad om [naam] te bedreigen met enig misdrijf tegen het leven (van haar kinderen) gericht, zoals onder 1 is ten laste gelegd.
Feiten 2, 3 en 4
Op 3 maart 2021 heeft verdachte in P.I. De Karelskamp een telefoon, een biljartkeu, een koelkast, een magnetron, een (cel)raam en een televisie vernield.
Op 4 maart 2021 heeft verdachte een arrestantenbus van de politie beschadigd. Op diezelfde dag heeft verdachte op het politiebureau een spatscherm vernield en een beker koffie van de tafel geveegd waardoor de koffie tegen de muur van een verhoorkamer terecht is gekomen en de muur is beschadigd.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de in de bijlage bij dit vonnis genoemde bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten ter terechtzitting op 18 november 2021 heeft bekend en nadien door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij, in de periode van 2 februari 2021 tot en met 4 maart 2021 te Almelo, ten overstaan van een verbalisant, [verbalisant 2] , [naam] en haar kinderen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte ten overstaan van voornoemde verbalisant dreigend de woorden geuit: "Als ik ze niet meer zie ontvoer ik ze wel", "Of ik schiet ze een kogel door de kop", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij op 4 maart 2021 te Almelo en Borne, opzettelijk en wederrechtelijk een (arrestanten)bus, die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de Politie Nederland toebehoorde, heeft beschadigd;
3
hij op 3 maart 2021 te Almelo, opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, een biljartkeu, een koelkast, een magnetron, een (cel)raam en een televisie, die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan P.I. De Karelskamp toebehoorden, heeft vernield;
4
hij op 4 maart 2021 te Borne, opzettelijk en wederrechtelijk een scherm en een muur, die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de Politie Nederland toebehoorden, heeft vernield en beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2
het misdrijf:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 3
het misdrijf:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 4
het misdrijf:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen;

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd om aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met verpleging van overheidswege. Oplegging van de maatregel is mogelijk nu feit 1 een feit is dat gericht is tegen - of gevaar veroorzaakt voor de veiligheid van personen.
7.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft een strafmaat verweer gevoerd. Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum blijkt dat de rapporteurs geen eensluidende diagnose hebben kunnen stellen terwijl de psychiater in de penitentiaire inrichting geen enkele indicatie ziet voor de aanwezigheid van psychotische problematiek bij verdachte. Oplegging van een tbs-maatregel is daarnaast niet gerechtvaardigd gelet op de aard van de feiten. Er is geen sprake geweest van fysiek geweld en er zijn door verdachte geen rechtstreekse bedreigingen geuit tegen aangeefster. De raadsman heeft in dat kader betoogd dat, indien de rechtbank komt tot bewezenverklaring van feit 1, kan worden volstaan met de oplegging van een straf gelijk aan de tijd die reeds door verdachte in voorarrest is doorgebracht.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft gedreigd zijn kinderen die hij samen met aangeefster, zijn ex-partner, heeft, te ontvoeren en om het leven te brengen wanneer hij deze kinderen niet zou mogen zien. Verdachte heeft die bedreiging niet rechtstreeks tot zijn ex-partner gericht, maar tijdens een verhoor op het politiebureau in Borne uitgesproken tegen een verbalisant. Verdachte heeft een maand later, eveneens tijdens een verhoor door de politie, verklaard dat hij bij die bedreiging blijft.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zijn ex-partner met zijn bedreiging nog meer angst heeft aangejaagd. Blijkens de ter terechtzitting op 18 november 2021 voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring leeft zijn ex-partner al heel lang in angst. Verdachte blijft bedreigingen uiten en aangeefster acht hem ertoe in staat zijn bedreigingen daadwerkelijk uit te voeren.
Verder heeft verdachte een arrestantenbus van de politie beschadigd. Ook heeft hij goederen op het politiebureau en in de penitentiaire inrichting vernield en beschadigd. Verdachte toont hiermee aan geen respect te hebben voor het eigendom van anderen.
Strafblad
Bij haar beslissing houdt de rechtbank rekening met een Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 8 juli 2021. Verdachte is eerder in 2020 veroordeeld wegens bedreiging, vernieling en huiselijk geweld. Verdachte liep nog in de proeftijd van een eerder opgelegde straf.
Rapport Pieter Baan Centrum
Omtrent verdachte is op 13 oktober 2021 een rapport opgemaakt door M. van Berkel, psychiater en I. Schilperoord, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Voorop staat dat er bij verdachte sprake is van ernstige pathologie en van disfunctioneren op meerdere gebieden. Er zijn verregaande problemen op het gebied van de emotieregulatie, impulscontrole, agressieregulatie, mentalisatie en realiteitstoetsing. Verdachte lijdt, afgaand op de rapportages uit het verleden, al langer onder een dysfore en geprikkelde stemming, heeft een sterk basaal wantrouwen naar anderen, en tegelijkertijd een grote behoefte aan structuur en inbedding, hetgeen hem door anderen moet worden aangereikt. Dit wringt echter vanwege zijn overgevoeligheid voor autoriteiten en zijn onvermogen een ander daadwerkelijk te vertrouwen. Hij is uitermate stressgevoelig en bij het minste, door hem ervaren, teken van afwijzing of onrechtvaardige behandeling, ontvlamt zijn paranoia, en raakt hij sterk geladen. Zijn woede heeft hij dan al snel niet meer goed onder controle, en ageert deze in ernstige dreigementen, vernielingen of ander verbaal en fysiek geweld en heeft dan maar weinig tot geen gedragsalternatieven.
In het contact met verdachte zien beide onderzoekers een paranoïde denktrant van verdachte, en zodoende een gestoorde realiteitstoetsing. In het psychiatrisch onderzoek staat dit meer op de voorgrond dan in het psychologisch. Tijdens het laatstgenoemde onderzoek worden de psychotische overschrijdingen meer als fluctuerend ervaren. Door beide rapporteurs wordt een psychotische stoornis gediagnosticeerd. De psycholoog schat in dat de psychotische ontregeling in elk geval deels een gevolg is van de gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling, maar sluit een op zichzelf stand psychotisch ziekteproces, zoals schizofrenie, ook niet uit. De onderzoekend psychiater is van mening dat de psychotische ontregeling op zichzelf staat (en mogelijk wel de persoonlijkheidsontwikkeling heeft beïnvloed).
Diagnose
Onderzoekers zijn het er wel over eens dat er sprake is van psychotische problematiek die diagnostisch gezien in ieder geval geclassificeerd kan worden als een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en dat de diagnose op het gebied van de persoonlijkheid vanwege onduidelijkheden uitgesteld dient te worden.
Er kunnen geen andere diagnoses worden gesteld. Er zijn geen aanwijzingen voor verslavingen en op gebied van de intelligentie zijn er, ondanks verschillende testuitslagen die wijzen op een tekortkoming op dit vlak- geen aanwijzingen om te spreken van een verstandelijke beperking. Evenmin zijn er nu aanwijzingen voor een autisme spectrum stoornis (zoals eerder wel is vastgesteld), een stemmingsstoornis of PTSS. Ten aanzien van deze laatste diagnoses wordt gesteld dat deze ook niet volledig uitgesloten kunnen worden, maar dit kon op dit moment niet goed onderzocht worden. Mogelijk dat in de toekomst nader
onderzoek hiernaar nog nodig is.
De symptomen (gestoorde realiteitstoetsing, gestoorde agressieregulatie, verminderde frustratietolerantie en impulscontrole, overzichtsverlies en verminderd mentaliserend vermogen) waren ook aanwezig in de periode van de ten laste gelegde feiten. Er zijn namelijk veel signalen dat deze vanaf 2019 in toenemende mate aanwezig zijn en ook tijdens de observatieperiode is sprake van ernstige symptomen.
Zelfs, ondanks de sterk gestructureerde omgeving van de afdeling binnen het PBC, is verdachte niet in staat gebleken om zijn boosheid en agressie goed te reguleren en deed hij herhaaldelijk forse agressieve uitspraken.
Toerekenbaarheid
Tijdens alle ten laste gelegde feiten was er sprake van eenzelfde soort dynamiek zodat alle feiten gezamenlijk besproken worden en de mate van toerekenen voor alle feiten op dezelfde manier wordt beoordeeld. In ieder geval kan worden onderbouwd dat de pathologie van verdachte in aanzienlijke mate doorwerkte ten tijde van de ten laste gelegde feiten, waarmee in ieder geval geadviseerd kan worden om verdachte de ten laste gelegde feiten in (sterk) verminderde mate toe te rekenen. Beide onderzoekers zijn het er echter ook over eens dat niet uitgesloten kan worden dat de psychotische symptomen in zo'n grote mate aanwezig waren dat de ten laste gelegde feiten in het geheel niet toe te rekenen zijn aan verdachte.
Recidive
Vanuit de stoornis bezien is er een hoog risico op recidive. Er is immers sprake van ernstige symptomen en een complex ziektebeeld, wat op zijn minst al sinds enige jaren aanwezig is en in ernst lijkt toe te nemen. Verdachte toont nauwelijks enig inzicht in zijn functioneren en hij is dan ook niet bereid om zich te laten behandelen. De psychotische symptomen lijken de laatste jaren steeds meer op de voorgrond te komen staan en er is sprake van een verslechtering van het sociaal maatschappelijk functioneren van verdachte. Vanuit dit beloop wordt dan ook gevaar gezien voor escalatie van het gedrag van verdachte, richting meer fysieke agressie waarbij zeker niet kan worden uitgesloten dat deze fysieke agressie zich ook tegen personen zal gaan richten. Dit hoge risico op recidive wordt ondersteund door de gestructureerde risicotaxatie middels de HCR-20V3. Verdachte scoort hierbij op vrijwel alle items, zowel op gebied van de historische items, de klinische items als de risicohanteringsitems. Op basis van de SAPROF kunnen er geen beschermende factoren worden aangewezen.
Advies
Onderzoekers zijn van mening dat verdachte klinisch behandeld zal moeten worden in een kliniek met een hoge mate van beveiliging (gezien het gevaar op escalatie van het gedrag door verdachte). Verdachte zal in eerste instantie behandeld moeten worden met antipsychotische medicatie. Afhankelijk van het effect van deze medicatie op de aanwezige psychotische symptomen zal er hierna aanvullende diagnostiek gedaan kunnen worden naar eventuele onderliggende stoornissen zoals bijvoorbeeld een persoonlijkheidsstoornis of schizofrenie. Afhankelijk van de uitkomsten van het aanvullend onderzoek kan een meer specifiek behandelplan gemaakt worden. Door de complexiteit van de diagnostiek is het op dit moment niet goed in te schatten hoe het vervolg zal zijn. Evenmin is nu een goede inschatting te maken van de verwachte duur van de behandeling.
Gezien de omstandigheid dat sprake is van een ernstig en complex ziektebeeld, verdachte geen behandelbereidheid toont, er sprake is van een hoog risico op recidive met mogelijk ook escalatie richting meer ernstige agressie, wordt geen andere mogelijkheid gezien dan een
tbs-maatregel met dwangverpleging te adviseren. De inschatting is namelijk dat verdachte niet in staat zal zijn om zich te conformeren aan voorwaarden bij een behandeling in een voorwaardelijk kader, en bovendien is een behandeling in een voorwaardelijk kader al enkele
keren mislukt.
Stoornis en toerekenbaarheid
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies en adviezen van de psychiater en de psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en de onderliggende onderzoeken die naar oordeel van de rechtbank zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank legt die conclusies dan ook mede aan haar oordeel ten grondslag. Zij oordeelt dat er bij de verdachte sprake is van de psychische stoornis zoals benoemd door de deskundigen. Bij verdachte was tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Anders dan de raadsman leest de rechtbank in de rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC) wel degelijk dat de onderzoekers het er over eens zijn dat sprake is van psychotische problematiek die diagnostisch gezien in ieder geval geclassificeerd kan worden als een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en die de aanname van een causaal verband tussen de bij verdachte aanwezige problematiek en het plegen van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigt. Dit maakt dat de rechtbank tot het oordeel komt dat de feiten de verdachte in sterk verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Tbs-maatregel met dwangverpleging.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van het Pieter Baan Centrum is gebleken dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, zowel de terbeschikkingstelling als de verpleging van overheidswege van verdachte eist. Een tbs-maatregel met voorwaarden biedt naar oordeel van de rechtbank een onvoldoende kader om de noodzakelijke behandeling bij de verdachte te waarborgen en de maatschappij te beschermen. Het recidivegevaar wordt immers gezien de complexe problematiek van de verdachte als hoog ingeschat en volgens de deskundigen zullen minder ingrijpende maatregelen dat risico onvoldoende kunnen verminderen.
De rechtbank is daarom – met de officier van justitie – van oordeel dat er geen andere mogelijkheid is dan door oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging. Er is sprake van een ernstig en complex ziektebeeld, terwijl daarnaast sprake is van een hoog risico op recidive met mogelijk ook escalatie in meer ernstige agressie. Daarbij heeft verdachte geen enkele behandelbereidheid getoond. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande en de ook in de houding van verdachte ten opzichte van de bedreiging van zijn ex-partner en zijn kinderen geen mogelijkheid voor een ander minder vergaand behandeltraject.
Ook overigens is aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van deze maatregel voldaan. Het onder 1 bewezenverklaarde feit behoort tot een der misdrijven omschreven in de artikel 37a Sr.
(On)gemaximeerde tbs-maatregel?
Zoals eerder is overwogen heeft de verdachte geen fysiek geweld gebruikt bij de bedreiging. Bovendien heeft deze bedreiging aangeefster via de politie bereikt. De vraag die aan de rechtbank voorligt is dan ook of de tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38e, eerste lid, Sr.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Hoewel bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht niet zonder meer als geweldsmisdrijf te duiden is, is hiervan in het onderhavige geval wel sprake.
Daartoe zijn de volgende omstandigheden redengevend.
Gelet op de omstandigheden waaronder het onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan, de wijze waarop de verdachte zich (over de feiten) uitlaat en de vaststelling met betrekking tot het gedrag van de verdachte, bestaat de reële mogelijkheid dat verdachte de daad bij het woord zal voegen. De rechtbank betrekt hierbij dat het bewezenverklaarde, werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbaal agressief gedrag ten opzichte van aangeefster..
Blijkens het strafblad van verdachte is verdachte op 24 september 2020 door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank wegens onder meer huiselijk geweld gericht tegen aangeefster, veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden. Bij dat vonnis is hem ook de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaren opgelegd. Verdachte mag gedurende twee jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact opnemen, zoeken of onderhouden met zijn ex-partner. De rechtbank heeft tevens bevolen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Verder blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen (bladzijde 32) dat is opgemaakt door de verbalisant naar aanleiding van het telefonisch contact met aangeefster dat aangeefster niet alleen hevig is geschrokken toen zij op de hoogte werd gebracht van de bedreigingen, zij nam de bedreigingen zeer serieus, te meer omdat:
- zij was ondergedoken uit angst voor verdachte;
- zij toen werd gebeld door verdachte die de voicemail had ingesproken met: "ik slacht je af en de kinderen ook";
- verdachte een contactverbod heeft en geen contact mag hebben met de kinderen;
- verdachte niet ophoudt en dat alles wat hij had gezegd ook gebeurd is in het verleden;
- zij verdachte in staat acht om zijn woorden om te zetten in daden;
- zij verdachte daar te goed voor kent.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de doodsbedreigingen zal uitvoeren zodra hij vrij komt. Nadien heeft hij, ook nog tijdens de behandeling van de zaak verschillende uitspraken gedaan waaruit kan worden afgeleid dat het risico dat hij daadwerkelijk van plan is om de doodsbedreigingen ten uitvoer te brengen reëel is.
De deskundigen hebben samenvattend geconcludeerd dat in de huidige situatie het risico op recidive als hoog wordt ingeschat, ook al op de korte termijn waarbij er ook een risico wordt gezien voor escalatie van het gedrag van verdachte richting meer ernstige (fysieke) agressie. Dit gevaar op escalatie wordt gezien op grond van het feit dat er (afgaand op de politiemutaties) in de afgelopen jaren een escalatie zichtbaar is met een toename van ontregeling in het functioneren van verdachte en een toename van agressie.
Onder deze omstandigheden is naar oordeel van de rechtbank sprake van een misdrijf (feit 1) dat gericht is tegen en minst genomen gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De totale duur van de tbs-maatregel met dwangverpleging kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gevangenisstraf
Naast de tbs-maatregel zal de rechtbank de verdachte ook een gevangenisstraf opleggen. Gelet op de aard en de ernst van de feiten is naar het oordeel van de rechtbank, het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Omdat de rechtbank van oordeel is dat de nadruk moet komen te liggen op de behandeling van verdachte in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging, zal zij aan verdachte een gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de tijd die reeds door verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 274 dagen, met aftrek van voorarrest. Deze straf is gelijk aan de gevangenisstraf die door de officier van justitie is gevorderd.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partij
Feit 1
[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om immateriële schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Feit 4
Politie Oost-Nederland heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om materiële schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 306,13, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen kunnen worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de raadsman
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft zich, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, primair, op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, subsidiair dat de vordering aanzienlijk moet worden gematigd.
Ten aanzien van feit 4
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de onderbouwing van de vordering niets blijkt van een declaratie bij – of vergoeding door de verzekering. De vordering is voor toewijzing vatbaar.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1, [naam]
De vordering heeft betrekking op het onder 1 ten laste gelegde. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is aannemelijk. De rechtbank stelt de omvang van de schade naar billijkheid vast op € 750,-- te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop (de benadeelde partij kennis heeft genomen van) het strafbare feit, te weten 16 februari 2021.
De rechtbank zal deze vordering voor het overige afwijzen.
Ten aanzien van feit 4, Politie Oost-Nederland
De vordering heeft betrekking op het onder 4 ten laste gelegde. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 306,13 daarom toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 4 maart 2021.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 15 respectievelijk 6 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 30 oktober 2019 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van onder meer bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan een gedeelte groot 15 voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 14 november 2019.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt toegewezen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft om afwijzing van de vordering tot ten uitvoerlegging verzocht nu het voorwaardelijk opgelegde strafdeel eerder reeds ten uitvoer is gelegd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de op te leggen tbs-maatregel dat tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet opportuun is. De vordering van de officier van justitie wordt daarom afgewezen.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 36f, 37b en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2, het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 3, het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 4, het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
274 (tweehonderdvierenzeventig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege zal worden verpleegd;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [naam] (feit 1) toe tot een bedrag van
€ 750,-- (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam] (feit 1): van een bedrag van € 750,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
16 februari 2021);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 750,--, (zegge: zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
16 februari 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 15 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van [naam] af voor het meer of anders gevorderde;
- wijst de vordering van de benadeelde partij Politie Oost-Nederland (feit 4) toe;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Politie Oost-Nederland (feit 4): van een bedrag van € 306,13 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2021);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 306,13 (zegge: driehonderd zes euro en dertien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 6 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer
-
wijstde vordering
af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. M.J.G.B. Heutink en
mr. R.G.J. Gehring, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2021.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PLO 600-2021098858. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 november 2021, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
U houdt mij de verdenking ten aanzien van feit 1 voor. Wat op de ten laste legging staat klopt.
Ik heb tegen de politie de woorden uitgesproken die in de ten laste legging staan vermeld.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam] , pagina 5, voor zover inhoudend als verklaring van aangeefster:
Op dinsdag 16 februari 2021 omstreeks 17:45 uur, werd ik door de politie gebeld. Ik kreeg toen te horen dat [verdachte] tijdens een verhoor in het arrestantencomplex te Borne bedreigingen had geuit. De tekst waar de bedreigingen in stonden werd door de politie letterlijk voorgelezen. Toen ik hoorde wat [verdachte] had gezegd, schrok ik daar heel erg van. Ik wil benadrukken dat ik heel erg bang ben voor [verdachte] .
3. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 48, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
V = Vraag verbalisant(en)
A = Antwoord c.q. reactie verdachte
V: De bedreiging, die je geuit hebt tijdens het verhoor van 3 februari 2021, blijf je daar bij ?
A: Ik blijf de bedreigingen uiten omdat jullie maar doorgaan.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 32, voor zover inhoudend als relaas van de verbalisant:
Op 16 februari 2021 te 17:46 uur, heb ik op verzoek van de officier van justitie telefonisch contact gehad met [naam] , de ex-vriendin van verdachte [verdachte] . Het verzoek was om [naam] in kennis te stellen van de bedreigingen die [verdachte] had geuit tijdens het politieverhoor op 3 februari 2021. Ik las een stuk uit het verhoor waar de bedreigingen in stonden aan [naam] . “Ik zie mijn kinderen nu niet meer. Maar dat komt wel weer binnen nu en een maand. En anders ontvoer ik ze wel. Of schiet ik ze een kogel door de kop.”
Tijdens het voorlezen hoorde ik dat [naam] emotioneel werd. Ik hoorde [naam] zeggen dat ze ervan schrok;
Feit 2, 3 en 4
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 november 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
Feit 2
6. Het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 3] , pagina 17, met bijlagen;
Feit 3
7. Het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 4] , pagina 9 met bijlagen;
Feit 4
8. Het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 3] , pagina 25 met bijlagen.