ECLI:NL:RBOVE:2021:4460

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
ak_20_1905
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de korting op de WW-uitkering van een zelfstandige in verband met gewerkte uren tijdens de coronacrisis

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 29 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zelfstandige eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin werd medegedeeld dat de uren die zij meer had gewerkt dan het vrijgestelde aantal uren over de periode mei 2020, in mindering zouden worden gebracht op haar Werkloosheidswet (WW) uitkering. Eiseres stelde dat zij door de coronamaatregelen meer uren had gewerkt om haar bedrijf draaiende te houden en vond het onredelijk dat zij gekort werd op haar uitkering. De rechtbank oordeelde dat de wet- en regelgeving dwingendrechtelijk is en dat er geen ruimte is voor een belangenafweging, ook niet in bijzondere omstandigheden zoals de coronacrisis. De rechtbank bevestigde dat het UWV terecht de uitkering van eiseres had verlaagd, omdat zij in mei 2020 meer uren had gewerkt dan het vrijgestelde aantal. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 20/1905

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: E.H. van den Brink).

Procesverloop

In de betaalspecificatie van 14 juli 2020 (het eerste besluit) heeft verweerder eiseres bericht dat de uren die zij meer heeft gewerkt dan zijn vrijgesteld over de periode mei 2020 definitief in mindering worden gebracht op haar Werkloosheidswet (WW) uitkering.
In het besluit van 26 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 september 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1. Bij besluit van 17 april 2020 is aan eiseres een WW-uitkering toegekend voor de duur van 5 maart 2020 tot en met 4 januari 2021. In het besluit staat dat gebleken is eiseres ook werkt als zelfstandige, naast het werk waaruit zij werkloos is geworden. Zij werkt gemiddeld 130,44 uur per maand als zelfstandige en voor die uren is zij vrijgesteld. Dat wil zeggen dat als zij dit aantal uren blijft werken, of minder, dat dit geen gevolgen heeft voor haar uitkering. Werkt zij meer uren dan het vrijgestelde aantal, dan wordt de uitkering definitief verlaagd. De verlaging is dan gebaseerd op het aantal uur dat zij meer is gaan werken dan het aantal vrijgestelde uren. Werkt zij in de periode daarna vervolgens minder uren dan het aantal vrijgestelde uren dan gaat haar uitkering niet meer omhoog.
In mei 2020 heeft eiseres 157 uur gewerkt. Uit de betaalspecificatie van 9 juni 2020 blijkt dat de uitkering van eiseres lager is, omdat de door haar doorgegeven inkomsten in mindering zijn gebracht op de uitkering. In juni 2020 heeft eiseres 130 uur gewerkt als zelfstandige.
Hierna heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder het kopje “procesverloop”.
Wat vinden partijen
2. Eiseres stelt dat zij slechts één maand meer heeft gewerkt dan het aantal vrijgestelde uren. Dit was het gevolg van het einde van de lockdown; alle klanten wilden toen ineens geknipt worden. Ze wilde haar bedrijf draaiende houden en was bang dat klanten anders ergens anders heen zouden gaan. Eiseres was zwanger en had daarvoor al het inkomen nodig. Zij vindt ook dat hard werken beloond zou moeten worden in plaats van gestraft. Het waren maatregelen van de overheid, terwijl in de WW ook geen rekening gehouden met die coronamaatregelen. Eiseres stelt dat het redelijk is dat ze gekort wordt over de maand mei, maar niet over alle maanden erna. Ze heeft het geld van de uitkering ook nodig om rond te komen. Eiseres vraagt zich af of niet kan worden uitgegaan van een gemiddeld aantal uren; in de maan ervoor heeft zij juist minder gewerkt.
3. Verweerder stelt dat eiseres terecht wordt gekort op haar uitkering en dat de wet- en regelgeving geen mogelijkheden bieden om hier van af te wijken.
Wat vindt de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de uitkering van eiseres heeft definitief verlaagd.
Op grond van artikel 1b, vijfde lid, van de WW wordt een fictief inkomen toegerekend aan een werknemer die zijn hoedanigheid van werknemer verliest of heeft verloren, dan wel voor minder uren dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren beschikbaar is voor arbeid. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/2014, 33 818, nr. 3, blz. 131) is bij deze wettelijke bepaling nadrukkelijk overwogen dat het verlies van de hoedanigheid van werknemer per kalendermaand moet worden beoordeeld. Daarbij is vermeld dat als bijzonderheid geldt dat het fictieve inkomen van degene die in een kalendermaand als zelfstandige gaat werken, in de daarop volgende kalendermaanden niet kan afnemen, maar wel kan toenemen. Deze wetsbepaling is dwingendrechtelijk van aard en biedt geen ruimte voor een belangenafweging en toetsing aan het evenredigheidsbeginsel.
Artikel 8, eerste lid, van de WW bepaalt dat een persoon wiens dienstbetrekking geheel of gedeeltelijk is geëindigd, de hoedanigheid van werknemer behoudt, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd, behalve als die werkzaamheden worden aangemerkt als vrijwilligerswerk.
Artikel 8, tweede lid, van de WW bepaalt dat, in afwijking van het eerste lid, een persoon de hoedanigheid van werknemer behoudt voor zover het aantal uren in een kalenderweek waarop hij de werkzaamheden uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd, verricht niet hoger is dan het gemiddeld aantal uren per kalenderweek waarop hij deze werkzaamheden verrichtte in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het moment waarop de werkzaamheden in dienstbetrekking, waaruit de werknemer werkloos is geworden, eindigden.
Kort samengevat betekent dit dat verweerder per kalendermaand berekent of de betrokkene meer dan het vrijgestelde aantal uren heeft gewerkt. Als dat zo is, dan heeft iemand voor die uren zijn “hoedanigheid als werknemer” verloren en wordt de WW-uitkering definitief gekort, ook als iemand daarna minder uren als zelfstandige heeft gewerkt.
De rechtbank begrijpt dat eiseres in mei de keuze heeft gemaakt om meer te werken en dat zij bang was om haar klanten kwijt te raken. De regelgeving is echter dwingendrechtelijk van aard, wat betekent dat verweerder daar niet van af kan wijken, ook niet als sprake is van bijzondere omstandigheden als de coronacrisis. De wet- en regelgeving biedt ook geen ruimte om uit te gaan van een gemiddeld aantal uren. Dat is ook bevestigd in een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 april 2021 [1] .
Dit betekent dat verweerder terecht de WW-uitkering van appellante definitief heeft verlaagd met het aantal uren dat eiseres in de maand mei meer heeft gewerkt dan het vastgestelde aantal vrijgestelde uren.
5. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van mr. E.G.M. ten Kate, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.