In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de toekenning van bijzondere bijstand aan eiseres voor de aanschaf van een babyuitzet in de vorm van een lening. Eiseres, die onverwacht zwanger was geworden, had verzocht om bijzondere bijstand, omdat zij niet in staat was om voor de kosten te reserveren. In het besluit van 8 april 2020 werd haar bijzondere bijstand toegekend, maar in het bestreden besluit van 1 september 2020 werd het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat haar was toegezegd dat de bijstand als gift zou worden verstrekt, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank heeft de zaak op 21 september 2021 behandeld, waarbij eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank overwoog dat eiseres en verweerder het erover eens waren dat de kosten voor de babyuitzet noodzakelijk waren, maar dat er onenigheid bestond over de wijze van verstrekking van de bijstand. Eiseres voerde aan dat de inkomensconsulent haar had toegezegd dat de bijstand als gift zou worden verstrekt, maar de consulent ontkende dit. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de toezegging daadwerkelijk was gedaan en dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde. De rechtbank oordeelde dat verweerder de bijstand niet als gift hoefde te verstrekken, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf eiseres geen gelijk. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.I. van Meel, in aanwezigheid van griffier mr. E.G.M. ten Kate, en werd openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na de uitspraak.