ECLI:NL:RBOVE:2021:4455

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
ak_20_2559
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Tozo-uitkering wegens inkomsten uit IOAW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 29 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een zelfstandig ondernemer, en het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. De eiser had een aanvraag ingediend voor een Tozo-uitkering, die was afgewezen door verweerder op basis van het feit dat de eiser, samen met zijn partner, inkomsten uit een IOAW-uitkering ontving die boven het sociaal minimum lagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gebaseerd. De eiser had eerder een IOAW-uitkering ontvangen, en de rechtbank oordeelde dat de IOAW-uitkering als inkomen moest worden meegerekend bij de beoordeling van de Tozo-aanvraag. De rechtbank benadrukte dat de Tozo-regeling bedoeld is voor ondernemers die door de coronacrisis in financiële problemen verkeren, maar dat de eiser met zijn IOAW-uitkering over een minimuminkomen beschikte. De rechtbank vond het niet oneerlijk dat de inkomsten uit de IOAW-uitkering in de beoordeling werden meegenomen, omdat dit in lijn was met de regelgeving. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van de eiser om een Tozo-uitkering terecht was afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na de uitspraakdatum.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 20/2559

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, verweerder,

(gemachtigde: mr. L.J. Luigies en A.W. de Heij).

Procesverloop

In het besluit van 11 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) afgewezen.
In het besluit van 17 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1
Eiser werkt vanaf 1985 als zelfstandig ondernemer. Bij besluit van 15 december 2015 heeft verweerder aan de partner van eiser als werkloze werknemer en aan eiser (als haar partner) per 2 september 2015 een uitkering toegekend op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) naar de norm voor gehuwden. Verweerder heeft eiser bij besluit van 21 maart 2016 toestemming gegeven om naast de IOAW-uitkering parttime zijn beroep als zelfstandige te blijven uitoefenen.
1.2
Eiser heeft op 3 april 2020 een aanvraag ingediend om inkomensaanvulling op grond van de Tozo-1 voor de maanden maart 2020, april 2020 en mei 2020, omdat hij als zelfstandig ondernemer door de coronacrisis geen of nauwelijks opdrachten kreeg.
Standpunten partijen
2.1
Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat eiser niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van de Tozo-1 regeling omdat hij niet voldoet aan de voorwaarde dat hij als gevolg van de coronacrisis een inkomen heeft onder het sociaal minimum. Eiser heeft (samen met zijn partner) inkomsten uit de IOAW-uitkering die meer bedragen dan het voor hen geldende sociaal minimum.
2.2
Uit de gronden van beroep en eisers toelichting ter zitting begrijpt de rechtbank dat eiser niet betwist dat uit artikel 5 van de IOAW volgt dat de IOAW-uitkering is toegekend aan hem en zijn partner samen, maar dat het meerekenen van de inkomsten uit de IOAW-uitkering leidt tot een onevenredige en onrechtvaardige uitwerking van de Tozo-1 regeling. Eiser voert aan dat bij de Tozo-1 regeling geen partnerinkomenstoets geldt, maar door het meerekenen van de inkomsten uit de IOAW-uitkering het inkomen van zijn partner hem wel wordt tegengeworpen. Dat eiser hierdoor buiten de boot valt, acht hij niet in overeenstemming met het doel van de Tozo.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank licht dat toe.
3.1
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat, gelet op artikel 5 van de IOAW, de uitkering gezamenlijk toekomt aan de partner van eiser als de werkloze werknemer en aan eiser als haar partner. Beide partners worden in dat kader vanwege de gezinsbijstand, zoals de IOAW voor eiser en zijn partner, als eenheid gezien wat betreft hun aanspraken en verplichtingen. [1] De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat met de inkomsten uit de IOAW-uitkering het inkomen van eiser tot boven het sociaal minimum is aangevuld en geen recht op Tozo bestaat.
3.2
Ten aanzien van eisers stelling dat deze toepassing leidt tot een onevenredige en onrechtvaardige uitkomst die niet in overeenstemming is met het doel van de Tozo, overweegt de rechtbank als volgt. Omdat eiser een IOAW-uitkering ontvangt, is hij niet alleen aangewezen op de inkomsten uit zijn onderneming. De aard van de Tozo regeling is er juist in gelegen een inkomensondersteuning te bieden voor het terugvallen van inkomsten tot onder het sociaal minimum. Eiser beschikt met de IOAW-uitkering echter over een minimuminkomen waarop hij kan terugvallen. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om de uitwerking van de Tozo regeling in verhouding tot eisers IOAW-uitkering onevenredig te achten.
Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij andere ondernemers kent met werkende partners die veel meer verdienen en die wel een uitkering op grond van de Tozo krijgen. De rechtbank begrijpt dat dit voor eiser oneerlijk voelt, maar door het bestaan van de IOAW-uitkering verschilt de situatie van eiser op een cruciaal punt van de situatie van personen met een werkende partner. Door de uitkering heeft eiser zelf toch een minimum inkomen. Bovendien heeft verweerder ter zitting verklaard dat uitkeringen die eiser op grond van de Tozo zou krijgen op grond van de IOAW-regelgeving in mindering worden gebracht op de uitkering van zijn partner. Eiser schiet er dan dus financieel niets mee op. Dit is inherent aan de samenloop van de IOAW-regeling en de Tozo, maar niet in strijd met het doel van de Tozo, zoals hiervoor al is overwogen. Ter zitting is bovendien gebleken dat verweerder eiser op een andere wijze tegemoet is gekomen door een op hem lopende vordering – de rechtbank begrijpt een bedrag van € 3.000 euro – kwijt te schelden. Op die wijze is verweerder al tegemoetgekomen aan eiser en heeft zij maatwerk proberen te leveren binnen de kaders van de geldende regelgeving.
3.3
Op grond van het voorgaande heeft het college de aanvraag van eiser om een Tozo-uitkering terecht afgewezen.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Scheeper, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.L.M. Celie, griffier op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: juridisch kader

Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)
Artikel 5 van de Tozo, zoals deze in de periode van 22 april 2020 tot en met 31 mei 2020 gold, bepaalt dat eiser bij zijn aanvraag onder andere moet verklaren en informatie moet overleggen waaruit blijkt dat hij, voor de kalendermaanden waarvoor de aanvulling wordt gevraagd, verwacht een in aanmerking te nemen inkomen te hebben dat lager is dan de bijstandsnorm.
Artikel 6, eerste lid, onder a, van de Tozo, zoals deze in de periode van 22 april 2020 tot en met 31 mei 2020 gold, bepaalt dat het inkomen van de echtgenoot van de zelfstandige niet als inkomen in de zin van artikel 32, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet in aanmerking wordt genomen.
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW)
Artikel 5, tweede lid, van de IOAW bepaalt dat:
2. Het recht op uitkering komt de werkloze werknemer en de echtgenoot gezamenlijk toe. De uitkering wordt aan de werkloze werknemer en de echtgenoot ieder voor de helft uitbetaald, dan wel op hun gezamenlijk verzoek aan een van hen voor het geheel.
Artikel 25, vierde lid, van de IOAW bepaalt dat:
4. Het college is bevoegd tot verrekening van in de voorgaande drie maanden ontvangen middelen met de uitkering.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 27 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3719 en 4 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1724.