ECLI:NL:RBOVE:2021:4443

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
ak_20_910 en ak_20_950
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de mate van arbeidsongeschiktheid van een medisch specialist en de praktische schatting door het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een medisch specialist (neuroloog), en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser was sinds 1992 werkzaam als neuroloog en had zich gedeeltelijk ziekgemeld op 1 augustus 2017. Het UWV had in een primair besluit van 20 augustus 2019 de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 68,74%, maar in een bestreden besluit van 19 maart 2020 werd dit percentage herzien naar 64,73%. Eiser en eiseres (de werkgever) hebben hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de beroepen op 15 september 2021 behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat de praktische schatting van het UWV onterecht was, omdat hij op de datum in geding volledig arbeidsongeschikt was en niet in zijn eigen functie werkte. Eiseres heeft ook betoogd dat de werkzaamheden die eiser verrichtte niet passend waren voor een medisch specialist. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het UWV de praktische schatting op juiste wijze heeft uitgevoerd en dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feitelijke werkzaamheden van eiser in medische zin passend waren en dat er geen grond was om aan de schatting te twijfelen.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 20/910 en 20/950

uitspraak van de meervoudige kamer in de beroepen tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. P.S. Fluit),

Stichting [naam Stichting] , te Enschede, eiseres,

(gemachtigde [naam 1] )
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,
(gemachtigde: M. Kuilderd).

Procesverloop

In het besluit van 20 augustus 2019 (primair besluit) heeft verweerder eiser van 30 juli 2019 tot 30 juli 2021 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 68,74%.
In het besluit van 19 maart 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard, dit besluit herroepen voor zover het gaat om het arbeidsongeschiktheidspercentage en de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser bepaald op 64,73%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder 20/950.
Ook eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder 20/910.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat eiser geen toestemming heeft gegeven om zijn medische gegevens aan eiseres te verstrekken, heeft de rechtbank onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat kennisneming van medische stukken is voorbehouden aan de gemachtigde van eiseres. De rechtbank zal terughoudend zijn met het opnemen van gedetailleerde inhoudelijk-medische overwegingen in deze uitspraak om te voorkomen dat eiseres alsnog kennisneemt van de medische situatie van eiser.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 september 2021 op zitting gevoegd behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor eiseres was haar gemachtigde aanwezig, vergezeld door haar kantoorgenoot mr. [naam 2] [naam 3] die als HR adviseur bij eiseres werkzaam is. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en arbeidskundige bezwaar en beroep
R.H.L Janssen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft eiser en eiseres ten onrechte uitgenodigd om op de voet van artikel 8:26 van de Awb als derde belanghebbende deel te nemen in het beroep van de ander. Beiden hebben immers zelf beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2. Eiser is sinds 1992 als neuroloog werkzaam geweest bij eiseres. Op 1 augustus 2017 heeft hij zich gedeeltelijk ziekgemeld. Hij is na de ziekmelding wel steeds werkzaam gebleven, in wisselende urenomvang. Per einde wachttijd, 30 juli 2019, heeft eiser een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is verweerder gekomen tot de in de rubriek ‘procesverloop’ van deze uitspraak beschreven besluitvorming.
3.1
Volgens verweerder is eiser vanwege zijn beperkingen niet belastbaar voor het werk als neuroloog zoals hij dat deed voordat hij uitviel in augustus 2017. De werkzaamheden die hij daarna is gaan doen passen wel bij zijn functionele mogelijkheden, aldus verweerder. Op deze werkzaamheden heeft verweerder eisers mate van arbeidsongeschiktheid daarom gebaseerd. Deze praktische schatting leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 64,73%.
3.2
Eiser voert aan dat er geen grond was voor een praktische schatting, omdat niet aan de voorwaarden daarvoor is voldaan. Ook staat aan een praktische schatting in de weg dat eisers medische omstandigheden tussentijds zijn gewijzigd en dat hij op de datum in geding, 30 juli 2019, de feitelijke werkzaamheden niet uitvoerde. Hij stelt dat hij op dat moment volledig arbeidsongeschikt was. Ten slotte betoogt hij dat verweerder de praktische schatting niet op een juiste wijze heeft uitgevoerd.
3.3
Ook eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte een praktische schatting heeft gedaan. Zij wijst er op dat eiser nooit in zijn eigen werk heeft hervat en dat dit werk ook niet passend kan worden gemaakt. Eiser doet niet het werk van een neuroloog, maar aangepast werk, naar aard en omvang. Dit aangepaste werk valt niet structureel te maken en bovendien kan eiser het werk ook niet duurzaam verrichten. Het loon dat eiser ontvangt is te hoog voor de werkzaamheden die hij doet, zodat hij deels sociaal loon ontvangt. Eiseres vindt dat eiser in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Sinds 9 juni 2019 is hij volledig arbeidsongeschikt en heeft hij alleen op arbeidstherapeutische basis gewerkt.
4.1
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.2
In dit geval gaat het om een schatting waarbij verweerder toepassing heeft gegeven aan artikel 9, aanhef en onder h en i, van het Schattingsbesluit. Daarbij is van belang of de betreffende werkzaamheden passend kunnen worden geacht voor de werknemer en, daarmee samenhangend, of de genoten verdiensten als representatief voor de resterende verdiencapaciteit kunnen worden aangemerkt. Bij dit laatste speelt ook de duurzaamheid van de arbeidsverrichting een rol [1] .
4.3
Gelet op de standpunten van partijen zijn de medische beoordeling en de arbeidskundige beoordeling die aan de schatting ten grondslag liggen in geschil.
4.4
De eerste vraag is of de feitelijke werkzaamheden in medische zin passend zijn voor eiser. Deze feitelijke werkzaamheden bestaan uit het voeren van een spreekuur op de polikliniek voor drie dagen per week, met inbegrip van de voorbereiding en de administratieve verwerking daarvan.
4.5
De verzekeringsarts heeft eiser op 30 juli 2019 gesproken op het spreekuur. Ook heeft hij kennis genomen van de medische informatie van eisers behandelaars en de bedrijfsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek gedaan en de informatie die eiseres in bezwaar onder de aandacht heeft gebracht bij haar beoordeling betrokken. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen.
4.6
Eiser heeft tijdens de zitting aangevoerd dat de verzekeringsarts ten onrechte meteen de passendheid van de feitelijke werkzaamheden heeft beoordeeld, zonder zich eerst een beeld te vormen van de beperkingen van eiser in algemeen geaccepteerde arbeid.
Uit het rapport van de verzekeringsarts komt naar voren dat met eiser is gesproken over de werkzaamheden die hij na zijn gedeeltelijke uitval per 1 augustus 2017 tot 9 juni 2019 is blijven uitoefenen. De verzekeringsarts heeft opgemerkt dat geen beperkingen in algemeen geaccepteerde arbeid gelden, behoudens een urenbeperking. De argumenten voor de urenbeperking ontleent hij aan de gang van zaken rond het aangepaste werk. De rechtbank stelt vast dat daarmee de beoordeling voor algemeen geaccepteerde arbeid en die voor de feitelijke werkzaamheden door elkaar heen lopen. Vanwege de maatgevende arbeid van eiser en de gevolgen daarvan voor een theoretische schatting, was er zicht op een praktische schatting. Het lag dan ook wel voor de hand dat de verzekeringsarts zich meteen een oordeel vormde over de passendheid van de feitelijke werkzaamheden. Niet gebleken is bovendien dat eiser door deze handelwijze is benadeeld. De stelling van eiser blijft daarom zonder gevolgen.
4.7
Eisers bestrijden dat de feitelijke werkzaamheden in medische zin passend zijn voor eiser. Volgens eiser heeft hij zich bij de verzekeringsarts veel beter heeft voorgedaan dan hij zich op dat moment daadwerkelijk voelde. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat hij niet alleen vanwege een arbeidsconflict niet werkte op de datum in de geding, maar dat dit mede het gevolg was van zijn verslechterde medische situatie, die ook nog negatief werd beïnvloed door het arbeidsconflict. Hij was op de datum in geding volledig arbeidsongeschikt, zo stelt hij. Ook eiseres is die opvatting toegedaan.
4.8
De rechtbank kan de verzekeringsartsen volgen in hun standpunt dat de feitelijke werkzaamheden in medisch opzicht passend zijn voor eiser. De verzekeringsartsen hebben de medische informatie die in het dossier zit kenbaar bij hun beoordeling betrokken. Zij hebben eisers geschiktheid voor de werkzaamheden deugdelijk en inzichtelijk toegelicht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uitgelegd dat en waarom in de medische informatie en de feitelijke gang van zaken geen steun is te vinden voor eisers standpunt in beroep. De rechtbank kan die uitleg volgen. Eisers visie is verder niet met andere medische stukken onderbouwd. Ook voor eiseres geldt dat zij wel de passendheid van de feitelijke werkzaamheden in twijfel trekt, maar daarvoor geen deugdelijke onderbouwing heeft gegeven. De rechtbank ziet dus geen grond om aan de medische beoordeling te twijfelen.
4.9
Dit betekent dat de rechtbank eiser ook niet volgt in zijn standpunt dat zich een wijziging heeft voorgedaan in de medische situatie, die een praktische schatting belemmert. Verweerder heeft voldoende duidelijk gemaakt dat dit niet het geval is. De omstandigheid dat eiser op de datum in geding de feitelijke werkzaamheden niet uitvoerde maakt evenmin dat de werkzaamheden niet gebruikt kunnen worden voor een praktische schatting [2] .
4.1
Het betoog van eiseres komt er in de kern op neer dat met de feitelijke werkzaamheden geen sprake is van een bestaande functie, dat het uitgeklede takenpakket niet passend is bij de functie van een medisch specialist en dit werk daarom geen structureel karakter kan hebben. Van eiseres als werkgever kan namelijk niet worden verlangd dat zij deze werkplek duurzaam aan eiser aanbiedt.
4.11
Ter zitting is komen vast te staan dat eiser sinds zijn gedeeltelijke uitval op
1 augustus 2017 in elk geval de feitelijke werkzaamheden die aan de schatting ten grondslag liggen is blijven verrichten tot 9 juni 2019. Reeds omdat eiser deze werkzaamheden geruime tijd feitelijk heeft verricht bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de duurzaamheid van de arbeidsverrichting van eiser in deze functie. Aan de overigens niet onderbouwde stelling van eiseres dat het takenpakket niet passend is voor een medisch specialist, komt in het kader van de praktische schatting geen betekenis toe. Het gaat er bij een praktische schatting immers om of het takenpakket passend is voor eiser en die vraag heeft de rechtbank met verweerder bevestigend beantwoord. Daarbij geldt dat de re-integratie van eiser steeds gericht is geweest op werkhervatting in de aangepaste eigen functie. Omdat spoor 1 en spoor 2 niet zijn ingezet, was de kennelijke veronderstelling dat dit werk ook na de wachttijd beschikbaar was voor eiser. Niet valt in te zien waarom dit nu anders is.
4.12
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uitvoerig en overtuigend toegelicht hoe zij de praktische schatting heeft uitgevoerd. Ze is uitgegaan van een afspraak die eiser en eiseres in april 2019 hebben gemaakt en die inhoudt dat eiser 15 uur naar loonwaarde werkt. Uitgaande van die 15 uur loonwaarde komt zij op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 64%. De rechtbank kan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgen in haar uitgangspunten en berekening. Uit niets is gebleken dat die loonwaarde te hoog of te laag is of dat de inkomsten niet representatief zijn voor eisers verdiencapaciteit. Dat er een sociaal loon component is betrokken in de loonwaarde heeft eiseres wel gesteld maar niet verder niet onderbouwd, zodat de rechtbank geen reden ziet om daarvan uit te gaan.
4.13
Dat de berekening van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in deze situatie tot een onjuiste uitkomst van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is de rechtbank niet gebleken. Eiser heeft weliswaar de vraag opgeworpen of een urenvergelijking een correcte wijze van praktisch schatten is, maar hij heeft nagelaten dit verder feitelijk te onderbouwen. Voor de rechtbank is er dus ook geen twijfel gezaaid over de uitkomst.
4.14
Conclusie is dat verweerder terecht is overgegaan tot een praktische schatting.
5. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, voorzitter, en mr. A.T. de Kwaasteniet en mr. D.H. Harbers, leden, in aanwezigheid van mr. F. Ernens, griffier op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 18 maart 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP8481) en 20 december 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:4352)
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5153