ECLI:NL:RBOVE:2021:4418

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
08.115249.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zedendelict wegens onvoldoende bewijs en tegenstrijdige verklaringen

Op 25 november 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 37-jarige man, die werd beschuldigd van verkrachting. De rechtbank sprak de verdachte vrij, omdat de verklaringen van het vermeende slachtoffer, de aangeefster, op essentiële onderdelen zo veel van elkaar verschilden dat er geen wettig en overtuigend bewijs kon worden geleverd. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 11 november 2021, waar de officier van justitie, mr. S. Markink-Grolman, de vordering indiende en de verdediging werd gevoerd door mr. R. Oude Breuil.

De tenlastelegging betrof een incident dat op 12 april 2020 in Enschede zou hebben plaatsgevonden, waarbij de verdachte de aangeefster zou hebben gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank constateerde echter dat de aangifte van de aangeefster niet consistent was en niet overeenkwam met andere verklaringen en bewijsmateriaal, waaronder WhatsApp-berichten. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts twee personen aanwezig zijn, wat het bewijs moeilijk maakt. In dit geval waren er echter ook getuigen, waaronder de moeder van de aangeefster, die op belangrijke punten anders verklaarden dan de aangeefster zelf.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de verklaringen van de aangeefster, de getuigen en het overige bewijsmateriaal op essentiële onderdelen zo wezenlijk van elkaar verschilden dat er geen bewezenverklaring kon plaatsvinden. De rechtbank verklaarde de verdachte niet schuldig aan de tenlastegelegde feiten en sprak hem vrij. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken. De kosten van de verdediging werden op nihil begroot.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.115249.21 (P)
Datum vonnis: 25 november 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 november 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Markink-Grolman en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R. Oude Breuil, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte [aangeefster] (hierna: aangeefster) heeft verkracht dan wel aangerand.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 12 april 2020 te Enschede door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , door- aan de benen van die [aangeefster] te trekken, waardoor die [aangeefster] (languit) op de bank kwam te liggen en/of (vervolgens) de rok van die [aangeefster] uit te trekken, ondanks dat die [aangeefster] die rok vast probeerde te houden en/of- (nadat die [aangeefster] haar benen had opgetrokken) te zeggen “als je niet gewoon wil, dan maar hardhandig”, althans woorden van soortgelijke dreigende aard of strekking en/of
- (vervolgens) aan de benen van die [aangeefster] te trekken, waardoor die [aangeefster] (languit) op de bank kwam te liggen en/of (vervolgens) de string van die [aangeefster] uit te trekken en/of- (nadat die [aangeefster] wederom haar benen had opgetrokken) aan de benen van die [aangeefster] te trekken, waardoor die [aangeefster] (languit) op de bank kwam te liggen en/of- (vervolgens) een of meer vingers tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [aangeefster] te brengen en/of- (aldus) meermalen voorbij te gaan aan de verbale en/of non-verbale signalen vanverzet/weerstand van die [aangeefster] en/of (aldus) voor die [aangeefster] een bedreigende situatie te doen ontstaan en/of- (aldus) misbruik te maken van zijn uit feitelijke verhoudingen en omstandigheden voortvloeiend (fysiek en/of geestelijk) overwicht ten opzichte van die [aangeefster] , bestaande uit het leeftijdsverschil en/of het feit dat hij, verdachte, een relatie hadmet de moeder van die [aangeefster] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 april 2020 te Enschede door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [aangeefster] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, door- aan de benen van die [aangeefster] te trekken, waardoor die [aangeefster] (languit) op de bank kwam te liggen en/of (vervolgens) de rok van die [aangeefster] uit te trekken, ondanks dat die [aangeefster] die rok vast probeerde te houden en/of- (nadat die [aangeefster] haar benen had opgetrokken) te zeggen “als je niet gewoon wil, dan maar hardhandig”, althans woorden van soortgelijke dreigende aard of strekking en/of- (vervolgens) aan de benen van die [aangeefster] te trekken, waardoor die [aangeefster] (languit) op de bank kwam te liggen en/of (vervolgens) de string van die [aangeefster] uit te trekken en/of- (nadat die [aangeefster] wederom haar benen had opgetrokken) aan de benen van die [aangeefster] te trekken, waardoor die [aangeefster] (languit) op de bank kwam te liggen en/of- (vervolgens) de schaamstreek en/of vagina van die [aangeefster] te betasten en/of
- (aldus) meermalen voorbij te gaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [aangeefster] en/of (aldus) voor die [aangeefster] een bedreigende situatie te doen ontstaan en/of- (aldus) misbruik te maken van zijn uit feitelijke verhoudingen en omstandigheden voortvloeiend (fysiek en/of geestelijk) overwicht ten opzichte van die [aangeefster] , bestaande uit het leeftijdsverschil en/of het feit dat hij, verdachte, een relatie had met de moeder van die [aangeefster] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de verkrachting van aangeefster door verdachte kan worden bewezen. Dit baseert zij op de aangifte, die volgens haar gedetailleerd en consistent is. De aangifte wordt daarnaast ondersteund door de verklaring van [naam 1] (hierna: [naam 1] ), de moeder van aangeefster, en de toenmalige partner van verdachte. Ook vindt de aangifte ondersteuning in diverse WhatsApp berichten die aangeefster na het incident heeft verzonden. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat, voor zover de rechtbank van oordeel zou zijn dat sprake is van voldoende wettig bewijs, dit bewijs niet tot de overtuiging kan leiden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Aan verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de (beweerde) seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Deze zedenzaak wijkt hiervan af. In dit geval zou het feit hebben plaatsgevonden in het bijzijn van [naam 1] .
Met betrekking tot het bewijsminimum
Op grond van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De rechtbank benadrukt dat deze maatstaf omtrent het toereikend zijn van een verklaring dient te worden onderscheiden van de beoordeling of een verklaring betrouwbaar is. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Het gaat hierbij niet slechts – kwantitatief – om het aantal bronnen van redengevende bewijsgronden, maar ook om de vraag of de aangifte in voldoende mate – kwalitatief – wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.
De verklaring van aangeefster
In het dossier bevinden zich een verslag van het informatief gesprek zeden met aangeefster en haar aangifte. Aangeefster heeft in de aangifte onder andere verklaard dat zij de zaterdag voor Pasen (11 april 2020) op de bank en samen met [naam 1] , een film aan het kijken was. Dit was in de woning van verdachte. Rond 23:00 uur kwam verdachte tussen hen in zitten. Op een gegeven moment was [naam 1] verdachte aan ‘het opgeilen’ door over zijn broek, nabij zijn penis, te wrijven. Vervolgens heeft verdachte aan de benen van aangeefster getrokken. Ook trok hij de rok van aangeefster uit. Daarna heeft verdachte [naam 1] op de bank gevingerd. Dit duurde ongeveer twee minuten. Hierna heeft verdachte de string van aangeefster uitgetrokken en heeft hij haar gevingerd. Dit duurde ongeveer drie minuten. Aangeefster heeft verder verklaard dat zij verdachte heeft geprobeerd weg te duwen en dat zij direct na dit incident naar haar slaapkamer is gegaan. Verdachte is later die nacht nog bij haar geweest om over het voorval te praten. De volgende dag is aangeefster door [naam 1] naar huis gebracht.
De beschrijving van het incident en de omstandigheden waaronder het incident zouden hebben plaatsgevonden, verschillen in de aangifte en in het informatief gesprek zeden op essentiële onderdelen van elkaar. Zo heeft aangeefster in de aangifte verklaard dat, vóórdat verdachte haar vingerde, hij eerst [naam 1] heeft gevingerd. In het informatief gesprek zeden heeft aangeefster hierover echter niets verklaard. In de aangifte staat bovendien dat het vingeren van aangeefster door verdachte ongeveer drie minuten duurde, terwijl aangeefster in het informatie gesprek zeden heeft verklaard dat dit tien à vijftien minuten heeft geduurd. De aangifte komt daarnaast niet overeen met de inhoud van de WhatsApp berichten die aangeefster vóór de datum van de aangifte aan [naam 2] - de partner van haar vader - heeft verzonden. Aangeefster heeft geappt dat verdachte haar heeft ‘gebefd’, terwijl aangeefster over die specifieke seksuele handeling niets heeft verklaard. De rechtbank dient, mede gelet op die omstandigheden, behoedzaam om te gaan met de verklaring(en) van aangeefster.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft stellig en bij herhaling ontkend dat er seksuele handelingen tussen hem en aangeefster hebben plaatsgevonden.
Met betrekking tot het steunbewijs
Ter beoordeling van de rechtbank staat vervolgens de vraag of de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in het verder in het dossier aanwezige bewijsmateriaal. Het voornaamste bewijsmateriaal wordt gevormd door de verklaring van getuige [naam 1] .
De verklaring van [naam 1]
De rechtbank constateert dat [naam 1] op essentiële punten anders heeft verklaard dan aangeefster. Zo heeft [naam 1] de verklaring van aangeefster dat zij verdachte de bewuste avond aan ‘het opgeilen’ was, bij de politie weersproken. Daarnaast heeft zij verklaard dat aangeefster zelf languit op de bank is gaan liggen en dat zij op enig moment zelf haar string heeft uitgedaan. [naam 1] heeft verder verklaard dat zij zich niet meer kan herinneren in hoeverre verdachte haar op de desbetreffende avond heeft gevingerd. Ook heeft zij verklaard dat aangeefster twee dagen na het incident met de bus naar huis is gegaan.
Daarbij komt dat het dossier diverse WhatsApp (spraak)berichten bevat die de betrouwbaarheid van haar verklaring in twijfel trekken. Weliswaar heeft [naam 1] onder andere verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte de vagina van aangeefster heeft gestreeld, maar in die berichten wordt door [naam 1] gesproken over het willen ‘kapot maken’ van verdachte en het hebben ‘verzonnen’ van het aanraken van aangeefster door verdachte.
Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [naam 1] niet als steunbewijs voor de verklaring van aangeefster kan dienen.
Het overige bewijsmateriaal
[naam 3] , vriendin van aangeefster, heeft ook een verklaring afgelegd. Zij heeft onder andere verklaard dat aangeefster tegen haar heeft gezegd dat verdachte haar heeft ‘geprobeerd’ te vingeren. De rechtbank constateert dat die verklaring niet overeenkomt met de verklaring van aangeefster dat verdachte haar daadwerkelijk heeft gevingerd. Bovendien heeft deze de-auditu verklaring uitsluitend aangeefster als bron.
Ook is onderzoek gedaan naar de telefoons van zowel verdachte als aangeefster. Op de telefoon van aangeefster is onder andere een gesprek zichtbaar met ‘ [verdachte] ’ waarin laatstgenoemde aangeeft: “
je zal wel boos op me zijn weet wel loop al de hele week mee in kop”. Echter, niet kan, met enige mate van zekerheid, worden vastgesteld dat dit bericht enig verband houdt met hetgeen verdachte ten laste is gelegd. Dat geldt in zekere zin ook voor de overige in het dossier aanwezige berichten.
De rechtbank acht het overige bewijsmateriaal daarom evenmin toereikend om als het benodigde steunbewijs te dienen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster, de verklaring van [naam 1] en de verklaring van [naam 3] als ook de WhatsAppberichten op essentiële onderdelen zo wezenlijk van elkaar verschillen of met elkaar in strijd zijn dat daarop geen bewezenverklaring kan worden gebaseerd. Daarom acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde feit heeft gepleegd, zodat de rechtbank verdachte hiervan vrijspreekt.

5.De schade van benadeelde

[aangeefster] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om een immateriële schadevergoeding te betalen van
€ 7.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu de rechtbank verdachte van het ten laste gelegde vrijspreekt.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [aangeefster] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.G.J. Gehring, voorzitter, mr. M.J.G.B. Heutink en mr. B.T.C. Jordaans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Blauw, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2021.
Mr. Jordaans en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.