ECLI:NL:RBOVE:2021:4312

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
C/08/240513 / HA ZA 19/525
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in een renvooiprocedure betreffende erkenning van vordering in wettelijke schuldsaneringen en faillissement

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een renvooiprocedure waarin de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna: Rabobank) vorderingen heeft ingediend in de wettelijke schuldsaneringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], en in het faillissement van [betrokkene 3]. De rechtbank heeft op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan na een mondelinge behandeling op 27 september 2021, waarbij de partijen hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat [X] niet is geslaagd in het leveren van bewijs van samenspanning tussen Rabobank en de kopers van een agrarische onderneming, wat een essentieel onderdeel was van de vordering van [X]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van Rabobank tot erkenning van haar (pro resto) vordering voor een bedrag van € 578.928,73 kan worden toegewezen, en heeft [X] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Rabobank, die zijn begroot op € 3.471,-- in conventie en € 8.035,-- in reconventie. De rechtbank heeft tevens bepaald dat de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad zijn, maar dat het vonnis in de renvooiprocedure niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. H.J.H. van Meegen en openbaar uitgesproken op 27 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/240513 / HA ZA 19/525

Vonnis van 27 oktober 2021

in de zaak van
de coöperatie
Coöperatieve Rabobank U.A.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres tot verificatie (in conventie),
verweerster in reconventie,
verder te noemen Rabobank,
advocaat: mr. W. Mollema te Leeuwarden,
tegen

[X] ,

in diens hoedanigheid van bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringen van
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] ,wonende te [woonplaats] ,
en in diens hoedanigheid van curator in het faillissement van [betrokkene 3] ,wonende te [woonplaats] ,
kantoorhoudende te [plaats] ,
verweerder tot verificatie (in conventie),
eiser in reconventie,
verder te noemen [X] en [betrokkene 1] c.s.,
advocaat mr. F. Kolkman te Almelo.

De weergave van het procesverloop:

In conventie en in reconventie:
1. Op 4 november 2020 is een tussenvonnis gewezen. Voor het verloop van de procedure tot dat moment, wordt verwezen naar dat vonnis. Sindsdien zijn de volgende stukken aan het dossier toegevoegd:
- akte van de zijde van [X] met een opgave van getuigen en drie producties;
- proces-verbaal van getuigenverhoor op 16 maart 2021;
- proces-verbaal van getuigenverhoor op 31 maart 2021;
- proces-verbaal van getuigenverhoor op 20 april 2021:
- conclusie na enquête van [X] met producties;
- antwoordconclusie na enquête van Rabobank met een productie;
- akte uitlating producties van [X] .
Wegens pensionering van mr. M.L.J. Koopmans is de zaak overgedragen aan mr. H.J.H. van Meegen ter verdere beoordeling. Desgevraagd heeft op verzoek van [X] een nadere mondelinge behandeling plaatsgevonden op 27 september 2021, welke heeft plaatsgevonden via een videoverbinding. In verband met de getroffen maatregelen vanwege het Corona-virus zijn de spreekaantekeningen van de zijde van [X] voorafgaand aan deze nadere mondelinge behandeling aan de griffie van de rechtbank toegezonden. Deze spreekaantekeningen worden als voorgedragen beschouwd, met dien verstande dat van de zijde van [X] is verklaard dat in randnummer 17 “2012” moet worden gelezen in plaats van “2020”. Beide partijen hebben hun standpunten tijdens deze mondelinge behandeling nader toegelicht en de griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt. Aan het slot van die behandeling is vonnis gevraagd. De uitspraak daarvan is bepaald op vandaag.

De nadere beoordeling

In conventie en in reconventie:
2. De rechtbank ziet geen aanleiding om terug te komen van hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 4 november 2020. In dat tussenvonnis heeft de rechtbank [X] toegelaten tot het leveren van bewijs dat sprake is geweest van samenspanning (een “opzetje”) zoals is aangeduid in overweging 21. Onder 21 is als volgt overwogen:
In de hier aan de orde zijnde situatie kan naar het oordeel van de rechtbank alleen dan sprake zijn (geweest) van onrechtmatig handelen van Rabobank, als in rechte komt vast te staan dat die mee heeft gewerkt aan de totstandkoming van deze onderhandse verkoop van deze agrarische onderneming “going concern” in de wetenschap dat daardoor (al dan niet op onderdelen) een ontoelaatbare lage opbrengst zou worden gegenereerd, waardoor de gezamenlijke schuldeisers van [betrokkene 1] c.s. hoe dan ook werden benadeeld. Feitelijk zou dan sprake moeten zijn geweest van samenspanning (een “opzetje”) met de kopende partij, om die bewust te helpen aan een buitenkans door middel van een onderhandse verkoop “going concern” tegen een kenbaar veel te lage prijs van in totaal € 720.000,--. Van die samenspanning zou dan deel moeten hebben uitgemaakt dat de Rabobank bij dat meewerken wist dat zij alsnog (een deel van) de opbrengst van de onverpande fosfaatrechten zou verkrijgen, waarop zij dus in beginsel geen recht had via het door haar bepaalde bedrag voor het vrijgeven van haar zekerheden.
3. [X] heeft ter voldoening aan de gegeven bewijsopdracht de heren
[A] , [betrokkene 3] , [C] , [D] en [E] als getuigen doen horen. Rabobank heeft afgezien van contra-enquête. Wel heeft zij een e-mailbericht van
[F] van 10 maart 2021 met bijlagen in het geding gebracht, waarop [X] heeft gereageerd. Na de getuigenverhoren heeft nog een conclusiewisseling plaatsgevonden. De rechtbank ziet geen aanleiding om delen van de na de getuigenverhoren indiende conclusies wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten, zoals Rabobank heeft betoogd. De rechtbank dient met name te beoordelen of [X] is geslaagd in de levering van het bewijs, zoals onder overweging 21 van het vonnis van 4 november 2020 is bepaald.
4. Op grond van de hiervoor geciteerde overweging 21 uit het vonnis van
4 november 2020 is de centrale vraag of uit de afgelegde getuigenverklaringen kan worden opgemaakt dat sprake is geweest van een samenspanning (een “opzetje) met de kopende partij. Anders dan [X] tijdens de mondelinge behandeling heeft betoogd, is louter het bewijzen van een ontoelaatbare lage opbrengst niet genoeg om aan te nemen dat [X] is geslaagd in het leveren van het gevraagde bewijs. Uit de tekst van de bewijsopdracht en het begin van de derde zin daarvan volgt dat een te lage prijs slechts een onderdeel vormt van de te bewijzen samenspanning en geen zelfstandig te bewijzen feit is op basis waarvan de vordering in conventie zou kunnen worden afgewezen en de vordering in reconventie zou kunnen worden toegewezen.
5. Zoals [X] tijdens de mondelinge behandeling op 27 september 2021 ook heeft erkend, kan op basis van de getuigenverklaringen een dergelijke samenspanning niet worden aangenomen. Uit de getuigenverklaringen kan worden opgemaakt dat meerdere getuigen, waaronder [A] , [betrokkene 3] en [D] van mening zijn dat de onderhandse verkoop op 7 september 2016 (veel) te weinig heeft opgebracht. Daarbij is een toelichting gegeven op onder meer de waarde van de fosfaatrechten in september 2016. Echter, zoals uit de hiervoor aangehaalde overweging van de rechtbank reeds volgt, is een te lage opbrengst van de onderhandse verkoop als zodanig onvoldoende om aan te nemen dat sprake is geweest van onrechtmatig handelen van Rabobank.
6. Uit de verklaringen van de getuigen blijkt niet dat Rabobank met de koper afspraken zou hebben gemaakt die zouden kunnen duiden op een “opzetje”. [betrokkene 1] heeft verklaard geen weet te hebben van rechtstreekse contacten van Rabobank met de kopers. Hij heeft verklaard dat hij vermoedt dat alle contacten van Rabobank met de kopers
[C] en [G] zijn gegaan via de heer [E] . [C] heeft verklaard dat hij nooit heeft gesproken met iemand van Rabobank. Alleen [E] heeft verklaard dat hij namens de heer [C] contact heeft gehad met Rabobank. Uit zijn verklaring blijkt echter slechts dat hij van [betrokkene 1] jr. hoorde dat Rabobank de boerderij met alles waar daarbij hoort wilde verkopen voor € 720.000,-- en dat hij Rabobank heeft bericht dat het door Rabobank eerder genoemde bedrag van € 720.000,-- akkoord was. Van andere, nadere afspraken die zouden kunnen duiden op een opzetje, blijkt uit zijn verklaring niets. Uit de verklaringen volgt niet meer of anders dan dat Rabobank bereid was om kort voor de veiling van de boerderij haar zekerheden prijs te geven tegen ontvangst van het door haar opgegeven bedrag van € 720.000,-- en dat daarover met name met [betrokkene 1] is gecommuniceerd.
7. Naar het oordeel van de rechtbank valt uit de verklaringen met betrekking tot de aanloop naar de verkoop evenmin af te leiden dat sprake is geweest van een samenspanning van Rabobank met de kopers. Zoals [betrokkene 1] zelf heeft verklaard, is Rabobank overgegaan tot het plannen van een executieveiling, toen [betrokkene 1] herfinanciering van het bedrijf niet rond kreeg. Uit de verklaringen volgt dat de kopers via de bekendmaking van die executieveiling – en niet via Rabobank of anderszins – op de hoogte zijn geraakt van de geplande verkoop. Vooruitlopend daarop hebben zij contact opgenomen met [betrokkene 1] en afspraken gemaakt over de onderhandse verkoop. De heer [C] heeft immers verklaard dat hij op de hoogte was van de beoogde verkoop, omdat op internet (de website Veilingbiljet.nl) stond dat deze boerderij te koop was. Hij was in de buurt en heeft toen de boerderij bezocht. [E] heeft vervolgens verklaard dat zijn eerste contact in deze zaak het moment was dat hij werd gebeld door de heer [C] die vertelde dat hij weet had van de verkoop van de boerderij die binnenkort op de veiling stond. In lijn hiermee heeft [betrokkene 1] verklaard dat [E] de advertentie voor de executieveiling had gezien en bij de familie aanklopte, nadat de heren [G] en [C] al op het bedrijf waren geweest.
8. Uit het voorgaande volgt dat [X] niet is geslaagd in het leveren van het hem opgedragen bewijs. Gevolg daarvan is dat het primaire verweer van [X] dat Rabobank haar (pro resto) vorderingsrecht – wat zij wenst te verifiëren – geheel heeft verspeeld, wordt gepasseerd. De vordering in conventie tot verificatie kan in beginsel worden toegewezen, maar tussen partijen was (ook) in geschil voor welk bedrag de vordering dient te worden meegenomen.
9. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 27 september 2021 hebben partijen met elkaar gesproken over de hoogte van de (pro resto) vordering van Rabobank en na de mondelinge behandeling is bericht ontvangen dat de rechter commissaris met de gemaakte afspraken akkoord is gegaan. Derhalve zal de vordering tot erkenning overeenkomstig die afspraken tot een bedrag van € 578.928,73 worden toegewezen, mede gelet op het karakter van de renvooiprocedure.
10. Nu [X] niet is geslaagd in het leveren van bewijs van haar stelling die tevens ten grondslag ligt aan zijn vordering in reconventie, zal de vordering in reconventie worden afgewezen. Op de betwisting van Rabobank op de door [X] geleden schade, hoeft dan ook niet meer te worden ingegaan.
11. Rabobank kan worden beschouwd als de in het gelijk gestelde partij. Derhalve zal [X] worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Rabobank in conventie en reconventie.
De proceskosten in conventie worden als volgt begroot:
  • griffierecht € 656,--
  • salaris advocaat
€ 3.471,--
Nu het geschil in reconventie samenhangt met dat in conventie, worden de proceskosten in reconventie als volgt begroot:
- salaris advocaat € 8.035,-- (5 punten x tarief VII van € 3.214,-- x 0,5)
De gevorderde nakosten en wettelijke rente over de (na)kosten zullen op na te melden wijze worden toegewezen.
12. Een vonnis in een renvooiprocedure is een declaratoir vonnis en kan derhalve niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zodat dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen. De proceskostenveroordelingen zullen wel uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

Rechtdoende:

De rechtbank:
in conventie:
I veroordeelt [X] om de (pro resto) vordering van Rabobank in de wettelijke schuldsaneringen van [betrokkene 1] en van [betrokkene 2] en in het faillissement van
[betrokkene 3] hoofdelijk te erkennen voor het bedrag van € 578.928,73,
II. veroordeelt [X] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 3.471,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
i
n reconventie
III. veroordeelt [X] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 8.035,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
in conventie en reconventie:
IV. veroordeelt [X] in de na dit vonnis in conventie en in reconventie ontstane kosten, begroot op € 205,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [X] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van
€ 68,-- aan salaris advocaat, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
V. verklaart de onderdelen II. tot en met IV. uitvoerbaar bij voorraad,
VI. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J.H. van Meegen en in het openbaar uitgesproken op
27 oktober 2021.