ECLI:NL:RBOVE:2021:4212

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
9123173 \ CV EXPL 21-1541
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van een betalingsregeling in een civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Overijssel, heeft de kantonrechter op 26 oktober 2021 een vonnis gewezen in een zaak tussen [eiseres] en [gedaagde]. De zaak betreft een geschil over de vraag of er een betalingsregeling is overeengekomen tussen partijen. In een eerder tussenvonnis van 17 augustus 2021 had de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde] haar stelling dat een betalingsregeling was overeengekomen, onvoldoende had onderbouwd. Na het tussenvonnis hebben partijen opnieuw gediscussieerd over het bestaan van een betalingsregeling, waarbij [eiseres] haar eis heeft gewijzigd en een bedrag van € 610,00 heeft gevorderd, te vermeerderen met wettelijke rente en kosten.

De kantonrechter heeft in het vonnis van 26 oktober 2021 vastgesteld dat uit e-mailcorrespondentie blijkt dat er wel degelijk een betalingsregeling is overeengekomen. De kantonrechter heeft echter besloten dat [eiseres] eerst in de gelegenheid moet worden gesteld om te reageren op deze e-mails voordat er een definitieve uitspraak kan worden gedaan. De kantonrechter heeft de zaak aangehouden en bepaald dat deze opnieuw op de rol zal komen op 9 november 2021, zodat [eiseres] haar standpunt kan verduidelijken. Dit vonnis benadrukt het belang van een zorgvuldige procesorde en het recht van partijen om op nieuwe bewijsstukken te reageren voordat een eindbeslissing wordt genomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9123173 \ CV EXPL 21-1541
Vonnis van 26 oktober 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. E.J. Bijl,
toevoegingsnummer: 2GE3219
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. S. Yaprak.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 augustus 2021;
- de akte van de zijde van [eiseres] ;
- de antwoordakte van de zijde van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De verdere beoordeling

Inleiding

2.1.
In het tussenvonnis van 17 augustus 2021 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde] haar stelling dat een betalingsregeling is overeengekomen, onvoldoende heeft onderbouwd. Daarnaast heeft de kantonrechter overwogen dat [gedaagde] bij conclusie van dupliek producties heeft overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat [gedaagde] het geld mocht terugbetalen ‘wanneer zij daartoe in staat zou zijn’, zoals bedoeld in artikel 7:129f BW. [eiseres] is daarom in de gelegenheid gesteld om te reageren op de whatsappcorrespondentie die [gedaagde] bij conclusie van dupliek heeft overgelegd.
De vordering
2.2.
In haar akte na het tussenvonnis heeft [eiseres] herhaald dat geen betalingsregeling is overeengekomen en dat niet is afgesproken dat [gedaagde] het geld mocht terugbetalen wanneer zij daartoe in staat was. De termijn van zes weken als bedoeld in artikel 7:129e BW is verstreken, dus de geldsom is volgens [eiseres] opeisbaar. Ook heeft [eiseres] haar eis gewijzigd.
Gewijzigde eis
2.3.
De vordering van [eiseres] luidt nu als volgt. Primair vordert [eiseres] dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 610,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2021. [eiseres] vordert subsidiair dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de geleende geldsom opeisbaar is geworden op 19 maart 2021, althans op de dag van dagvaarding. Zowel primair als subsidiair vordert [eiseres] betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de nakosten.
Terugkomen op een bindende eindbeslissing?
2.4.
[gedaagde] herhaalt in haar antwoordakte dat wel sprake is van een betalingsregeling. Zij overlegt daartoe nog niet eerder overlegde e-mailcorrespondentie. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 17 augustus 2021 echter al een eindbeslissing gegeven over de betalingsregeling, inhoudende dat [gedaagde] haar standpunt dat partijen in latere instantie een betalingsregeling zijn overeengekomen onvoldoende heeft onderbouwd, en dat haar beroep op een overeengekomen afbetalingsregeling niet kan slagen. Daarop kan de kantonrechter niet zomaar terugkomen. Voor zo’n bindende eindbeslissing geldt namelijk de regel dat daarop enkel kan worden teruggekomen in bijzondere, door de rechter nauwkeurig aan te geven omstandigheden. De eisen van een goede procesorde brengen immers mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. [1]
Betalingsregeling
2.5.
Hoewel de verwijzing in het tussenvonnis van de zaak naar de rol ertoe strekte [eiseres] de gelegenheid te geven om te reageren op de producties van [gedaagde] (op grond waarvan [gedaagde] stelde dat zij de lening mocht terugbetalen wanneer zij daartoe in staat was), hebben beide partijen opnieuw gedebatteerd over het bestaan van een betalingsregeling. [gedaagde] heeft daarbij het bestaan van een betalingsregeling nader onderbouwd aan de hand van de volgende twee e-mails.
Een e-mail van 13 augustus 2019, waarin [eiseres] aan [gedaagde] mailt:
“(…)
Wij spraken af dat jij deze leningen in maandelijkse termijnen van € 15,00 zou terugbetalen.
Helaas kom jij deze afspraak niet na. (…)”
Daarnaast een e-mail van 26 oktober 2020, waarin [eiseres] onder meer mailt:
“(…) Tot op heden heb jij, conform afspraak (13 termijnen x € 15.- = € 195.-) op de 26e van iedere maand voldaan. (…)”
2.6.
De kantonrechter is van oordeel dat uit deze e-mails het bestaan van een betalingsregeling wel degelijk blijkt. Indien de kantonrechter uitspraak zou doen aan de hand van de gegeven eindbeslissing, zou die uitspraak gebaseerd zijn op een onjuiste grondslag, namelijk op grond van artikel 7:129e BW of 7:129f BW, in plaats van op de overeenkomst inhoudende een betalingsregeling. Daarom acht de kantonrechter zich bevoegd om terug te komen op deze eerdere beslissing. Maar omdat het gewijzigde inzicht van de kantonrechter is gebaseerd op de inhoud van twee e-mails, waarop [eiseres] nog niet heeft kunnen reageren, schrijft art. 19 lid 1 Rv (laatste zin) voor dat [eiseres] eerst nog in de gelegenheid moet worden gesteld om op die twee e-mails te reageren. Weliswaar kan het [gedaagde] worden verweten dat zij die twee e-mails in strijd met een goede procesorde pas zo laat in het geding heeft gebracht, maar de kantonrechter verkiest toch een verlenging van deze procedure boven het risico om een beslissing te nemen op een onjuiste grondslag. De kantonrechter stelt [eiseres] daarom in de gelegenheid om bij akte te reageren op de twee e-mails die [gedaagde] heeft overgelegd.
2.7.
Indien de kantonrechter tot het oordeel komt dat partijen werkelijk een betalingsregeling zijn overeengekomen, komen enkel termijnen waarvan komt vast te staan dat [gedaagde] deze niet tijdig heeft betaald en waarmee zij dus in verzuim is geraakt voor toewijzing in aanmerking.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
dinsdag 9 november 2021om [eiseres] in de gelegenheid te stellen om bij akte te reageren op de door [gedaagde] overgelegde e-mails;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2021. (SB)

Voetnoten

1.HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800.