ECLI:NL:RBOVE:2021:4073

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
ak_20 _ 1247
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling eigen bijdrage voor beschermd wonen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het CAK over de hoogte van de eigen bijdrage voor beschermd wonen. Eiser, die sinds 2015 een maatwerkvoorziening ontving op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), was het niet eens met de vastgestelde hoge eigen bijdrage voor de zorgjaren 2018 en 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eigen bijdrage voor zorgjaar 2018 ten onrechte was opgelegd, omdat er geen formele indicatie voor beschermd wonen was afgegeven. Eiser had in dat jaar geen nieuwe indicatie ontvangen, waardoor de hoge eigen bijdrage niet gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd, evenals de primaire besluiten die betrekking hadden op zorgjaar 2018.

Voor zorgjaar 2020 oordeelde de rechtbank eveneens dat de hoge eigen bijdrage niet terecht was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat eiser in de praktijk niet de zorg had ontvangen die bij een beschermd wonen-indicatie hoort, aangezien hij zelfstandig woonde en slechts beperkte begeleiding ontving. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet mocht uitgaan van de verstrekte informatie over de indicatie en had moeten onderzoeken of deze informatie juist was. Ook voor zorgjaar 2020 werd het beroep gegrond verklaard, en de rechtbank herroept de primaire besluiten die betrekking hebben op dit jaar. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en het griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1247

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats 1] , eiser,

en

CAK, verweerder,

gemachtigde: mr. A.T.O. Boersma.

Procesverloop

In drie besluiten van 20 januari 2020 heeft verweerder:
  • de eigen bijdrage van eiser voor het zorgjaar 2018 met ingang van 1 januari 2018 vastgesteld op € 565,22 per maand (primair besluit I);
  • de eigen bijdrage van eiser voor het zorgjaar 2020 met ingang van 1 januari 2020 vastgesteld op € 614,13 per maand (primair besluit II);
  • voor het zorgjaar 2018 een correctie op de eigen bijdrage voor 2018 in rekening gebracht bij eiser van € 6.584,16; en ook de eigen bijdrage voor januari 2020 van € 614,13 in rekening gebracht bij eiser (primair besluit III).
In het besluit van 3 april 2020 heeft verweerder de eigen bijdrage van eiser voor het zorgjaar 2020 met ingang van 1 januari 2020 vastgesteld op € 611,82 per maand (primair besluit IV).
Verweerder heeft de eigen bijdrage van € 611,82 per maand op 20 april 2020 in rekening gebracht en in diezelfde factuur een correctie toegepast van € 2,31 per maand voor de eigen bijdragen van de maanden januari, februari en maart 2020 (primair besluit V).
Bij besluit van 19 mei 2020 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het door eiser nog te betalen bedrag berekend op € 28.340,28.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 14 januari 2021 heeft verweerder een nader besluit op bezwaar genomen waarbij de besluitvorming nader is onderbouwd (bestreden besluit II). Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiser ook betrekking op het besluit op bezwaar van 14 januari 2021.
Verweerder heeft op 14 januari 2021 en 26 januari 2021 aanvullende stukken opgestuurd naar de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en eiser in de gelegenheid gesteld om te reageren op de aanvullende stukken van verweerder van 26 januari 2021. Eiser heeft niet gereageerd.
Op 14 juli 2021 heeft een nadere behandeling ter zitting plaatsgevonden. Eiser was aanwezig met zijn dochter. Op uitnodiging van de rechtbank zijn ook verschenen [naam 1] en [naam 2] namens Stichting RIBW Groep Overijssel te Zwolle, [naam 3] namens het CIMOT en M. ter Beek namens het college. Met een oproep te verschijnen was namens verweerder mr. A.T.O. Boersma aanwezig.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Uit het dossier en het verhandelde tijdens de beide zittingen zijn de volgende feiten gebleken.
1.2.
Eiser ontving van het college vanaf 2015 een maatwerkvoorziening voor Zelfstandig leven op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Hij huurde zelf een woning aan de [adres] te Enschede van woningbouwvereniging De Woonplaats en ontving ambulante begeleiding van het RIBW. Omdat de ondersteuning niet toereikend was, is eiser in 2016 aangemeld bij het CIMOT voor advisering over beschermd wonen. In het kader van deze aanvraag heeft het CIMOT onderzoek gedaan, waaruit de conclusie volgde dat eiser een vorm van beschermd wonen nodig had. Omdat eiser niet in een instelling woonde, adviseerde het CIMOT een indicatie voor ‘Beschermd wonen modulair’ (hierna: modulair). Het college heeft eiser deze indicatie, geldig tot en met 30 juni 2017, uitgereikt. Eiser ontving structureel 9 uur begeleiding per week, maar kon zo nodig meer hulp inroepen. Verweerder heeft de lage eigen bijdrage bij eiser in rekening gebracht voor deze voorziening.
1.3.
Na onderzoek werd eerst in juni 2017 besloten de indicatie ‘modulair’ voort te zetten. Het college heeft eiser op 1 december 2017 deze indicatie toegezonden. Hoewel een einddatum in de indicatie niet is genoemd, heeft het college ter zitting bevestigd, dat de indicatie gold voor de tweede helft van het zorgjaar 2017, de periode 1 juli 2017 tot en met 31 december 2017.
1.4.
De indicatie ‘modulair’, waarbij eiser zelf zijn huur moest betalen, had financiële problemen en zorgen bij eiser tot gevolg. Op 22 maart 2017 is zijn persoonlijk faillissement uitgesproken. Om eiser alsnog tegemoet te komen adviseerde het CIMOT het college in november 2017 om eiser met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2017 in aanmerking te brengen voor een indicatie ‘Beschermd wonen modulair plus’ (hierna: modulair plus). Eisers woning werd op naam van het RIBW gezet. Eiser zou in die constructie niet zelf verantwoordelijk zijn voor zijn huurlasten. De kosten van huisvesting zouden door het RIBW in rekening worden gebracht bij de gemeente. Een huurovereenkomst is overeenkomstig de afspraken opgesteld en bevindt zich in het dossier. Volgens het college betrof deze indicatie ‘modulair plus’ een variant van beschermd wonen die vergelijkbaar was met ‘beschermd wonen all-inclusive’ (hierna: all-inclusive) zodat hiervoor een (hoge) eigen bijdrage voor beschermd wonen gold. Met het oog op het bepalen van een passende bijdrage is daarom eind 2017 aan verweerder gemeld dat eiser vanaf 1 juli 2017 een indicatie voor beschermd wonen in de zin van de Wmo had.
1.5.
Het college verzuimde eiser te informeren dat zijn indicatie ‘modulair’ met terugwerkende kracht was veranderd in een indicatie ‘modulair plus’. Na afloop van de op 1 december 2017 uitgereikte indicatie voor ‘modulair’ heeft eiser over zorgjaar 2018 geen nieuwe indicatie ontvangen. Pas op 27 mei 2019 heeft het college op naam van eiser een nieuwe indicatie afgegeven, die inhield dat eiser de indicatie ‘all-inclusive’ had. Volgens de gemeente gold deze indicatie van 7 maart 2019 tot en met 1 juni 2020. Per die datum ontvangt eiser ondersteuning van Humanitas.
1.6.
Volgens de toelichting die door het RIBW ter zitting is gegeven heeft eiser in de praktijk geen huur betaald, maar heeft het RIBW de kosten van huisvesting desondanks bij de gemeente kunnen declareren. Eiser ontving volgens het RIBW wel de zorg die hoorde bij beschermd wonen. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij wel zelf diverse vaste lasten droeg, zoals de kosten van energie en van voeding, de premie voor de zorgverzekeringswet en verzekeringen. Op huurtoeslag had hij geen recht, omdat hij geen huur betaalde. Hij ontving op een vast aantal uren in de week begeleiding en kon indien nodig extra begeleiding inroepen. Er was geen 24-uurs toezicht. Vanaf juni 2020 wordt eiser niet meer door het RIBW ondersteund.
1.7.
Omdat het college aan verweerder doorgaf dat eiser vanaf juli 2017 beschermd wonen vanuit de Wmo genoot, heeft verweerder eiser vanaf januari 2018 de bij deze leveringsvorm passende hoge eigen bijdragen in rekening gebracht. Nadat eiser heeft verzocht om aanpassing van de hoge eigen bijdrage zijn vervolgens over verschillende zorgjaren meerdere besluiten uitgereikt. Eiser is opgekomen tegen de besluiten die onder ‘Procesverloop’ vermeld staan.
Standpunt van verweerder
2.1.
Aan de bestreden besluiten heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser volgens de door verweerder ontvangen informatie gebruik maakt van een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen. Op grond van artikel 3.11, eerste lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (het Uitvoeringsbesluit) geldt voor hem daarom de hoge eigen bijdrage. Verweerder mag op grond van vaste rechtspraak uitgaan van de informatie die de ketenpartners aanleveren, tenzij eiser aantoont dat er sprake is van een kennelijke fout. Verweerder heeft in de bezwaarfase informatie ingewonnen bij het college en bij het CIMOT. Het college en het CIMOT hebben verweerder bevestigd dat eiser beschermd woonde. Er was voor verweerder daarom geen reden om te twijfelen aan de informatie die zij kreeg.
2.2.
Ter zitting heeft verweerder uiteengezet dat er maar twee mogelijkheden zijn als het gaat om hulp bij wonen vanuit de Wmo: beschermd wonen en overige vormen van hulp. Voor beschermd wonen geldt de hoge eigen bijdrage die aan eiser is opgelegd, maar als het niet om beschermd wonen gaat geldt de eigen bijdrage zoals die voor iedere andere maatwerkvoorziening geldt (de extramurale bijdrage). De tussenvorm voor begeleiding bij wonen zoals het college die aan eiser heeft willen verstrekken, modulair plus, bestaat in de systematiek van de Wmo niet. In de praktijk komt verweerder deze variant op beschermd wonen overigens steeds vaker tegen, wat het bepalen van de juiste eigen bijdrage problematisch maakt. Eiser kan immers méér zorg inroepen dan iemand die alleen ambulante hulp krijgt en eiser betaalt niet zelf de huur voor zijn woning, wat aanleiding zou geven tot een hogere eigen bijdrage. Tegelijkertijd is er geen toezicht op eiser en draagt hij ook meer kosten dan iemand die in een instelling woont, wat tegen de hoge eigen bijdrage pleit. Met de informatie die ter zitting door het CIMOT en het college is verstrekt, aarzelt verweerder of eiser daadwerkelijk beschermd woont in de zin van de Wmo.
Standpunt van eiser
3.1.
Volgens eiser geldt - samengevat weergegeven - de hoge eigen bijdrage in de Wmo alleen in de situatie dat iemand in een zorginstelling verblijft en dus daadwerkelijk beschermd woont. Eiser betaalt weliswaar geen huur voor zijn woning, maar woont zelfstandig, verzorgt zichzelf en bekostigt zijn dagelijkse levensbehoeften. Hij ontvangt slechts 9 uur ondersteuning van zijn begeleider. Op basis van deze objectieve criteria is volgens eiser de indicatie ‘modulair’ op hem van toepassing. Jarenlang heeft het CIMOT de daarbij behorende lage eigen bijdrage vastgesteld. Dat is in 2017 ineens veranderd, terwijl zijn woon- en zorgsituatie gelijk is gebleven.
Overwegingen van de rechtbank
4.1.
Artikel 2.1.4, zesde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door verweerder. De hoogte van de eigen bijdrage wordt bepaald met toepassing van het Uitvoeringsbesluit. Als sprake is van beschermd wonen is een hoge eigen bijdrage verschuldigd.
4.2.
Niet in geschil is dat eiser gebruik maakt van een maatwerkvoorziening en daarom op grond van artikel 3.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit een eigen bijdrage verschuldigd is. Partijen zijn echter verdeeld over de hoogte van de eigen bijdrage die eiser moet betalen. In geschil zijn de zorgjaren 2018 en 2020. Verweerder heeft zich in de bestreden besluitvorming op het standpunt gesteld dat uit de aan haar doorgegeven informatie blijkt dat eiser vanaf 1 juli 2017 beschermd woont, waaruit volgt dat hij de bij die indicatie behorende hoge eigen bijdrage moet betalen. Eiser heeft dit standpunt gemotiveerd betwist.
4.3.
Onder verwijzing naar de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geldt dat verweerder bij de vaststelling van de eigen bijdrage in beginsel mag uitgaan van de door het college van burgemeester en wethouders verstrekte gegevens. Als betrokkene echter in bezwaar gemotiveerd stelt dat sprake is van een kennelijke fout, dan ligt het op de weg van verweerder om vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid te onderzoeken of de verstrekte informatie juist is. [1]
Heeft verweerder voor het zorgjaar 2018 terecht besloten dat eiser de hoge eigen bijdrage moet betalen?
4.4.
Verweerder heeft over zorgjaar 2018 een zogeheten ‘beschikking hoge eigen bijdrage’ genomen. Dit besluit was volgens verweerder gebaseerd op de door het college verstrekte informatie dat over zorgjaar 2018 een indicatie voor beschermd wonen was afgegeven. Uit de ter zitting verstrekte informatie, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 1.6 blijkt dat die informatie niet juist was. Het college heeft over zorgjaar 2018 in het geheel geen indicatie afgegeven. De informatie over de indicatie is wel doorgegeven aan verweerder, maar de indicatie is nooit bekend gemaakt aan eiser zelf. Daardoor is de indicatie formeel nooit afgegeven en dat betekent dat er voor het zorgjaar 2018 geen grondslag bestond voor het opleggen van een hoge eigen bijdrage voor beschermd wonen. Dat eiser feitelijk wel hulp heeft ontvangen is niet relevant, omdat deze niet geformaliseerd was door een onderliggende indicatie. Verweerder had daarom van het opleggen van een eigen bijdrage moeten afzien. Het beroep is gegrond en de bestreden besluiten I en II worden vernietigd. Omdat een indicatie ontbreekt en dit gebrek door verweerder niet kan worden hersteld, worden ook de primaire besluiten I en III herroepen voor zover die zien op het zorgjaar 2018.
Heeft verweerder voor het zorgjaar 2020 terecht besloten dat eiser de hoge eigen bijdrage moet betalen?
4.5.
Over de eerste helft van het jaar 2020 gold - vanaf 1 maart 2019 - de indicatie ‘all-inclusive’ volgens de informatie die door het college ter zitting is verstrekt. Verweerder heeft in bezwaar erkend dat er sprake is van onduidelijkheid over de juistheid van de verstrekte informatie over de indicatie en heeft zelf navraag gedaan bij het college. De ontvangen informatie was echter nog steeds niet eenduidig. Naar het oordeel van de rechtbank is uit de ter zitting naar voren gekomen informatie gebleken dat eiser in de praktijk niet de hulp en zorg heeft ontvangen die past bij een beschermd wonen-indicatie. Eiser woonde zelfstandig en kreeg op vaste momenten in totaal slechts 9 uur begeleiding. Weliswaar kon hij zonodig om meer ondersteuning vragen, maar toezicht op eiser ontbrak. Eiser bleef bovendien zelf verantwoordelijk voor een substantieel aantal kostenposten, dat bij een beschermd wonen-indicatie niet door de bewoner wordt gedragen. Ter zitting is ook aan de orde gekomen dat de ondersteuning die aan eiser is geboden ook volgens het college op onderdelen afwijkt van beschermd wonen zoals dat door de wetgever bedoeld is. Voor eiser volstaat een minder intensieve vorm van ondersteuning dan wonen in een instelling, maar is meer begeleiding vereist dan geboden kan worden met een ambulante voorziening. De rechtbank begrijpt dat dit dilemma het college tot de gekozen tussenvorm ‘modulair plus’ heeft gebracht. Het is echter niet juist geweest deze geboden ondersteuning aan te merken als beschermd wonen, omdat cruciale elementen daarvoor ontbraken. Aan de definitie van beschermd wonen zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de WMO 2015, waarbij het gaat om wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding, is daarom niet voldaan. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder niet mocht uitgaan van de juistheid van de informatie over eisers indicatie en nader onderzoek had moeten doen naar de gebleken onduidelijkheid. Verweerder heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat eiser over zorgjaar 2020 een (hoge) eigen bijdrage voor beschermd wonen verschuldigd was. Het beroep is gegrond. Omdat de rechtbank het geschil definitief wil beslechten, worden ook de primaire besluiten II, III voor zover dat ziet op het zorgjaar 2020, IV en V herroepen.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en herroept de primaire besluiten. Verweerder hoeft geen nieuw besluit op bezwaar te nemen.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten wegens de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, gemaakt tot het moment dat
mr. S. Enklaar zich terugtrok. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.816,-- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het beroepschrift
met een waarde per punt van € 534,-- in bezwaar en € 748,-- in beroep, en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder het griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • herroept de primaire besluiten I, II en III van 20 januari 2020, het primaire besluit IV van 3 april 2020 en het primaire besluit V van 20 april 2020;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.816,--, te betalen aan de rechtshulpverlener.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Scheeper, voorzitter, mr. A. Oosterveld en
mr. D.H. Harbers, leden, in aanwezigheid van mr. F. Ernens, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9985, de uitspraak van 17 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO6880 en de uitspraak van 26 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP3323.