ECLI:NL:RBOVE:2021:4014

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
08.128449.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door een vrouw met schizofrenie op haar zus

Op 28 oktober 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 55-jarige vrouw uit Almelo, die werd beschuldigd van poging tot doodslag op haar zus. De vrouw stak haar zus met een mes in de hartstreek tijdens een incident dat plaatsvond op 16 mei 2021. De aanleiding voor de aanval was de wens van de vrouw om opgenomen te worden op de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis, wat haar zus probeerde te faciliteren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw ten tijde van het delict volledig ontoerekeningsvatbaar was, als gevolg van een ernstige psychische aandoening, namelijk schizofrenie. Hierdoor werd haar geen straf opgelegd, maar werd zij ontslagen van alle rechtsvervolging en werd er een zorgmachtiging verleend voor behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks haar psychische toestand, zich bewust was van de gevolgen van haar handelen. De officier van justitie en de raadsman van de verdachte waren het erover eens dat de verdachte niet strafbaar was, gezien haar psychische toestand. De rechtbank volgde dit advies en besloot dat de verdachte intensieve psychiatrische zorg nodig had om recidive te voorkomen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van adequate behandeling voor mensen met ernstige psychische aandoeningen die in conflict komen met de wet.

De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, met de nadruk op de noodzaak van een zorgmachtiging voor haar behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.128449.21 (P)
Datum vonnis: 28 oktober 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [woonplaats] ,
nu verblijvende bij Dimence Groep aan de Haven Noordzijde 45 in
(7607 ES) Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 augustus 2021 en van 14 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.J. Jansen en van wat door verdachte en haar raadsman mr. K. Karapetyan, advocaat in Hengelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd haar zus, [slachtoffer] , van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel dat zij haar zus heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op of omstreeks 16 mei 2021 te Almelo
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, een of meerdere malen met een
(vlees)mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hartstreek van die
[slachtoffer] , althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken/ gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 16 mei 2021 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een of meerdere malen met een (vlees)mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hartstreek van die [slachtoffer] , althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft
gestoken/ gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 16 mei 2021 te Almelo
[slachtoffer] heeft mishandeld door een of meerdere malen met een (vlees)mes, in
elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hartstreek van die [slachtoffer] ,
althans het lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of snijden;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit, poging tot doodslag, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt, op basis van de inhoud van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 16 mei 2021 heeft verdachte rond 23.45 uur haar zus [slachtoffer] , hierna: aangeefster, gebeld. Aangeefster zorgt al jaren voor verdachte vanwege de bij verdachte gediagnosticeerde schizofrenie. Aangeefster is vervolgens naar de woning van verdachte gereden. In de woning stond een al tas met kleding gereed. Verdachte zei tegen aangeefster dat zij opgenomen wilde worden op de psychiatrische afdeling algemeen ziekenhuis (hierna: PAAZ).
Hierop is aangeefster de hulpverlening gaan bellen, omdat het voor aangeefster duidelijk was dat verdachte op dat moment in een psychose zat. Omdat de begeleider van verdachte niet bereikbaar was, heeft aangeefster contact opgenomen met de spoedeisende hulp. Door een medewerker van het ziekenhuis is uiteindelijk, na overleg met een arts, aangegeven dat aangeefster bij verdachte moest blijven om de situatie onder controle te houden. Verdachte stond al die tijd naast aangeefster. Aangeefster werd ontzettend bang omdat zij zag dat verdachte niet rustig was en dat zij ontzettend onberekenbaar overkwam. Aangeefster hoorde dat verdachte ondertussen wartaal bleef praten. Verdachte is op enig moment naar de keuken gelopen. Zij heeft uit een besteklade een mes van ongeveer 30 centimeter (inclusief handvat) gepakt. Met dat mes in de hand is verdachte richting aangeefster gelopen en heeft zij meerdere stekende bewegingen gemaakt in de richting van aangeefster. Verdachte heeft aangeefster op het lichaam - ter hoogte van de hartstreek - geraakt met het mes. Hoewel aangeefster een dikke winterjas aan had, voelde zij dat verdachte haar met kracht raakte. Zij voelde hoe het mes in haar drukte. Op de huid van aangeefster was een donkere blauwe plek met een diameter van ongeveer 4 centimeter zichtbaar.
De verdachte heeft verklaard dat zij dacht: “ik steek je dood, dan maar in de Bijlmer bajes. Als niemand mij wilde helpen dan moest het maar zo.” Verdachte wilde heel graag naar de PAAZ. Daar voelde zij zich het veiligst.
Beoordeling
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
Uit de verklaring van de verdachte dat zij haar zus heeft gestoken omdat zij dit als enige oplossing zag om een opname op de PAAZ te bewerkstelligen, leidt de rechtbank af, dat de verdachte besef had van de draagwijdte en de mogelijke gevolgen van haar handelen. Weliswaar was haar realiteitstoetsing gestoord, maar zij wist dat zij met haar handelen de door haar gewenste hulp zou krijgen. Nu verdachte met een groot mes in het lichaam van haar zus heeft gestoken en haar daarbij in de linker borst ter hoogte van de hartstreek heeft geraakt, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte het opzet heeft gehad om te proberen aangeefster van het leven te beroven.
De vraag of de verdachte hiervoor ook strafbaar is en of haar dit feit kan worden verweten, komt hierna in de rubriek ‘strafbaarheid van de verdachte’ aan de orde.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en nadien door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
1. het proces-verbaal van verhoor van verdachte van de raadkamer van 26 mei 2021;
2. de bekennende verklaring van verdachte op 16 mei 2021, bladzijde 20;
3. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 17 mei 2021, bladzijde 4 en 5.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 16 mei 2021 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere malen met een mes, in de hartstreek van die [slachtoffer] , heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf
: poging tot doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

In het kader van de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van 19 augustus 2021 opgemaakt door de deskundige
dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus en dr. C.D. Westerlaken-van Ginkel, arts in opleiding tot psychiater.
In dit rapport komt – zakelijk weergegeven – het volgende naar voren.
Bij verdachte was ten tijde van het plegen van het feit sprake van een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens in de vorm van schizofrenie en deze stoornis beïnvloedde de gedragingen van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit. De psychotische stoornis is dusdanig overweldigend dat geadviseerd wordt om het aan verdachte tenlastegelegde niet toe te rekenen. Verdachte zag het ongeoorloofde van haar handelen niet meer in en had niet meer de vrijheid om haar wil te bepalen.
Op basis van de klinische indrukken kan worden vastgesteld dat het risico op een soortgelijk feit als het ten laste gelegde staat of valt met een adequate omgevingsprothese bestaande uit antipsychotische medicatie, begeleiding, een adequate woonsituatie en daginvulling. Wanneer deze aspecten in haar leven worden geadresseerd is het risico laag.
Onderzochte heeft geen forensische setting nodig met een hoog beveiligingsniveau. Er is geen sprake van een patroon van onvoorspelbare agressie en ook binnen het penitentiair psychiatrisch centrum (hierna: PPC) is er geen sprake van agressie.
Tegelijkertijd is er een notie van ziektebesef en inzicht bij onderzochte getuige het feit dat ze zich jaren heeft laten behandelen zonder morren en hulp heeft proberen te zoeken toen het niet goed ging met haar. Om die reden is een zorgmachtiging met plaatsing in een (forensisch) psychiatrisch ziekenhuis van een half jaar een optie. Onderzoekers adviseren om verdachte te behandelen in het kader van een zorgmachtiging binnen de Wet verplichte GGZ. De zorgmachtiging biedt voldoende opvang en behandeling gezien het risicoprofiel en de responsiviteit tot nu toe, de mate van noodzakelijke intensiteit van behandeling, begeleiding en beveiliging en de afwezigheid van antisociaal gedrag. Verdachte is jaren in evenwicht geweest met een combinatie van antipsychotische medicatie, wonen in een RIBW met een adequate daginvulling en begeleiding, ook toen enkele jaren geleden de mate van begeleiding werd afgeschaald. Het personeel van het RIBW acht het haalbaar dat verdachte aldaar weer gaat wonen en zal worden begeleid maar dan in een meer intensieve vorm.
Omtrent verdachte is door Reclassering Nederland op 7 oktober 2021 gerapporteerd.
In dit rapport komt – zakelijk weergegeven – het volgende naar voren.
Verdachte lijdt aan een chronische psychotische stoornis, te weten schizofrenie met formele denkstoornissen, auditieve hallucinaties en paranoïde waandenkbeelden. Verdachte wordt als volledig ontoerekeningsvatbaar beschouwd ten tijde van het delict. Vanuit het PPC is verdachte op 23 augustus 2021 geplaatst binnen Transfore, op de gesloten psychiatrische afdeling (Westerdok te Almelo).
De reclassering sluit zich aan bij het advies van de deskundigen en de conclusie dat de kans op recidive van een soortgelijk feit als laag kan worden ingeschat mits er voldoende zorg is en verdachte niet het idee heeft dat zij aan haar lot wordt overgelaten. Haar psychische problematiek is de risicofactor. Op de overige leefgebieden worden geen risicofactoren geconstateerd. Gelet op de omstandigheid dat verdachte niet eerder wegens strafbare feiten is veroordeeld, haar behandelgeschiedenis (waarin ze zich responsief opstelde) en haar schreeuw om een opname vlak voor het plegen van het strafbare feit, is de verwachting dat zij zich gemotiveerd zal blijven tonen richting begeleiding en behandeling. Dimence en RIBW waren al betrokken partijen en zullen dit blijven. Zij zullen, zodra de situatie van verdachte stabiel genoeg is onderzoeken voor welke passende ambulante zorg en een woonsetting verdachte in aanmerking komt. Ten tijde van het opmaken van het reclasseringsrapport verkeert verdachte nog in psychotische toestand en de (medicamenteuze) behandeling heeft nog onvoldoende effect.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het advies van de deskundigen om het aan verdachte tenlastegelegde niet toe te rekenen dient te worden overgenomen. Gelet hierop moet verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voorts heeft de officier van justitie aangegeven dat de insteek voor een klinische behandeling in het kader van een zorgmachtiging reeds is gemaakt. Behandeling in het kader van de zorgmachtiging wordt, met het oog op de toekomst doelmatig geacht.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte, nu het feit haar niet kan worden toegerekend, moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Overwegingen en oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsman van de verdachte, is de rechtbank, gezien de stukken, van oordeel dat het advies van de deskundigen met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte moet worden gevolgd.
De rechtbank concludeert, gelet op al het vorenstaande, dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit als volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. De rechtbank acht de verdachte daarom niet strafbaar, zodat zij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Uit bovengenoemde rapporten van de psychiaters en de reclassering blijkt dat verdachte intensieve psychiatrische zorg nodig heeft. De rechtbank overweegt dat het noodzakelijk is dat verdachte voor haar psychische problematiek wordt behandeld om het recidivegevaar te voorkomen. De rechtbank oordeelt in lijn met de adviezen van de psychiater en de reclassering dat een zorgmachtiging passend is. Het Openbaar Ministerie heeft in een aparte procedure een verzoekschrift ingediend tot het verlenen van een zorgmachtiging. Dit verzoekschrift is op 5 augustus 2021 bij de rechtbank binnengekomen. De rechtbank heeft op 20 augustus 2021 op grond van artikel 2.3, eerste lid van de Wet forensische zorg (Wfz) jo. artikel 6:5, aanhef en onderdeel a van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) een zorgmachtiging gegeven (rekestnummer C/08/269741) met plaatsing in een (forensisch) psychiatrisch ziekenhuis voor een half jaar.
De rechtbank zal met in achtneming van het hiervoor overwogene het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis opheffen.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair, het misdrijf:poging tot doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het primair bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. M.J.G.B. Heutink en
mr. R.G.J. Gehring, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2021.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021218838, gesloten op 17 mei 2021. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.