ECLI:NL:RBOVE:2021:3906

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
20/1239 en 21/175
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om bijstandsuitkering wegens onvoldoende duidelijkheid over hoofdverblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 19 oktober 2021, zijn de beroepen van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvragen om bijstandsuitkering ongegrond verklaard. Eiser had bijstandsaanvragen ingediend op 13 februari, 23 maart en 29 april 2020, maar deze werden door het college van burgemeester en wethouders van Hengelo afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres in Hengelo. De rechtbank oordeelde dat de afwijzingen terecht waren, omdat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat hij daadwerkelijk op het opgegeven adres woonde. Tijdens een huisbezoek op 6 maart 2020 werd geconstateerd dat de woning niet bewoonbaar was en er geen persoonlijke spullen of voedsel aanwezig waren. Eiser had weliswaar buren die verklaarden dat hij vaak thuis was, maar deze verklaringen waren te vaag en niet onderbouwd met concrete feiten. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om duidelijkheid te verschaffen over zijn woonsituatie, wat hij niet had gedaan. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld, en werden de beroepen ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 20/1239 en ZWO 21/175

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

I [eiser]te [woonplaats] , eiser,
gemachtigde: mr. R. Kaya, advocaat,
en

het college van burgemeester en wethouders van Hengelo, verweerder,

gemachtigde: M. Roemers.

Procesverloop

In het besluit van 17 maart 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eisers aanvraag om bijstand van 13 februari 2020 afgewezen.
In het besluit van 16 april 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder eisers aanvraag om bijstand van 23 maart 2020 afgewezen.
In het besluit van 20 mei 2020 (het primaire besluit 3) heeft verweerder eisers aanvraag om bijstand van 29 april 2020 afgewezen.
In het besluit van 17 juni 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
In het besluit van 15 december 2020 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 3 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder ZWO 20/1239. Het beroep dat eiser tegen het bestreden besluit 2 heeft ingesteld, is geregistreerd onder ZWO 21/175.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2021, gevoegd met het onderzoek in het beroep met registratienummer ZWO 20/2552. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de behandeling op zitting zijn de beroepen gesplitst. In het beroep met registratienummer ZWO 20/2552 wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

De feiten
1. Eiser ontvangt sinds 8 februari 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand, per 1 januari 2015 op grond van de Participatiewet, naar de norm voor een alleenstaande. Daarnaast ontvangt eiser een individuele inkomenstoeslag. In het besluit van 4 juni 2020 heeft verweerder eisers recht op bijstand en individuele inkomenstoeslag met ingang van
1 april 2013 ingetrokken en als gevolg van deze intrekking over de periode van 1 april 2013 tot 23 januari 2020 een bedrag van in totaal € 103.944,19 van eiser teruggevorderd. In het besluit van 3 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen dit besluit gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft de intrekking beperkt tot de periode van
6 november 2013 tot en met 23 januari 2020. Het terugvorderingsbedrag is vastgesteld op in totaal € 95.138,05. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ZWO 20/2552.
Bij besluit van 28 januari 2020 is eisers bijstandsuitkering met ingang van 23 januari 2020 ingetrokken. Hiertegen heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
Op 13 februari 2020 heeft eiser bijstand aangevraagd, met ingang van 1 februari 2020. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van eiser. Twee handhavingsambtenaren hebben op 6 maart 2020 een onaangekondigd huisbezoek afgelegd aan de [adres] in Hengelo. Op 23 maart 2020 heeft eiser opnieuw bijstand aangevraagd, met ingang van diezelfde datum. Eiser heeft op 29 april 2020 wederom bijstand aangevraagd, met ingang van 25 april 2020.
Na onderzoek heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
De bestreden besluiten
2. Verweerder heeft de aanvragen om bijstand afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf op het opgegeven uitkeringsadres [adres] in Hengelo heeft. Hierdoor is volgens verweerder niet vast te stellen of eiser in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert en is het recht op bijstand niet vast te stellen.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
De beoordeling door de rechtbank
4.1
De te beoordelen perioden lopen van 1 februari 2020, de gewenste ingangsdatum, tot en met 17 maart 2020 (aanvraag 1), van 23 maart 2020 tot en met 16 april 2020 (aanvraag 2) en van 25 april 2020 tot en met 20 mei 2020 (aanvraag 3).
4.2
Uit de bestreden besluiten blijkt dat verweerder de afwijzingen baseert op de grond dat onduidelijk is gebleven of eiser het hoofdverblijf heeft op het adres [adres] te Hengelo.
4.3
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is het woonadres van betrokkene daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. [1] In het geval van een aanvraag om bijstand op grond van de Pw ligt het op de weg van de aanvrager om de nodige duidelijkheid te verschaffen over zijn woon- en verblijfplaats en zijn woonsituatie. Voldoet de aanvrager niet aan zijn verplichting om daarover juiste en volledige informatie te verschaffen, dan is dat een grond voor afwijzing van de aanvraag, indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. [2]
4.4
Verweerder heeft op 6 maart 2020 een huisbezoek afgelegd aan de [adres] .
Volgens verweerder leek het erop dat een verhuizing of klusproject aan de gang was. De woning was niet bewoonbaar. Behang was van de muren gehaald, er lag plastic op de grond, en er stonden dozen op de grond. In de woning was nauwelijks kleding van eiser aanwezig en er lag geen vieze was. Linnengoed en beddengoed zijn niet in de woning aangetroffen. Ook waren er geen persoonlijke spullen aanwezig en was er geen eten in de woning, niet in de koelkast, vriezer of kasten. De douche leek ongebruikt, hetgeen werd bevestigd door eiser zelf, die verklaarde in de sportschool te douchen. De wc stond ook droog. Volgens verweerder laat de watermeter nauwelijks tot geen waterverbruik zien, wat ook een aanwijzing vormt dat eiser er niet woont.
4.5
De rechtbank stelt voorop dat het waterverbruik, zoals dat uit de watermeter blijkt, geen grondslag kan vormen voor de afwijzing van de aanvragen, gelet op het oordeel van de rechtbank in de uitspraak met zaaknummer ZWO 20/2552. De bevindingen bij het huisbezoek vormen hiervoor evenwel een voldoende onderbouwing. Verweerder heeft op basis van de situatie zoals die daar is aangetroffen kunnen concluderen dat eiser daar niet zijn hoofdverblijf heeft. Het moge zo zijn dat er geklust werd in de woning, maar daarmee is geen verklaring gegeven voor de afwezigheid van etenswaren, persoonlijke spullen, linnengoed, beddengoed en het kennelijk niet gebruiken van de wc. Eisers toelichting dat hij nauwelijks zelf kookt en vaak bij anderen eet of afhaalt, maakt het nog niet vanzelfsprekend dat er in het geheel geen levensmiddelen in de woning aanwezig zijn. In de aanvragen die eiser heeft gedaan na het huisbezoek van 6 maart 2020 en de informatie die hij in dat kader heeft verstrekt komen geen feiten en omstandigheden naar voren die erop duiden dat zijn woonsituatie is gewijzigd na het huisbezoek, zodat zijn woonsituatie ook voor die beoordelingsperioden onduidelijk is gebleven.
4.6
Eiser heeft erop gewezen dat zijn buren hebben verklaard dat hij er wel woont en dat
zij hem vijf of zes dagen per week zien of zien komen en gaan. Deze verklaringen ondersteunen eisers standpunt echter niet, omdat ze geen concrete feiten en omstandigheden bevatten waaruit de conclusie volgt dat eiser woont op de [adres] . De enkele stelling dat eiser er meerdere dagen per week wordt gezien is onvoldoende. Eiser heeft ter zitting voorts onduidelijkheid gecreëerd over deze verklaringen, door wisselend te verklaren over het woonadres van de buren die de verklaringen hebben afgelegd.
4.7
Eiser heeft nog aangevoerd dat verweerder zijn recht op bijstand wel kan vaststellen, omdat uit het onderzoek van verweerder niet is gebleken dat eiser een onbekende inkomstenbron heeft. Dit betoog slaagt niet. Verweerder heeft eiser niet verweten dat zijn inkomstensituatie onduidelijk is, maar heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf heeft op de [adres] .
Conclusie
5. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat
onvoldoende duidelijkheid bestond over de vraag of eiser zijn hoofdverblijf had in de woning op het adres [adres] Het ligt op de weg van eiser om hier duidelijkheid in te scheppen en dat heeft hij niet gedaan. Daarom is eisers recht op bijstand niet vast te stellen en heeft verweerder de bijstandsaanvragen terecht afgewezen. De beroepen zijn ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, voorzitter, en mr. R.J. van Lochem en
mr. D.H. Harbers, leden, in aanwezigheid van A. van den Ham, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
Voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage: wettelijk kader
Participatiewet
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Pw heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op (onder andere) het recht op bijstand.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de CRvB, 30 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1474
2.zie de uitspraak van de CRvB, 21 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1636