ECLI:NL:RBOVE:2021:3886

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
9058274 \ CV EXPL 21-492
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van overeenkomst van opdracht in financiële dienstverlening en informatieverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een financieel adviesbureau, en [gedaagde], een consument. De eiser vorderde betaling van een factuur van € 1.146,41, die voortvloeide uit een overeenkomst van opdracht die op 18 juni 2020 was gesloten. De eiser stelde dat de gedaagde de overeenkomst vroegtijdig had geannuleerd en dat hij niet had voldaan aan zijn informatieverplichtingen zoals voorgeschreven door de Wet op het financieel toezicht (Wft). De gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat hij was misleid over de mogelijkheid om de overeenkomst kosteloos te annuleren.

De kantonrechter oordeelde dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat hij aan zijn informatieverplichtingen had voldaan. De rechter stelde vast dat de overeenkomst buiten de verkoopruimte was gesloten en dat de gedaagde niet adequaat was geïnformeerd over zijn herroepingsrecht. De eiser had niet kunnen bewijzen dat het dienstverleningsdocument aan de gedaagde was verstrekt, wat essentieel was voor de geldigheid van de overeenkomst. Hierdoor was de ontbindingstermijn nog niet verstreken en had de gedaagde tijdig de ontbinding ingeroepen.

De vordering van de eiser werd afgewezen en de eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op nihil werden begroot. Dit vonnis benadrukt het belang van het naleven van informatieverplichtingen in de financiële dienstverlening en de bescherming van consumentenrechten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9058274 \ CV EXPL 21-492
Vonnis van 5 oktober 2021
in de zaak van
[eiser],
handelende onder de naam
[X] Financieel Advies,wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mevrouw J.Y. Tang, werkzaam bij Invorderingsbedrijf B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 juni 2021,
- de akte overlegging nadere producties van de zijde van [eiser] binnengekomen op 31 augustus 2021,
- de mondelinge behandeling, gehouden op 7 september 2021 via een Skype-verbinding, waarbij zijn verschenen [eiser] , bijgestaan door J.Y. Tang en [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] drijft een financieel adviesbureau.
2.2.
Partijen hebben op 18 juni 2020 een opdracht tot dienstverlening gesloten.
2.3.
In de opdracht tot dienstverlening staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“Annulering van de opdracht
In de afgesproken honorarium c.q. kostenvergoeding is een bedrag opgenomen voor het
inventariseren van uw situatie en (financiële) doelstellingen alsmede het uitwerken van het advies. Indien u besluit om de overeenkomst voortijdig te beëindigen of indien bemiddeling niet mogelijk blijkt omdat informatie niet verstrekt is waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze tot een andere beoordeling van de haalbaarheid van het advies zou hebben geleid, zal door [X] FINANCIEEL ADVIES de werkelijk bestede uren (bij uurtarief) met een minimum van 35% van de vaste vergoeding in rekening worden gebracht.
(…)
OVEREENKOMST BEHEER & SERVICE
Na afronding van onze werkzaamheden willen wij u graag van dienst blijven met beheer & service op de door u afgesloten financiële producten middels onze abonnementsvormen.
U bent voor het beheer van de financiële producten jaarlijks een bedrag van € 25,-per productverschuldigd. In het kader van administratief beheerinformerenwij u over belangrijke wijzigingen in wet- en regeling en productvoorwaarden. Beantwoording van adviesvragen en het verrichten van advieswerkzaamheden worden in rekening gebracht tegen het dan geldende uurtarief. Indien u op enig moment gebruik gaat maken van één van onderstaande abonnementsvormen, komen de jaarlijkse beheerskosten te vervallen.
Mocht u ervoor kiezen om één van onderstaande abonnementsvormen op te zeggen en beheren wij voor u financiële producten dan ben u ons alsnog een jaarlijks bedrag van
€ 25,00 per product verschuldigd.
(…)”
2.4.
Op 24 juni 2020, 20 juli 2020, 27 juli 2020, 13 augustus 2020 en 20 augustus 2020 heeft [eiser] e-mailberichten gestuurd naar het [e-mailadres] met de vraag of [gedaagde] bepaalde documenten naar [eiser] wilde opsturen.
2.5.
Op 24 augustus 2020 heeft [eiser] [gedaagde] een factuur gestuurd ten bedrage van
€ 962,50. Op de factuur staat onder ‘omschrijving’ het volgende vermeld:
“Doorbelasting verrichte werkzaamheden in verband met annulering van de Opdracht tot Dienstverlening getekend 18 juni 2020.”
2.6.
[gedaagde] heeft de factuur onbetaald gelaten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van
€ 1.146,41, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2021 tot aan de dag van algehele betaling. Daarnaast vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht vroegtijdig geannuleerd. [eiser] stelt conform de overeengekomen voorwaarden en tarieven gefactureerd te hebben. Nu [gedaagde] niet tot betaling is overgegaan van de factuur was [eiser] genoodzaakt haar vordering uit handen te geven. Deze kosten van € 174,70 (inclusief btw) moeten door [gedaagde] worden betaald. Ook maakt [eiser] aanspraak op wettelijke rente, waaronder een bedrag van € 9,21 aan verschenen rente berekend tot 3 februari 2021.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering en voert verweer. Volgens [gedaagde] had hij gegevens ingevuld op een website om te bezien wat zijn maandlasten zouden worden als hij zijn (huur)woning zou kopen. Vervolgens is hij telefonisch benaderd door de heer [A] , voormalig werknemer van [eiser] . [A] is daarna bij [gedaagde] thuis gekomen. [gedaagde] erkent dat hij toen de opdracht tot dienstverlening heeft ondertekend en dat hij kosten voor opzegging heeft zien staan. [A] heeft hem toen echter verteld dat hij kosteloos kon annuleren en de opdracht een jaar lang kon bevriezen. [gedaagde] heeft daarna zijn handtekening gezet. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] geen werk voor hem verricht. [gedaagde] heeft de opdracht binnen een periode van zes weken, namelijk halverwege juli 2020, telefonisch opgezegd bij een medewerker van de helpdesk van [eiser] . [gedaagde] betwist de e-mailberichten van [eiser] te hebben ontvangen en betwist ook een kopie van de opdracht of andere stukken dan het visitekaartje van [A] tijdens of kort na het gesprek te hebben ontvangen.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] baseert zijn vordering tot betaling van de factuur op een annuleringsbeding in de overeenkomst van opdracht. De kantonrechter stelt vast dat de overeenkomst van opdracht tussen een handelaar en een consument is gesloten. Anders dan [eiser] op het informatieformulier bij dagvaarding heeft gemeld is de overeenkomst niet in een verkoopruimte gesloten. [gedaagde] heeft dat ter rolzitting betwist en aangevoerd dat de overeenkomst bij hem thuis is gesloten. [eiser] heeft dat tijdens de mondelinge behandeling erkend. De kantonrechter stelt dus vast dat de overeenkomst buiten de verkoopruimte is gesloten.
Toepasselijkheid Wft
4.2.
Deze zaak heeft betrekking op financiële dienstverlening waarop de Wet op het financieel toezicht (Wft) van toepassing is. Verder is op grond van artikel 6:230h lid 2 sub b Burgerlijk Wetboek (BW) paragraaf 1 en 6 van afdeling 2b van titel 5 van boek 6 BW van toepassing op de overeenkomst.
(Pre)contractuele informatieverplichtingen
4.3.
Op grond van artikel 4:20 Wft rusten op de eisende partij (pre)contractuele informatieverplichtingen, welke zijn uitgewerkt in het eveneens toepasselijke Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen (hierna BGfo). Volgens artikel 4:20 lid 1 Wft moet aan de consument, kort gezegd, bepaalde informatie worden verstrekt voorafgaand aan het adviseren, het verlenen van een beleggingsdienst, het verlenen van een nevendienst of de totstandkoming van een overeenkomst inzake een financieel product.
Onderdeel van de (pre)contractuele informatieverplichtingen is dat de consument bij het afsluiten van een overeenkomst op afstand op het herroepingsrecht gewezen moeten worden (artikel 77 lid 1 onder o BGfo). Op grond van artikel 6:230x lid 1 BW kan een consument een overeenkomst buiten de verkoopruimte zonder opgave van redenen ontbinden gedurende veertien kalenderdagen vanaf de dag waarop die overeenkomst is aangegaan dan wel, indien dit later is, gedurende veertien kalenderdagen vanaf de dag waarop de informatie die de financiële onderneming hem op grond van artikel 4:20 lid 1 Wft dient te verstrekken, door hem is ontvangen.
Ambtshalve toetsing aan Wft en BGfo
4.4.
De hiervoor genoemde bepalingen moeten ambtshalve worden toegepast. Deze bepalingen zijn namelijk voortgevloeid uit, onder meer, Richtlijn 2002/65 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten (hierna: Richtlijn 2002/65) en (de inmiddels vervallen) Richtlijn 2002/92/EG betreffende verzekeringsbemiddeling (hierna: Richtlijn 2002/92).
4.5.
Uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) en de Hoge Raad volgt dat de rechter verplicht is om de nationale, consumentenbeschermende bepalingen waarin Richtlijn 2011/83/EU betreffende consumentenrechten en Richtlijn 2008/48/EG inzake kredietovereenkomsten voor consumenten zijn omgezet, ambtshalve toe te passen. Zie onder andere HvJ 16 november 2010 (ECLI:EU:C:2010:685), HvJ 21 april 2016 (ECLI:EU:C:2016:283, vanaf punt 62), HvJ 5 maart 2020 (ECLI:EU:C:2020:167, vanaf punt 18) en Hoge Raad 12 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:236). Naar het oordeel van de kantonrechter is het in lijn met deze rechtspraak dat ook aan artikel 4:20 Wft en het BGfo ambtshalve wordt getoetst. Ook hier betreft het immers op Europese richtlijnen gebaseerde en consumentenbeschermende bepalingen.
4.6.
Bovendien geldt dat artikel 4:20 Wft met zoveel woorden is genoemd in artikel 6:193f onder e BW, zodat het niet of op - kort gezegd - onduidelijke wijze verstrekken van de informatie die in artikel 4:20 Wft is bedoeld een oneerlijke handelspraktijk is (artikel 6:193d jo 6:193b lid 3 onder a BW) en een overeenkomst die als gevolg daarvan tot stand is gekomen vernietigbaar is (artikel 6:193j lid 3 BW). Deze bepalingen vloeien voort uit de Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen tegenover consumenten. Gelet op het voorgaande moeten ook deze nationale bepalingen ambtshalve worden toegepast.
Informatieverstrekking
4.7.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [A] heeft verteld dat hij kosteloos kon annuleren en de opdracht kon bevriezen. Hoewel [A] in de door [eiser] overgelegde schriftelijke verklaring naar voren brengt dat hij geen aanvullende afspraken met [gedaagde] heeft gemaakt over het kosteloos vroegtijdig beëindigen van de overeenkomst, heeft hij wel bevestigd dat hij tijdens het gesprek op 18 juni 2020 heeft aangegeven dat de opdracht “bevroren” kon worden. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat dit “bevriezen” ziet op het onderdeel “beheer en service”. Hoe dat ook zij, gebleken is dat daarover bij [gedaagde] onduidelijkheid is ontstaan en naar het oordeel van de kantonrechter kon ontstaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] bovendien verklaard dat de overeenkomst van opdracht in de regel een week na totstandkoming ervan wordt nagezonden. Vast staat daarmee dat de overeenkomst niet bij [gedaagde] is achtergelaten. Mede ook gelet daarop heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] op een deugdelijke wijze op zijn herroepingsrecht is gewezen. [eiser] wordt erop gewezen dat het enkel en alleen opnemen in de overeenkomst van de (pre)contractuele informatie niet volstaat, omdat dergelijke informatie op een voor de gemiddelde consument duidelijke, begrijpelijke en ondubbelzinnige wijze moet worden verstrekt. Tijdens het sluiten van de overeenkomst moet de consument stap voor stap langs deze informatie worden geleid, zodat er geen misverstand kan ontstaan over de vraag of de gemiddelde consument deze informatie bewust onder ogen heeft gekregen.
4.8.
Op grond van artikel 4:20 Wft in combinatie met artikel 86f BGfo en artikel 4:2 e.v. van de Nadere regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Nrgfo) is een financiële dienstverlener bovendien verplicht voorafgaand aan het verlenen van een financiële dienst als de onderhavige een dienstverleningsdocument te verstrekken dat betrekking heeft op de gevraagde dienstverlening.
4.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet komen vast te staan dat [eiser] voorafgaand of tijdens het sluiten van de overeenkomst met [gedaagde] een dergelijk dienstverleningsdocument aan [gedaagde] heeft verstrekt. [eiser] heeft weliswaar tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd gesteld dat dit formulier zou zijn achtergelaten bij [gedaagde] , maar [gedaagde] heeft dat uitdrukkelijk betwist. Zijn verklaring op dit punt past ook bij zijn eerder ingenomen standpunt op de rolzitting dat hij – behoudens een visitekaartje van [A] – geen document van [A] (voor [eiser] ) heeft ontvangen bij het aangaan van de overeenkomst of korte tijd daarna. Het enkele feit dat [gedaagde] heeft getekend voor ontvangst van het dienstverleningsdocument zoals [eiser] stelt, betekent naar het oordeel van de kantonrechter nog niet dat het dienstverleningsdocument daadwerkelijk is verstrekt. Het had op de weg van [eiser] gelegen zijn stelling dat het dienstverleningsdocument daadwerkelijk is verstrekt te onderbouwen. Nu [eiser] dat heeft nagelaten kan dit niet als vaststaand worden aangemerkt.
4.10.
De conclusie is dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij heeft voldaan aan de informatieverplichting die voortvloeit uit artikel 4:20 Wft. Dit betekent dat de ontbindingstermijn van artikel 6:230x lid 1 BW nog steeds loopt en nog niet is verstreken. [gedaagde] heeft om die reden tijdig de ontbinding ingeroepen van de overeenkomst, zodat de vordering van [eiser] tot betaling van de factuur wordt afgewezen.
Proceskosten
4.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld. Nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, worden deze kosten begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die tot en met vandaag aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.E.J. Goffin, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2021.