ECLI:NL:RBOVE:2021:3575

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
08.048366.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksuele handelingen met een bewusteloos slachtoffer

Op 21 september 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een 27-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, met een proeftijd van 3 jaar. De zaak betreft seksuele handelingen die de verdachte heeft verricht bij een vrouw met wie hij een vriendschappelijke relatie had, terwijl zij sliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van de aangeefster, die op dat moment in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde door alcoholgebruik. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij niet opzettelijk handelde, maar dat hij leed aan parasomnie, specifiek sexsomnia. De rechtbank heeft deze verklaring als ongeloofwaardig afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de aangeefster dronken was en niet in staat was om weerstand te bieden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 3.250,-- aan de benadeelde partij toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.048366.21 (P)
Datum vonnis: 21 september 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 september 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Markink-Grolman en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. N. Wijkman, advocaat in Almere, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van seksuele handelingen bij [aangever] (hierna: aangeefster) die op dat moment in lichamelijke onmacht verkeerde dan wel dat hij aangeefster heeft aangerand.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de nacht van 03 op 04 oktober 2019 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), met [aangever] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangever] , te weten het duwen/drukken van één of meer van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [aangever] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de nacht van 03 op 04 oktober 2019 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door: één of meermalen bij nader te noemen [aangever] , die op dat moment (fors) onder invloed van alcohol en/of in slaaptoestand was, in bed te gaan liggen en/of (daarbij) één of meermalen voorbij is gegaan aan de verbale signalen van verzet/weerstand van die [aangever] door hem, verdachte, meermalen te verzoeken en/of kenbaar te maken haar bed te verlaten [aangever] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het onverhoeds naar beneden schuiven van de onderbroek en/of joggingbroek van die [aangever] en/of (vervolgens) het onverhoeds duwen/drukken van één of meer van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [aangever] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt primair verweten, het seksueel binnendringen in de vagina van aangeefster met zijn vingers, terwijl zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Verdachte zegt zich daarvan niets te herinneren ten gevolge van parasomnie.
-
Seksueel binnendringen
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte seksueel is binnengedrongen bij aangeefster.
Op grond van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Dat betekent dat de enkele verklaring van een aangever onvoldoende is. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De rechtbank benadrukt dat deze maatstaf omtrent het toereikend zijn van een verklaring dient te worden onderscheiden van de beoordeling of een verklaring betrouwbaar is. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Aangeefster heeft - kort weergegeven - verklaard dat zij de dag van 3 oktober 2019 met verdachte had doorgebracht en dat zij en verdachte alcohol hadden gedronken. Aangeefster was dronken. Verdachte was eveneens dronken, zij het in mindere mate dan aangeefster. Op enig moment voelde aangeefster zich niet lekker en is zij op bed gaan liggen. Verdachte ging toen eerst naast het bed zitten en daarna op het bed. Aangeefster wilde dat niet en stuurde hem weg, maar verdachte gaf hier geen gehoor aan. Vervolgens viel aangeefster in slaap. Toen aangeefster wakker werd lag verdachte naast haar op bed. Aangeefster heeft verdachte opnieuw weggestuurd waarna verdachte op de bank ging liggen. Op enig moment werd aangeefster voor de tweede keer wakker. Verdachte lag toen achter aangeefster en op dat moment voelde zij iets in haar vagina. Aangeefster dacht dat het de vingers van verdachte waren. De broek en onderbroek van aangeefster waren op dat moment halverwege haar knieën en bovenbenen. Aangeefster heeft verdachte toen naar de bank gestuurd. Aangeefster is uiteindelijk naar de begeleiding gegaan om haar verhaal te vertellen.
Aangeefsters verklaring tijdens het informatief gesprek zeden komt op essentiële onderdelen overeen met de inhoud van haar aangifte. Aangeefster heeft tijdens haar aangifte een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank authentiek en consistent; zo ‘dikt’ zij de seksuele handelingen van verdachte niet aan en verklaart zij openhartig over de vriendschap die zij met verdachte heeft en de aard van hun vriendschap. Feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat zij in strijd met de waarheid, een voor verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, zijn niet aannemelijk geworden. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster.
De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door zowel de verklaring van verdachte zelf als de (de auditu) verklaring van getuige [getuige] (hierna: [getuige] ).
Ook verdachte heeft verklaard dat hij en aangeefster dronken waren, zij het dat hij minder dronken was dan zij, dat aangeefster op bed is gaan liggen omdat zij zich niet lekker voelde en dat hij naast het bed op de grond is gaan zitten. Verdachte heeft ook verklaard dat toen hij wakker werd aangeefster helemaal overstuur was.
[getuige] , begeleider werkzaam in de begeleid wonen voorziening waar aangeefster verbleef, heeft onder meer verklaard, dat aangeefster in de ochtend van 4 oktober 2019 bij hem kwam. Aangeefster was op dat moment paniekerig in haar gedrag. Terwijl aangeefster huilde vertelde ze dat ze wilde dat haar bezoek zou vertrekken. Vervolgens vertelde aangeefster dat ze wakker was geworden en toen het gevoel had dat verdachte onder de deken bezig was met zijn vingers in haar lichaam binnen te dringen. [getuige] heeft een stagiair verteld over hetgeen was voorgevallen waarna de stagiair verder met aangeefster heeft gesproken.
Ook de inhoud van de aantekeningen van de stagiair waarin het gesprek tussen aangeefster en de stagiair is vastgelegd ondersteunt op essentiële onderdelen de verklaring van aangeefster over het verloop van de avond en nacht en dat verdachte seksueel is binnengedrongen bij aangeefster. De rechtbank zal de aantekeningen van de stagiair dan ook voor het bewijs gebruiken.
Al het voorgaande overziend, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster op voldoende overtuigende wijze wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat de verklaring van aangeefster niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in andere bronnen.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte seksueel is binnengedrongen in het lichaam van aangeefster.
-
Staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen verkeerde in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht.
Uit de behandeling ter terechtzitting en de stukken van het dossier leidt de rechtbank af dat aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn. Op grond van de verklaring van aangeefster stelt de rechtbank vast dat aangeefster dronken was en sliep.
Voor een bewezenverklaring van artikel 243 Sr is verder vereist dat de dader wist of willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard [1] dat het slachtoffer verkeerde in een toestand van verminderd bewustzijn, waardoor deze niet in staat was de eigen wil te bepalen, of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden en de dader daar misbruik van heeft gemaakt. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij wist dat aangeefster dronken was en zich niet lekker voelde waardoor zij op bed ging liggen. Verdachte is vervolgens naast aangeefster op bed gaan zitten voor als het niet goed ging met haar. Dat aangeefster op enige wijze heeft ingestemd met de handelingen van verdachte die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster is niet gebleken. Verdachte heeft door zijn handelen minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde.
-
Opzet
Verdachte heeft gesteld dat hij lijdt aan parasomnie, in het bijzonder sexsomnia, waardoor hij sliep en zich niet bewust was van zijn (seksuele) gedragingen, en dat hij zodoende niet opzettelijk gehandeld heeft. In het huisartsenjournaal staat ‘Diak Neurologie 1) parasomnie’. Voor het overige is de stelling van verdachte dat hij lijdt aan parasomnie niet onderbouwd. Voor de stelling dat verdachte lijdt aan sexsomnia, zijnde een bijzondere vorm van parasomnie, ontbreekt iedere onderbouwing. Voornoemde feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte afgelegde verklaring dat hij lijdt aan sexsomnia en dat dat de reden is van zijn handelen als zijnde ongeloofwaardig terzijde dient te worden gesteld. Het voorwaardelijk verzoek tot het benoemen en horen van een getuige-deskundige zal in het licht van voorgaande worden afgewezen.
-
Conclusie
De rechtbank is aldus van oordeel dat op grond van voorgaande overwegingen in samenhang bezien met de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de nacht van 03 op 04 oktober 2019 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), met [aangever] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangever] , te weten het duwen/drukken van zijn, vingers in de vagina van die [aangever] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 243 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

6.De strafbaarheid van verdachte

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu de verweten gedragingen niet aan hem kunnen worden toegerekend, omdat hij deze in zijn slaap en onder invloed van sexsomnia heeft gepleegd.
De rechtbank verwerpt dit verweer gelet op hetgeen door de rechtbank onder rubriek 4.3 is overwogen. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte lijdt aan sexsomnia.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de bepleite (integrale) vrijspraak, geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Artikel 243 Sr strekt tot bescherming van kwetsbare personen tegen ernstige seksuele handelingen. Onder kwetsbare personen in de zin van genoemd artikel wordt mede begrepen een persoon die zich in een situatie - tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn - bevindt, waardoor van die persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij weerstand biedt aan seksuele verlangens van een ander.
Verdachte en aangeefster hadden een vriendschappelijke relatie. Verdachte heeft vergaande seksuele handelingen met aangeefster verricht op een moment dat zij geen weerstand kon bieden, nota bene in haar eigen woning, in haar eigen bed, terwijl dit bij uitstek een plek zou moeten zijn waar een ieder zich veilig zou moeten voelen. Door zijn handelen heeft verdachte aangeefster ernstig aangetast in haar lichamelijke integriteit. Slachtoffers van feiten als deze gaan vaak nog lang gebukt onder de (psychische) gevolgen daarvan, wat in deze zaak zeer treffend blijkt uit de namens aangeefster ter zitting afgelegde slachtofferverklaring en (de onderbouwing van) het verzoek tot schadevergoeding. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Bij haar beslissing houdt de rechtbank rekening met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 23 juli 2021;
‑ het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 9 augustus 2021 opgesteld door H. Wiebe, reclasseringswerker.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
In het reclasseringsadvies staat onder meer beschreven, zakelijk weergegeven, dat verdachte erg is geschrokken van de tenlastelegging en veel berouw naar het slachtoffer toe toont. Verdachte raakte als gevolg van de onderhavige tenlastelegging in een burn-out en moest stoppen met zijn werk. Verdachte zocht hulp bij Indigo Noach, waar hij onderzocht werd door een GZ-psycholoog. In november 2020 stelde deze GZ-psycholoog vast, dat er sprake was van trekken van een schizoïde persoonlijkheid, waarbij vervreemding, sociale isolatie en een bij momenten wat moeilijk te volgen gedachte-inhoud een rol kunnen spelen. Ook werd er scheefgroei in de persoonlijkheid gezien en er werd advies gedaan om de aanwezigheid van hoogbegaafdheid te onderzoeken. Er werd behandeling geadviseerd gericht op het vergroten van de sociale coping en het verkrijgen van meer inzicht in en leren omgaan met de kwetsbare kant van de persoonlijkheid. Deze behandeling bij Indigo Noach heeft verdachte doorlopen en afgerond. Ook wordt hij behandeld voor slaapapneu met medicatie en een bitje. Gezien er uit de screenings-instrumenten een laag risico op recidive naar voren komt, verdachte in de tussenliggende twee jaar niet is gerecidiveerd en hij inmiddels gerichte stappen heeft ondernomen om de kans op recidive verder te verlagen, acht de reclassering interventies in een forensisch kader op dit moment niet geïndiceerd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan rekening gehouden met het advies van reclassering. Alhoewel overtreding van artikel 243 Sr bestraft dient te worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, is de rechtbank – zonder afbreuk te doen aan de impact van verdachtes handelen op aangeefster – in dit geval van oordeel dat, gelet op de problematiek en de persoon van verdachte, er ook gronden zijn voor oplegging van een aanzienlijke taakstraf naast een gevangenisstraf.
De rechtbank acht de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden gelet op de ernst van het feit. Van de op te leggen vrijheidsstraf zal een deel van vier maanden voorwaardelijk worden opgelegd om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en de ernst van zijn gedraging te onderstrepen. De periode die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal in mindering worden gebracht op het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf. De proeftijd zal op drie jaren worden vastgesteld. De rechtbank acht oplegging van een gebieds- en een contactverbod als bijzondere voorwaarde, zoals verzocht is door de benadeelde partij, niet opportuun gelet op het advies van de reclassering waaruit onder meer blijkt dat er sprake is van een laag recidiverisico en er geen noodzaak wordt gezien voor extra beschermingsmaatregelen ten behoeve van aangeefster.
Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf op voor de duur van 240 uren, bij niet naar behoren te verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 9.250,-- (materieel € 250,-- en immaterieel € 9.000,--), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden en heeft toewijzing van de materiële schadevergoeding verzocht. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie gesteld dat die kan worden toegewezen, maar wel dient te worden gematigd tot een bedrag van € 5000,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente).
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat, gelet op de primair bepleite vrijspraak en de subsidiair bepleite ontslag van alle rechtsvervolging, de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schade (reiskosten en aanschaf nieuw beddengoed) van € 250,-- is voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de gevorderde materiële schadevergoeding toewijzen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Rekening houdend met de omstandigheden van het geval en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank de toekenning van een bedrag van € 3.000,-- billijk. Voor het overige deel zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 40 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
afwijzing voorwaardelijk verzoek
- wijst af het verzoek van de verdediging tot het benoemen en horen van een getuige-deskundige;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] van een bedrag van
€ 3.250,--(te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2019);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 3.250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 40 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, mr. P.M.F. Schreurs en
mr. R.G.J. Gehring, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2021.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2019441467. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , van 19 februari 2020, pagina’s 19, 22, 23 en 24, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
V: Wat hebben jij en [verdachte] die donderdag 3 oktober gedaan?
A: We dronken beide Wodka met sinaasappelsap. Ik kan niet veel drank hebben. Ik werd draaierig en ik ging gewoon liggen op mijn bed. Alleen. Het was toen al best wel laat. Tegen middernacht.
V: Wat was [verdachte] aan het doen?
A: Hij kwam eerst naast me zitten, naast het bed op de grond. Hij aaide mijn hand en aaide die een beetje. Eerst vond ik het wel lief en dacht ik dat hij me wilde troosten. Omdat ik niet lekker was. Ik was gewoon dronken. [verdachte] was ook dronken, maar een stuk minder dan ik. Ik heb wel gevraagd of hij op de bank wilde gaan zitten. Hij ging gewoon niet weg van mijn bed. Later ging hij ook naast me op het bed zitten.
A: Ik probeerde hem weg te sturen naar de bank en dat ging niet. Ik had al even geslapen en werd opeens wakker. [verdachte] lag toen naast mij aan de linkerkant van het bed. Ik heb hem toen duidelijk gezegd dat ik hem al eerder had verteld dat hij niet naast mij in bed mocht liggen en dat hij naar de bank moest gaan. [verdachte] ging vervolgens op de bank liggen.
A: Ik werd wakker en ik voelde iets in mij. Ik voelde dat [verdachte] achter mij lag. Ik voelde wat in mijn vagina. Ik dacht dat het zijn vingers waren. Ik zei: "Wat the fuck doe je, ga weg." Ik heb hem terug gestuurd naar de bank. Toen hij terug liep naar de bank heb ik direct mijn broek opgetrokken.
A: Mijn broek zat op mijn knieën en mijn onderbroek met daarin het maandverband geplakt zat ook halverwege mijn bovenbenen. Ik ben toen naar beneden gelopen, naar de begeleiding en die heb ik alles verteld. Toen ik de kamer uitliep zei hij tegen mij dat hij het me uit wilde leggen.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, van 4 oktober 2019, pagina 16, zakelijk weergegeven:
[aangever] (17) woont begeleid bij [stichting] aan de [adres 2] . Haar beste vriend en soulmate [verdachte] (25) was gisteren donderdag 3 oktober bij haar op bezoek gekomen. Ze waren eerst samen naar de film geweest. Hierna was [verdachte] met haar mee naar haar kamer gegaan, de begeleiding wist hiervan. Gisteravond had [aangever] te veel gedronken, wodka-jus. Ze was op bed gaan liggen en voelde zich duizelig. Hij kwam toen naast haar bed op de grond zitten. [aangever] zei tegen [verdachte] dat hij maar op de bank moest gaan zitten en vroeg hem waarom hij steeds naast haar zat. Hij zei wel steeds dat hij moe was maar ging niet naar de bank. [aangever] is in slaap gevallen en toen ze na ongeveer een uur wakker werd voelde ze zich beter en merkte toen dat [verdachte] naast haar in bed lag. Ze zei hem dat ze dat niet wilde en dat hij op de bank moest gaan liggen. [verdachte] is toen op de bank gaan liggen. [aangever] is toen weer in slaap gevallen. Op een gegeven moment werd ze weer wakker en ze denkt dat ze wakker werd omdat ze voelde dat er twee vingers in haar vagina zaten. Ze merkte in ieder geval wel dat haar slip naar beneden zat rond haar bovenbenen en dat haar joggingbroek waarmee ze in bed had gelegen uit was. [verdachte] lag op dat moment weer achter haar in bed. Zij lag op haar zij.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 29 juli 2020, pagina’s 50, 52 en 53, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van getuige:
V: Wie was daarbij, die ochtend vrijdag 4 oktober dat [aangever] bij jou kwam?
A: Het was heel vroeg, ik denk dat het tegen 07.30 uur of 08.00 uur was. Ik kan mij herinneren dat er een stagiair was, zij kwam omstreeks 08.00 uur. [aangever] kwam bij mij en toen was ik nog alleen.
V: Hoe was de gemoedstoestand van [aangever] ?
A: Ze was een beetje trillerig, ze had waterige ogen en ze was een beetje paniekerig. Het eerste wat zij zei was: "Ik wil dat mijn bezoek vertrekt." Ik zag dat er wat aan de hand was. Ik heb haar eerst laten zitten en toe heb ik haar gevraagd: " [aangever] wat is er aan de hand?" [aangever] gaf mij aan dat ze hem al had verzocht te vertrekken en dat hij zou vertrekken. Ik heb haar gevraagd wat er aan de hand was. Toen vertelde ze dat. Ze vertelde huilerig en trillerig dat ze wakker werd en dat hij met de hand onder de deken zat. Ik vroeg haar: "Heeft hij jou betast, is hij jouw lichaam binnengedrongen?". Ze zei dat ze wakker was geworden en toen het gevoel had dat hij bezig was bij haar binnen te dringen.
V: Met wat? A: Ja met de vingers. Ik heb heel kort tegen de stagiaire gezegd dat er iets was gebeurd met [aangever] , dat ze was aangerand of erger. Dat die jongen nog binnen zat. Dat ik aan het bellen was met het CSG. Toen is de stagiaire naar [aangever] gegaan en heeft met haar gesproken. Daar heeft zij ook aantekeningen van gemaakt.
4.
Een schriftelijk bescheid, zijnde de aantekeningen van de stagiaire, pagina’s 57 en 58:
[afbeelding]
5.
Het proces-verbaal ter terechtzitting van 7 september 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van verdachte:
In de nacht van 3 op 4 oktober 2019 was [aangever] niet lekker geworden. We hadden allebei alcohol gedronken. [aangever] was op bed gaan liggen. Ik was naast haar op bed gaan zitten. In de trant van, als het niet goed met je gaat, laat het me weten. Toen ik wakker werd was [aangever] helemaal overstuur.

Voetnoten

1.Hoge Raad 03-12-2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8908