4.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt primair verweten, het seksueel binnendringen in de vagina van aangeefster met zijn vingers, terwijl zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Verdachte zegt zich daarvan niets te herinneren ten gevolge van parasomnie.
-
Seksueel binnendringen
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte seksueel is binnengedrongen bij aangeefster.
Op grond van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Dat betekent dat de enkele verklaring van een aangever onvoldoende is. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De rechtbank benadrukt dat deze maatstaf omtrent het toereikend zijn van een verklaring dient te worden onderscheiden van de beoordeling of een verklaring betrouwbaar is. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Aangeefster heeft - kort weergegeven - verklaard dat zij de dag van 3 oktober 2019 met verdachte had doorgebracht en dat zij en verdachte alcohol hadden gedronken. Aangeefster was dronken. Verdachte was eveneens dronken, zij het in mindere mate dan aangeefster. Op enig moment voelde aangeefster zich niet lekker en is zij op bed gaan liggen. Verdachte ging toen eerst naast het bed zitten en daarna op het bed. Aangeefster wilde dat niet en stuurde hem weg, maar verdachte gaf hier geen gehoor aan. Vervolgens viel aangeefster in slaap. Toen aangeefster wakker werd lag verdachte naast haar op bed. Aangeefster heeft verdachte opnieuw weggestuurd waarna verdachte op de bank ging liggen. Op enig moment werd aangeefster voor de tweede keer wakker. Verdachte lag toen achter aangeefster en op dat moment voelde zij iets in haar vagina. Aangeefster dacht dat het de vingers van verdachte waren. De broek en onderbroek van aangeefster waren op dat moment halverwege haar knieën en bovenbenen. Aangeefster heeft verdachte toen naar de bank gestuurd. Aangeefster is uiteindelijk naar de begeleiding gegaan om haar verhaal te vertellen.
Aangeefsters verklaring tijdens het informatief gesprek zeden komt op essentiële onderdelen overeen met de inhoud van haar aangifte. Aangeefster heeft tijdens haar aangifte een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank authentiek en consistent; zo ‘dikt’ zij de seksuele handelingen van verdachte niet aan en verklaart zij openhartig over de vriendschap die zij met verdachte heeft en de aard van hun vriendschap. Feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat zij in strijd met de waarheid, een voor verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, zijn niet aannemelijk geworden. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster.
De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door zowel de verklaring van verdachte zelf als de (de auditu) verklaring van getuige [getuige] (hierna: [getuige] ).
Ook verdachte heeft verklaard dat hij en aangeefster dronken waren, zij het dat hij minder dronken was dan zij, dat aangeefster op bed is gaan liggen omdat zij zich niet lekker voelde en dat hij naast het bed op de grond is gaan zitten. Verdachte heeft ook verklaard dat toen hij wakker werd aangeefster helemaal overstuur was.
[getuige] , begeleider werkzaam in de begeleid wonen voorziening waar aangeefster verbleef, heeft onder meer verklaard, dat aangeefster in de ochtend van 4 oktober 2019 bij hem kwam. Aangeefster was op dat moment paniekerig in haar gedrag. Terwijl aangeefster huilde vertelde ze dat ze wilde dat haar bezoek zou vertrekken. Vervolgens vertelde aangeefster dat ze wakker was geworden en toen het gevoel had dat verdachte onder de deken bezig was met zijn vingers in haar lichaam binnen te dringen. [getuige] heeft een stagiair verteld over hetgeen was voorgevallen waarna de stagiair verder met aangeefster heeft gesproken.
Ook de inhoud van de aantekeningen van de stagiair waarin het gesprek tussen aangeefster en de stagiair is vastgelegd ondersteunt op essentiële onderdelen de verklaring van aangeefster over het verloop van de avond en nacht en dat verdachte seksueel is binnengedrongen bij aangeefster. De rechtbank zal de aantekeningen van de stagiair dan ook voor het bewijs gebruiken.
Al het voorgaande overziend, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster op voldoende overtuigende wijze wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat de verklaring van aangeefster niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in andere bronnen.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte seksueel is binnengedrongen in het lichaam van aangeefster.
-
Staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen verkeerde in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht.
Uit de behandeling ter terechtzitting en de stukken van het dossier leidt de rechtbank af dat aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn. Op grond van de verklaring van aangeefster stelt de rechtbank vast dat aangeefster dronken was en sliep.
Voor een bewezenverklaring van artikel 243 Sr is verder vereist dat de dader wist of willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaarddat het slachtoffer verkeerde in een toestand van verminderd bewustzijn, waardoor deze niet in staat was de eigen wil te bepalen, of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden en de dader daar misbruik van heeft gemaakt. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij wist dat aangeefster dronken was en zich niet lekker voelde waardoor zij op bed ging liggen. Verdachte is vervolgens naast aangeefster op bed gaan zitten voor als het niet goed ging met haar. Dat aangeefster op enige wijze heeft ingestemd met de handelingen van verdachte die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster is niet gebleken. Verdachte heeft door zijn handelen minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde.
-
Opzet
Verdachte heeft gesteld dat hij lijdt aan parasomnie, in het bijzonder sexsomnia, waardoor hij sliep en zich niet bewust was van zijn (seksuele) gedragingen, en dat hij zodoende niet opzettelijk gehandeld heeft. In het huisartsenjournaal staat ‘Diak Neurologie 1) parasomnie’. Voor het overige is de stelling van verdachte dat hij lijdt aan parasomnie niet onderbouwd. Voor de stelling dat verdachte lijdt aan sexsomnia, zijnde een bijzondere vorm van parasomnie, ontbreekt iedere onderbouwing. Voornoemde feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte afgelegde verklaring dat hij lijdt aan sexsomnia en dat dat de reden is van zijn handelen als zijnde ongeloofwaardig terzijde dient te worden gesteld. Het voorwaardelijk verzoek tot het benoemen en horen van een getuige-deskundige zal in het licht van voorgaande worden afgewezen.
-
Conclusie
De rechtbank is aldus van oordeel dat op grond van voorgaande overwegingen in samenhang bezien met de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.