ECLI:NL:RBOVE:2021:3447

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
08/760060-17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over omzetting taakstraf in vervangende hechtenis na niet-naleving door veroordeelde

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Overijssel op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan over het bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de omzetting van zijn taakstraf in vervangende hechtenis. De veroordeelde had een taakstraf van 180 uren opgelegd gekregen, maar had deze niet naar behoren verricht. Op 2 oktober 2020 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging van 86 dagen vervangende hechtenis bevolen, omdat de veroordeelde in gebreke was gebleven. De veroordeelde heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, met als argument dat hij nooit op de hoogte was gesteld van de omzetting en dat hij lichamelijke en psychische schade had opgelopen door een auto-ongeluk. De raadsman voerde aan dat de termijn voor de uitvoering van de taakstraf was verstreken, maar de politierechter oordeelde dat de beslissing tot omzetting tijdig was genomen, mede door de tijdelijke wet COVID-19 die de termijnen verlengde. De politierechter concludeerde dat de veroordeelde verwijtbaar in gebreke was gebleven en verklaarde het bezwaarschrift ongegrond. De beslissing van het Openbaar Ministerie om de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen, behoeft geen wijziging.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/760060-17
Bezwaarschriftnummer: 21/256
Uitspraak van de enkelvoudige kamer op het bezwaarschrift op grond van artikel 6:6:23 Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende in ( [adres] ,
verder te noemen: de veroordeelde.

1.Het verloop van de procedure

Op 2 oktober 2020 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging van 86 dagen vervangende hechtenis bevolen omdat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht. De kennisgeving daarvan is aan de veroordeelde betekend op 8 juli 2021.
Het bezwaarschrift tegen de kennisgeving van dat bevel is gedateerd 11 juli 2021 en is op 20 juli 2021 op de griffie van de rechtbank ontvangen.
Het is ingediend door de veroordeelde.
Het bezwaarschrift is behandeld op de openbare terechtzitting van 4 augustus 2021.
De veroordeelde is behoorlijk opgeroepen maar niet verschenen. Hij heeft bij e-mailbericht van 3 augustus 2021 laten weten dat hij corona heeft en heeft verzocht om uitstel, waarna de behandeling is aangehouden tot de openbare terechtzitting van heden, 25 augustus 2021.
Bij de behandeling zijn de officier van justitie de raadsman van de veroordeelde, mr. J. Michels, advocaat te Oldenzaal, gehoord.
De veroordeelde is niet verschenen. Volgens zijn raadsman is hij op de hoogte van deze zitting maar wenst hij niet te verschijnen.
De politierechter heeft kennis genomen van het door de officier van justitie overgelegde dossier van de strafzaak tegen de veroordeelde.
De politierechter heeft ook kennisgenomen van de het over het verloop van de taakstraf opgestelde reclasseringsrapport van 30 juli 2020 alsmede van de door de raadsman ter terechtzitting overgelegde uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 juni 2021 (21-7816).

2.De standpunten van de veroordeelde en de officier van justitie

De veroordeelde maakt bezwaar tegen de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. Het standpunt van de veroordeelde houdt samengevat in dat hij nooit een brief of een andersoortig bericht van het CJIB of de reclassering heeft ontvangen. Verder stelt de veroordeelde een auto-ongeluk te hebben gehad, ten gevolge waarvan hij lichamelijke en psychische schade heeft opgelopen, zodat een gevangenisstraf niet goed voor hem zou zijn.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat op grond van het destijds geldende artikel 22c lid 3 Sr de executietermijn waarbinnen de taakstraf moest zijn verricht, zijnde drie maanden, expireerde. Aangezien de officier van justitie eerst op 2 oktober 2020 de beslissing tot omzetting van de taakstraf in vervangende heeft genomen en er geen sprake was van andere feiten of omstandigheden, dient het bezwaarschrift gegrond te worden verklaard en het aantal nog te verrichten uren taakstraf op nihil te worden gesteld.
Het standpunt van de officier van justitie luidt samengevat dat de veroordeelde, gelet op het reclasseringsrapport, geen enkele moeite heeft gedaan om zijn taakstraf volledig en naar behoren te verrichten. Voor zover het verweer van de raadsman betrekking heeft op het niet tijdig nemen van de beslissing tot omzetting van de taakstraf, refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de politierechter.

3.De ontvankelijkheid

Het bezwaarschrift is tijdig ingediend.

4.De beoordeling

De veroordeelde is bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Overijssel van 15 april 2019 veroordeeld tot onder meer een taakstraf van 180 uren. Daarbij is bepaald dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde de taakstraf voor een gedeelte van 172 uren niet heeft verricht.
De veroordeelde heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen waarom een gedeelte van 172 uren taakstraf niet is verricht.
Naar aanleiding van het verweer dat de termijn waarbinnen de beslissing tot omzetting van de taakstraf is bevolen, was verstreken en dat op grond daarvan het bezwaarschrift gegrond verklaard zou moeten worden, overweegt de politierechter dat op 24 april 2020 met terugwerkende kracht tot en met 16 maart 2020 in werking getreden is getreden de tijdelijke wet COVID-19 op grond waarvan de Minister voor Rechtsbescherming de termijnen, bepaald in artikel 6:3:1, eerste lid, en artikel 6:3:8 van het Wetboek van Strafvordering kan verlengen met een periode van ten hoogste twaalf maanden. De Minister heeft van die bevoegdheid gebruik gemaakt door middel van een generiek besluit waardoor iedere veroordeelde 12 maanden extra kreeg om de taakstraf te verrichten. Ingevolge die spoedwet moet aan de taakgestrafte bericht zijn dat de termijn verlengd is.
De raadsman heeft met verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 juni 2021 (ECLI:NL:RBLIM:2021:4674) betoogd dat niet blijkt dat zijn cliënt een dergelijke brief heeft ontvangen.
De politierechter heeft gelet op de mededeling van het CJIB dat iedere veroordeelde, voor zover een adres beschikbaar is en veroordeelde niet gedetineerd was, in de maand juli 2020 schriftelijk geïnformeerd is over deze termijnverlenging op basis van artikel 29 (verlenging termijn tenuitvoerlegging taakstraffen) van de voornoemde tijdelijke wet.
Veroordeelde is - evenmin als op 4 augustus 2021 toen hij vanwege een gestelde maar niet met bewijsstukken onderbouwde COVID-besmetting verzocht heeft om de behandeling van het bezwaarschrift aan te houden - ook op 25 augustus 2021 bewust niet ter terechtzitting verschenen omdat hij vreesde gedetineerd te worden ter zake van de omgezette taakstraf. Hij heeft daardoor niet de vraag van de politierechter kunnen beantwoorden of hij die voornoemde brief heeft ontvangen.
Bij die stand van zaken stelt de politierechter vast dat niet weersproken is - ook niet door de raadsman - dat veroordeelde op de hoogte was van de verlenging van de termijn zoals die ook blijkt uit de stukken van het CJIB.
Dat leidt tot de conclusie dat de beslissing tot omzetting van de officier van justitie van 2 oktober 2020 tijdig binnen de wettelijke termijn is genomen.
Op grond van het rapport van de reclassering van 30 juli 2020 is de politierechter van oordeel dat veroordeelde ondanks waarschuwingen en inspanningen van de taakstrafmedewerker om veroordeelde de taakstraf te doen verrichten, verwijtbaar in gebreke is gebleven de taakstraf volledig te verrichten. Veroordeelde maakte een ongeïnteresseerde indruk, nam geen contact op en was vaak afwezig.
De politierechter verklaart daarom het bezwaarschrift ongegrond. De beslissing van het Openbaar Ministerie om de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen behoeft niet gewijzigd hoeft te worden.

5.De beslissing

De politierechter verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beslissing is genomen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2021.