In deze zaak heeft de politierechter op 8 juni 2021 uitspraak gedaan over het bezwaar van de veroordeelde tegen de omzetting van een taakstraf in vervangende hechtenis. De veroordeelde had een taakstraf van 30 uren opgelegd gekregen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 15 dagen bij niet-naleving. De executietermijn voor de taakstraf was verlengd tot 26 april 2020, maar het Openbaar Ministerie heeft pas op 28 april 2021 besloten om vervangende hechtenis toe te passen voor het niet-gewerkte aantal uren. De kennisgeving van deze beslissing werd op 14 mei 2021 aan de veroordeelde betekend. Het bezwaar werd op 26 mei 2021 ingediend.
De politierechter heeft vastgesteld dat de termijn voor de uitvoering van de taakstraf was verstreken en dat er geen bewijs was dat de Minister gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om de termijn te verlengen op basis van de Tijdelijke Wet Covid-19. De beslissing van het Openbaar Ministerie om de taakstraf om te zetten in vervangende hechtenis was daarom te laat genomen. De politierechter heeft het bezwaar gegrond verklaard en het aantal nog te werken uren op nihil gesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige beslissingen in het kader van taakstraffen en de gevolgen van de COVID-19 maatregelen voor de uitvoering daarvan.