ECLI:NL:RBLIM:2021:4674

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
21-7816
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterechte omzetting van taakstraf in vervangende hechtenis door verstrijken termijn

In deze zaak heeft de politierechter op 8 juni 2021 uitspraak gedaan over het bezwaar van de veroordeelde tegen de omzetting van een taakstraf in vervangende hechtenis. De veroordeelde had een taakstraf van 30 uren opgelegd gekregen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 15 dagen bij niet-naleving. De executietermijn voor de taakstraf was verlengd tot 26 april 2020, maar het Openbaar Ministerie heeft pas op 28 april 2021 besloten om vervangende hechtenis toe te passen voor het niet-gewerkte aantal uren. De kennisgeving van deze beslissing werd op 14 mei 2021 aan de veroordeelde betekend. Het bezwaar werd op 26 mei 2021 ingediend.

De politierechter heeft vastgesteld dat de termijn voor de uitvoering van de taakstraf was verstreken en dat er geen bewijs was dat de Minister gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om de termijn te verlengen op basis van de Tijdelijke Wet Covid-19. De beslissing van het Openbaar Ministerie om de taakstraf om te zetten in vervangende hechtenis was daarom te laat genomen. De politierechter heeft het bezwaar gegrond verklaard en het aantal nog te werken uren op nihil gesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige beslissingen in het kader van taakstraffen en de gevolgen van de COVID-19 maatregelen voor de uitvoering daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Strafrecht
Zittingsplaats Maastricht
parketnummer : 03-208255-17
raadkamernummer : 21-007816
datum : 8 juni 2021
beslissing van de politierechter op het bezwaar op grond van artikel 6:3:3 en artikel 6:6:23 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1968 te ' [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de PI Grave,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. G.J.A. van de Grint, advocaat te Eindhoven, ( [adres] ),
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

De politierechter heeft bij vonnis van 12 april 2018 in de zaak met parketnummer
03-208255-17 aan de veroordeelde een taakstraf van 30 uren opgelegd en bevolen dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet (naar behoren) verricht, vervangende hechtenis van 15 dagen zal worden toegepast. Dat vonnis is sinds 12 april 2018 onherroepelijk.
Bij beslissing van 18 maart 2019 heeft de officier van justitie de executietermijn waarbinnen de taakstraf moest zijn verricht (onder het toen vigerende artikel 22 c lid 3 van het Wetboek van Strafrecht) verlengd met één jaar, tot 26 april 2020.
Het Openbaar Ministerie heeft op 28 april 2021 beslist dat vervangende hechtenis van
6 dagen wordt toegepast voor het niet-gewerkte aantal van 12 uren en hiervan aan de veroordeelde kennis gegeven. Vast is komen te staan dat de kennisgeving van deze beslissing op 14 mei 2021 aan de veroordeelde is betekend.

Procedure

Het bezwaar is op 26 mei 2021 op de griffie van deze rechtbank ingediend.
De politierechter heeft op 8 juni 2021 het bezwaar op de openbare terechtzitting behandeld.
De politierechter heeft de veroordeelde, de advocaat mr. G.J.A. van de Grint en de officier van justitie op deze zitting gehoord.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen genoemde kennisgeving omzetting taakstraf door het Openbaar Ministerie. Het strekt ertoe dat de politierechter de beslissing van het Openbaar Ministerie tot toepassing van de vervangende hechtenis wijzigt en de veroordeelde in de gelegenheid stelt (het restant van) de taakstraf alsnog te verrichten.
De verdediging heeft daartoe als meest verstrekkende reden aangevoerd dat de executietermijn waarbinnen de taakstraf moest zijn verricht op 26 april 2020 was verstreken, dat die niet rechtsgeldig is verlengd en dat de omzettingsbeslissing derhalve te laat is genomen.

Het rapport van de reclasseringUit het rapport van de Reclassering Nederland, afdeling GGZ ERW Novadic-Kentron Den Bosch d.d. 22 december 2020, opgemaakt door reclasseringswerker mevrouw A. Peters, blijkt dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet volledig heeft verricht. Voordat de taakstraf definitief als mislukt werd beschouwd heeft de veroordeelde 17,5 uren van de opgelegde taakstraf uitgevoerd. Uit het rapport blijkt verder - zakelijk weergegeven - dat de veroordeelde, na een officiële waarschuwing op 10 december 2020, op 15 december 2020 zonder bericht niet verschenen is voor het verrichten van de werkstraf.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, reeds omdat de vervangende hechtenis inmiddels ten uitvoer is gelegd.
De officier van justitie heeft verder aangevoerd dat deze tenuitvoerlegging feitelijk niet had mogen plaatsvinden omdat de beslissing van 28 april 2021 te laat is genomen, aangezien eerdere beslissingen strekkende tot verlenging van de uitvoeringstermijn van de taakstraf niet volgens de wettelijke vereisten hebben plaatsgevonden.

Beoordeling

Het bezwaar is tijdig ingediend.
De politierechter heeft kennisgenomen van de stukken in de zaak onder bovenvermeld parketnummer, waaronder:
  • het hiervoor genoemde vonnis;
  • de beslissing van de officier van justitie van 18 maart 2019 tot verlenging van de termijn van uitvoering van de taakstraf tot 26 april 2020;
  • het bevel van de officier van justitie van 7 januari 2021 tot de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis;
  • het rapport van Reclassering Nederland, afdeling GGZ ERW Novadic-Kentron
Den Bosch van 22 december 2020, opgemaakt door reclasseringswerker mevrouw A. Peters, met het advies de tenuitvoerlegging van het restant van de vervangende hechtenis te bevelen;
  • het voorstel van het Centraal Justitieel Incassobureau van 28 december 2020 en de daarbij gevoegde stukken;
  • de kennisgeving van de beslissing tot toepassing van de vervangende hechtenis;
  • het bezwaar van de veroordeelde.
De politierechter stelt – op grond van de hierboven genoemde stukken en de behandeling ter terechtzitting – vast dat de taakstraf op grond van het destijds vigerende wettelijke regime van artikel 22c lid 3 van het Wetboek van Strafrecht, binnen een jaar moest zijn verricht en dat die termijn één keer verlengd kon worden. Dat is gebeurd bij beslissing van de officier van justitie van 18 maart 2019, waarbij de termijn voor het verrichten van de taakstraf is gesteld op uiterlijk 26 april 2020.
De Wet USB, die op 1 januari 2020 in werking is getreden, heeft daarin geen verandering gebracht, omdat de termijn reeds vóór die datum was verlengd.
Buiten de schuld van de veroordeelde is de tenuitvoerlegging van de taakstraf gestopt in verband met de COVID-maatregelen.
De Wet van 22 april 2020, houdende tijdelijke voorzieningen op het terrein van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in verband met de uitbraak van COVID-19 (Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid), gaf in artikel 29 weliswaar een mogelijkheid aan de Minister voor Rechtsbescherming om de termijn voor het verrichten van de taakstraf te verlengen, maar er zijn (behalve een opmerking in het rapport van de reclassering dat de termijn op 8 juli 2020 zou zijn verlengd) geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de Minister van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt én de veroordeelde daarvan op de hoogte heeft gesteld.
Nu omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis op grond van het bepaalde in 6:3:4 van het huidige Wetboek van Strafvordering genomen kan worden tot 3 maanden na afloop van de termijn op 26 april 2020 en de onderhavige beslissing van 7 januari 2021 ruim daarna is genomen, was die te laat.
Het voorgaande betekent dat de politierechter het bezwaar gegrond zal verklaren en dat zij niet meer toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van het bezwaar.

Beslissing

De politierechter:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- bepaalt het aantal uren taakstraf dat in het kader van het vonnis van 12 april 2018 in de onderhavige zaak met parketnummer 03-208255-17 nog moet worden verricht op nihil.
Deze beslissing is gegeven door
mr. A.P.A. Bisscheroux, politierechter,
in tegenwoordigheid van C.S.G.M. Wouters - Debougnoux, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2021.