ECLI:NL:RBOVE:2021:3321

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
C/08/269633 / KG ZA 21-189
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot nakoming van overeenkomst in kort geding met betrekking tot betaling en werkzaamheden na brand

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en gedaagden, waarbij eiseres vorderde tot nakoming van een overeenkomst met gedaagde sub 1, een vennootschap onder firma. De zaak is ontstaan na een brand in de woning van eiseres, waarbij zij en haar gezin tijdelijk onderdak moesten vinden. Eiseres had een overeenkomst gesloten met gedaagde sub 1 voor de inrichting van haar woning, maar er ontstonden geschillen over de betaling van de facturen en de uitvoering van de werkzaamheden. Eiseres stelde dat zij een deel van het bedrag had betaald en dat er afspraken waren gemaakt over de betalingstermijnen. Gedaagden betwistten dit en stelden dat eiseres in verzuim verkeerde. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij een opeisbare vordering had op gedaagden. De vordering tot nakoming werd afgewezen, en eiseres werd veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter gaf partijen de suggestie om alsnog een minnelijke regeling te treffen, gezien het belang van eiseres om snel over woonruimte te beschikken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/269633 / KG ZA 21-189
Vonnis in kort geding van 19 augustus 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R.N. Sahebdien te Enschede,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1] V.O.F.,
gevestigd te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. M. Sakarya te Epe.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] c.s. genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk van elkaar [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • het e-mailbericht van de zijde van [eiseres] van 11 augustus 2021, met als bijlage een beter leesbare versie van productie 5 bij de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde sub 1] c.s.,
  • de, vanwege de maatregelen in verband met het Coronavirus, op voorhand toegezonden spreekaantekeningen van de zijde van [gedaagde sub 1] c.s.,
  • de aanvullende productie 8 van de zijde van [eiseres] ,
  • de vanwege eerdergenoemde maatregelen via een video-verbinding gehouden mondelinge behandeling op 12 augustus 2021, waarbij [eiseres] , bijgestaan door mr. Sahebdien, en [gedaagde sub 2] in privé en namens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] , bijgestaan door mr. Sakarya, zijn verschenen. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. De griffier heeft van de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.
2. Waarvan kan worden uitgegaan
2.1.
In de nacht van [datum] 2021 is er brand ontstaan in de woning aan [het adres] te [woonplaats] (hierna ook: de woning), waarvan [eiseres] en [A] (hierna: [A] ) gezamenlijk eigenaar zijn. Ten tijde van de brand in de woning hadden [eiseres] en [A] een affectieve relatie met elkaar.
2.2.
[eiseres] en haar gezin/kinderen hebben tijdelijk in de buurt onderdak gevonden.
2.3.
Ten tijde van de brand in de woning verrichtte [eiseres] (schoonmaak)werkzaamheden voor [gedaagde sub 2] .
2.4.
[gedaagde sub 1] is een onderneming die zich (onder meer) bezighoudt met de inrichting van woningen. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn de vennoten van [gedaagde sub 1] .
2.5.
Op 6 april 2021 heeft [gedaagde sub 1] een offerte (met nummer 2021-0006) uitgebracht voor een bedrag van € 34.939,-- ter zake de inrichting van de woning (waaronder binnenzonwering, vloeren (inclusief montage en leggen), meubels en accessoires, keuken (inclusief montage) en badkamer (inclusief het plaatsen van diverse onderdelen)). Deze offerte hebben partijen ondertekend op 6 april 2021.
2.6.
Op 12 mei 2021 heeft [eiseres] een factuur (met nummer 2021-0009) voor het bedrag van € 34.939,-- ontvangen.
2.7.
Op 12 mei 2021 heeft [eiseres] een bedrag van € 17.469,50 aan [gedaagde sub 1] overgemaakt.
2.8.
Op 31 mei 2021 heeft [eiseres] een bedrag van € 10.481,70 aan [gedaagde sub 1] overgemaakt.
2.9.
Op 2 juni 2021 hebben [A] en [gedaagde sub 2] een afspraakformulier ondertekend. In dit formulier staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…)
Bij het tekenen van dit formulier wordt het openstaande bedrag van € 6.987,80 over de lopende factuur volledig voldaan.
De nieuwe factuur met de datum van vandaag, 02 06 2021 wordt ook volledig € 18.798,95, voldaan. Met een betalingstermijn van 10 werkdagen.
Dit is afgesproken tussen klant, [eiseres] , en eigenaren van [gedaagde sub 1] . Ter grondlegging van deze afspraak ligt de nalatigheid in de betaling van de afgelopen twee factuurdelen. Zie hierover correspondentie op 31-05-2021.
(…)”
2.10.
[gedaagde sub 1] heeft geen verdere betalingen ontvangen.
2.11.
Bij mailbericht van 9 juni 2021 heeft [gedaagde sub 2] [eiseres] een werkschema gestuurd.
2.12.
Na 2 juni 2021 hebben zowel [eiseres] als [A] via Whatsapp met [gedaagde sub 2] (onder meer) gecommuniceerd over de betaling van - onder meer - het bedrag van € 6.987,80 en de betalingscondities die daarvoor zouden gelden dan wel zouden zijn overeengekomen. Op 15 juni 2021 heeft [A] [gedaagde sub 2] (onder meer) een Whatsapp-berichtje gestuurd met de volgende inhoud:
“We stoppen met de samenwerking, neem jij maar een advocaat in handen dan ga ik nu de advocaat ook inlichten.”Daarna zijn er nog enkele Whatsapp-berichtjes op 15 juni 2021 en 16 juni 2021 gestuurd door [eiseres] , [A] en [gedaagde sub 2] .
2.13.
Bij brief van 25 juni 2021 is namens [gedaagde sub 1] aan [eiseres] en [A]
- kort gezegd - meegedeeld dat zij in verzuim verkeren doordat zij hebben nagelaten binnen de in het afspraakformulier gestelde termijnen te betalen, dat [gedaagde sub 1] gelet daarop onder meer gerechtigd is om nakoming van dat wat in het afsprakenformulier is overeengekomen dan wel ontbinding van (onder meer) de overeenkomst met nummer
2021-0006 te vorderen en om [eiseres] en [A] aansprakelijk te stellen voor de schade die zij als gevolg van de ontbinding lijdt. Daarbij is tevens meegedeeld dat het primair de insteek van [gedaagde sub 1] is om een minnelijke regeling te treffen en daartoe is een voorstel gedaan. Indien [eiseres] en [A] niet instemmen met het voorstel wordt primair nakoming gevorderd in die zin dat [eiseres] en [A] binnen zeven dagen na ontvangst van de voornoemde brief het bedrag van € 25.786,75 inclusief 21% btw aan [gedaagde sub 1] betalen. Subsidiair wordt ontbinding gevorderd met vergoeding van de schade die (na verrekening) € 25.786,75 bedraagt.
2.14.
Bij brief van 9 juli 2021 is namens [eiseres] gereageerd op de voornoemde brief van 25 juni 2021 en is - kort gezegd - aan de advocaat van [gedaagde sub 1] meegedeeld dat [eiseres] niet in verzuim is, omdat zij al een grote deelbetaling heeft gedaan en er is afgesproken dat [eiseres] een deelbetaling aan [gedaagde sub 2] zou voldoen voor de start van de werkzaamheden en een deel na oplevering. Namens [eiseres] wordt meegedeeld dat [eiseres] [gedaagde sub 1] zal houden aan de toezegging dat op 26 juni 2021 of
10 juli 2021 zal worden gestart met de werkzaamheden en dat als [gedaagde sub 1] deze afspraken niet nakomt, zij dan van rechtswege in verzuim is, nu de opleverdatum is vastgesteld op 16 september 2021.
2.15.
Begin augustus 2021 is de affectieve relatie tussen [eiseres] en [A] beëindigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen tot nakoming van de overeenkomst zoals verwoord in de offerte met kenmerk 2021-0006 en factuur 2021-0009, inclusief de lijst met de extra werkzaamheden zoals overgelegd onder productie 5 bij de dagvaarding binnen 2 dagen na het wijzen van de uitspraak dan wel ruim voor de fatale termijn op 16 september 2021, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen datum, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde sub 1] c.s. voeren gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is, anders dan van de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. is betoogd, van oordeel dat hetgeen [eiseres] aanvoert ter onderbouwing van haar spoedeisend belang voldoende is om een spoedeisend belang bij het door haar gevorderde aan te nemen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit het als productie 8 overgelegde Whatsapp-bericht van de zijde van [eiseres] voldoende blijkt dat de verzekeraar van [eiseres] in februari 2021 kenbaar heeft gemaakt dat de maximale vergoeding voor tijdelijk verblijf elders € 5.000,-- bedraagt. Daaruit volgt reeds dat [eiseres] niet onbeperkt elders kan verblijven. Daarnaast is het begrijpelijk dat in een situatie als de onderhavige de bewoners zo snel als mogelijk terug willen keren naar hun woning. Voor zover [gedaagde sub 1] c.s. hebben betwist dat [eiseres] op het haar opgegeven adres verblijft, is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit, nog daargelaten dat dit op geen enkele wijze is onderbouwd, in het licht van het voorgaande niet relevant is. Dit betekent dat de voorzieningenrechter aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil tussen partijen toekomt.
4.2.
Voor toewijzing van de vordering van [eiseres] tot nakoming van de overeenkomst is slechts plaats, indien met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat ook in een eventueel aan te spannen bodemprocedure toewijzing van de vordering tot nakoming te verwachten is. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat dit niet het geval is. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.3.
Partijen verschillen van mening over welke (betaal)afspraken zij hebben gemaakt. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat is afgesproken dat een deel van het totaalbedrag van € 34.939,-- zou worden betaald voor aanvang van de werkzaamheden en een deel na afronding van de werkzaamheden en bij de oplevering. Zij stelt dat deze afspraak conform de door [gedaagde sub 1] gehanteerde algemene voorwaarden is. [eiseres] betwist dat zij nadien afwijkende afspraken heeft gemaakt met [gedaagde sub 1] c.s.. Zij is eigenaresse van de woning en weet niets van afwijkende afspraken.
c.s. stellen dat partijen (in eerste instantie) zijn overeengekomen dat 50% van de prijs bij de totstandkoming van de overeenkomst d.d. 6 april 2021 betaald moest worden (derhalve uiterlijk op 6 april 2021), 30% vier weken na de totstandkoming van de overeenkomst (derhalve uiterlijk op 6 mei 2021) en 20% twee weken voor de oplevering. Ter onderbouwing wordt door [gedaagde sub 1] c.s. (onder meer) verwezen naar de
e-mailberichten van 28 april 2021 en 29 april 2021 van [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 1] c.s. stellen dat de algemene voorwaarden van [gedaagde sub 1] niet van toepassing zijn op de overeenkomst van 6 april 2021. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. hebben partijen, omdat [eiseres] en [A] de eerste twee betalingstermijnen ruimschoots hebben laten verstrijken, op 1 juni 2021 telefonisch contact gehad en is er toen een afwijkende betaalafspraak gemaakt, inhoudende dat [gedaagde sub 1] c.s. pas met de werkzaamheden zou starten nadat ook de derde termijn zou zijn betaald. Deze afwijkende betaalafspraak zou door [gedaagde sub 1] c.s. op papier worden gezet en partijen zouden deze overeenkomst (hierna: het Afspraakformulier), op 2 juni 2021 in de winkel van [gedaagde sub 1] c.s. ondertekenen. Via Whatsapp is door [eiseres] bevestigd dat zij op 2 juni 2021 in de winkel zou komen om het Afsprakenformulier te ondertekenen. Het Afsprakenformulier is op 2 juni 2021 ondertekend door [A] , omdat volgens [A] [eiseres] vanwege ziekte niet aanwezig kon zijn, aldus [gedaagde sub 1] c.s..
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat wat partijen precies hebben afgesproken in deze procedure niet definitief kan worden vastgesteld. Daarvoor is nader (feiten)onderzoek, eventueel met behulp van getuigen, nodig, waarvoor dit kort geding zich niet leent. Echter, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres] voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het standpunt van [gedaagde sub 1] c.s. niet juist zou kunnen zijn. Partijen verschillen met name van mening over de vraag wanneer de (oorspronkelijke) tweede en derde betalingstermijn zouden verstrijken en of er begin
juni 2021 nadere (afwijkende) afspraken zijn gemaakt. Voor zover [eiseres] in dit verband verwijst naar de algemene voorwaarden van [gedaagde sub 1] , is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat deze verwijzing haar niet kan baten. Mede gelet op de betwisting van [gedaagde sub 1] c.s. heeft [eiseres] niet aannemelijk gemaakt dat deze algemene voorwaarden onderdeel vormen van de door partijen gesloten overeenkomst op
6 april 2021. De door partijen ondertekende offerte bevat geen verwijzing naar de algemene voorwaarden en ook overigens is door [eiseres] niet (voldoende) onderbouwd gesteld dan wel gebleken op welke wijze de algemene voorwaarden van [gedaagde sub 1] van toepassing zijn geworden op de overeenkomst van 6 april 2021.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de e-mailberichten van [gedaagde sub 2] van
28 april 2021 respectievelijk 29 april 2021 is opgenomen wanneer (deel)betalingen dienen plaatsvinden. [eiseres] heeft betwist dat zij deze e-mailberichten heeft ontvangen. Daarbij is van de zijde van [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [eiseres] vaker mailberichten niet ontvangt omdat haar mailadres eindigt op de extensie “nl” in plaats van “com”. Uit de overgelegde e-mailberichten kan niet worden afgeleid naar welk mailadres deze berichten zijn gestuurd, maar op voorhand is niet onaannemelijk te achten dat de desbetreffende e-mailberichten niet naar het juiste e-mailadres zijn verzonden. Uit de door [gedaagde sub 1] c.s. overgelegde Whatsapp-correspondentie tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] blijkt immers dat door [gedaagde sub 2] gestuurde e-mailberichten soms niet zijn ontvangen door [eiseres] omdat het gehanteerde e-mailadres niet correct was. Vorenstaande neemt echter niet weg dat in het moment van betaling van het bedrag van € 10.481,70 voorshands veeleer een aanwijzing kan worden gevonden dat partijen hebben afgesproken dat het bedrag van
€ 10.481,70 vier weken na de start van het project, zijnde het moment van ondertekening van de overeenkomst van 6 april 2021, zoals [gedaagde sub 1] c.s. stellen, zou plaatsvinden en niet, zoals [eiseres] stelt, vier weken voor oplevering. Zou van dit laatste betaalmoment uitgegaan worden dan zou, nu [eiseres] stelt dat de oplevering op
16 september 2021 zou plaatsvinden, betaling niet eerder dan (omstreeks) 16 augustus 2021 hoeven plaats te vinden. In dat geval valt vooralsnog niet in te zien waarom [eiseres] , zonder daartegen voorafgaand bezwaar te uiten, het bedrag van € 10.481,70 op 31 mei 2021 heeft betaald.
4.6.
Nog daargelaten dat het partijen in principe vrij staat om nadere (afwijkende) afspraken te maken, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat in het verlengde van het vorenoverwogene niet kan worden uitgesloten dat het standpunt van [gedaagde sub 1] c.s. omtrent (de reden voor) de nadere afspraken juist is. Indien immers wordt uitgegaan van de door hen gestelde afgesproken betaaltermijnen dan zijn de eerste twee (deel)betalingen (ruimschoots) te laat gedaan. Dat partijen daarin (op initiatief van [gedaagde sub 1] c.s.) aanleiding hebben gevonden om, zoals [gedaagde sub 1] c.s. stellen, begin juni 2021 nader en in afwijking van de eerdere afspraken (waarover ook onduidelijkheid bestaat) overeen te komen dat het bedrag van € 6.987,80 eerst moet worden voldaan voordat er werkzaamheden zouden worden verricht door [gedaagde sub 1] c.s. en dat er in die zin, zoals [gedaagde sub 1] c.s. betoogt, sprake is van een Vorleistungspflicht, valt vooralsnog naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet uit te sluiten. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat [gedaagde sub 1] c.s. stellen dat de afwijkende (betaal)afspraak op 1 juni 2021 mondeling is besproken tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] en dat zij daarbij hebben gewezen op de Whatsapp-correspondentie van 1 juni 2021 tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] . Hoewel uit de overgelegde Whatsapp-correspondentie niet (expliciet) blijkt wat partijen nader hebben afgesproken, kan er wel uit worden afgeleid dat [eiseres] en [A] (er wordt gesproken over ‘we’) op 2 juni 2021 een document zouden ondertekenen in de winkel van [gedaagde sub 1] . Door [eiseres] is aangevoerd dat daarmee wordt gedoeld op het formulier waarin de extra werkzaamheden zijn opgenomen naast de offerte van 6 april 2021 en de bijbehorende factuur en waarvan partijen zouden zijn overeengekomen dat deze zijn inbegrepen in het factuurbedrag van € 34.939.--. [1] De voorzieningenrechter acht dit binnen het beperkte toetsingskader van deze procedure vooralsnog niet heel waarschijnlijk, aangezien het door [eiseres] bedoelde formulier niet is ondertekend door [eiseres] dan wel [A] . [gedaagde sub 1] c.s. hebben echter wel een door [A] ondertekend Afsprakenformulier overgelegd. Hierin is opgenomen dat het bedrag van € 6.987,80 bij ondertekening van het formulier wordt voldaan. Weliswaar is niet expliciet opgenomen wat de consequenties zijn als dat bedrag niet (tijdig) wordt voldaan, maar geenszins kan worden uitgesloten dat partijen ten tijde van het ondertekenen van het Afsprakenformulier voor ogen hebben gehad dat [eiseres] eerst het bedrag van € 6.987,80 moest voldoen voordat [gedaagde sub 1] c.s. werkzaamheden in de woning zou verrichten. In dit verband acht de voorzieningenrechter van belang dat de gestelde nadere afspraak begin juni 2021 is gemaakt vlak na de door [gedaagde sub 1] c.s. aangenomen te late betaling van de tweede termijn. Daarbij komt dat uit het werkschema volgt dat de werkzaamheden in de woning pas op 26 juni 2021 of 10 juli 2021 zouden starten. Dat partijen met betrekking tot aanvang van de werkzaamheden in de woning andere afspraken hebben gemaakt is niet (voldoende) gesteld of gebleken.
4.7.
Aan [eiseres] kan worden toegegeven dat het Afsprakenformulier niet door haar is ondertekend. Nog los van het gegeven dat een (nadere) overeenkomst ook mondeling kan worden overeengekomen, is tussen partijen niet in geschil dat het Afsprakenformulier is ondertekend door [A] . [gedaagde sub 1] c.s. hebben zich op het standpunt gesteld dat [A] partij is bij de overeenkomst van 6 april 2021, althans dat zij er in ieder geval gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat [A] bevoegd was om namens [eiseres] het Afsprakenformulier te ondertekenen. Door [gedaagde sub 1] c.s. is in dit verband onderbouwd gesteld dat [A] mede-eigenaar is van de woning, dat [eiseres] en [A] een affectieve relatie hadden, dat [gedaagde sub 2] voorafgaand aan de overeenkomst veelvuldig contact heeft gehad met [eiseres] en [A] en dat [A] daarbij zeggenschap en inbreng had. Tevens is door [gedaagde sub 1] c.s. aangevoerd dat [A] op 2 juni 2021 in de winkel heeft verklaard dat [eiseres] vanwege ziekte niet aanwezig kon zijn.
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vraag of [A] partij is bij de overeenkomst het bestek van deze procedure te buiten gaat, te meer [A] geen partij is in onderhavige procedure. Ook indien het er voor moet worden gehouden dat [A] geen partij is bij de overeenkomst, valt, gezien hetgeen door [gedaagde sub 1] c.s. naar voren is gebracht, in samenhang met het vorenoverwogene, niet uit te sluiten dat [gedaagde sub 1] c.s. een geslaagd beroep op artikel 3:61 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen doen. In dit verband kan niet onvermeld blijven dat gezien de verklaringen van [eiseres] hierover tijdens de mondelinge behandeling de affectieve relatie tussen haar en [A] pas begin augustus 2021 is beëindigd. Daarnaast heeft [eiseres] niet weersproken dat [A]
mede-eigenaar is van de woning en dat hij ook inbreng en zeggenschap heeft gehad bij de herinrichting van de woning. Uit de whatsapp geschiedenis met [eiseres] en [A] volgt bovendien dat ook door [eiseres] en [A] in de periode van 2 tot 15 juni 2021 uitgegaan wordt van een betalingsverplichting. Pas vanaf 15 juni weigeren zij betaling.
4.9.
Onder de voornoemde omstandigheden kan in dit kort geding op dit moment niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat [eiseres] een opeisbare vordering heeft op [gedaagde sub 1] c.s. en kan reeds daarom van een veroordeling tot nakoming zoals in de dagvaarding gevorderd geen sprake zijn. Dit betekent dat de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen.
4.10.
Hoewel partijen er niet in geslaagd zijn om tijdens de mondelinge behandeling een minnelijke regeling te treffen, geeft de voorzieningenrechter partijen geheel vrijblijvend in overweging om alsnog een minnelijke regeling te treffen. Partijen hebben er immers beide belang bij om (verdere) schade te voorkomen en [eiseres] heeft er belang bij om zo spoedig mogelijk te beschikken over woonruimte voor haar en haar gezin.
4.11.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op € 667,-- aan griffierecht en € 1.016,-- aan salaris van de advocaat.
4.12.
De door [gedaagde sub 1] c.s. gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.683,--,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J.H. van Meegen en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2021. [2]

Voetnoten

2.type: