4.3.1Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Op 10 maart 2020 is [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) overleden in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Zij was toen slechts vier maanden oud. [slachtoffer] is die nacht rond 4:30 uur door haar ouders, zijnde verdachte en [medeverdachte] , bij de spoedeisende hulp van Isala Zwolle binnengebracht. Daar bleek haar toestand dermate ernstig, dat zij kort daarna per traumahelikopter is overgebracht naar de Kinder Intensive Care van het UMCG te Groningen. Daar is, na overleg, besloten de behandeling te staken, waarna [slachtoffer] om
12:52 uur bij haar moeder op schoot is overleden.
Dit overlijden heeft tot strafrechtelijk onderzoek geleid. De rechtbank zal zich buigen over de vraag of en zo ja, in welke mate, sprake is van betrokkenheid van verdachte bij het overlijden van [slachtoffer] . Daartoe dient allereerst te worden vastgesteld als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden en wanneer die letsels zijn ontstaan.
4.3.1.1 Als gevolg waarvan is [slachtoffer] overleden?
Direct na het overlijden van [slachtoffer] heeft er in het UMCG een schouw plaatsgevonden en in het schouwverslag valt te lezen dat de GGD-arts letsels constateerde die niet verklaarbaar waren vanuit de door de ouders gemelde toedracht. Geconcludeerd is dat traumatisch schedelhersenletsel de doodsoorzaak is.
Op 12 maart 2020, heeft dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en forensisch patholoog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) een gerechtelijke sectie verricht en aanvullend onderzoek laten verrichten. Haar bevindingen heeft zij opgetekend in het rapport ‘pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ en die luiden – kort samengevat – als volgt.
Het intreden van de dood wordt verklaard door verwikkelingen van ernstig, recent voor overlijden opgelopen, schedelhersentrauma. De volgende letsels waren aanwezig:
- uitgebreide zwelling van in/onder de schedelhuid gelegen bloeduitstorting links met daaronder een zeer complexe breuk van het schedeldak links over het midden verlopend naar rechts, met meerdere botfragmenten waarbij 1 aan de linkerzijde iets naar binnen (richting de schedelholte) was verplaatst;
- gerelateerde bloeduitstortingen aan de buitenzijde van het harde hersenvlies, voornamelijk links zijwaarts en iets rechts zijwaarts (een recent epiduraal hematoom), onder het harde hersenvlies (recent subduraal hematoom) en onder de zachte hersenvliezen (links meer dan rechts aan het hersenoppervlak, recente subarachnoidaal bloeduitstorting);
- recente en ernstige traumatische hersenbeschadiging met uitgebreide verscheuring van de hersenbalk (recente scheur van het corpus callosum);
- bloedophoping in de hersenkamers;
- uitgebreide traumatische axonale beschadiging (beschadiging van zenuwceluitlopers).
- vochtophoping in de hersenen (hersenoedeem);
- tekenen van hersen-beschadiging als gevolg van doorgemaakt zuurstof- en doorbloedingsgebrek (hypoxisch-ischaemische encefalopathie).
Ook zijn in de ogen uitgebreide bloeduitstortingen in de netvliezen beiderzijds vastgesteld (retinale bloedingen, reikend vanaf de ora serrata tot aan de papil met betrokkenheid van alle lagen van de retina reikend van zenuwvezellaag tot in de fotoreceptorlaag) en uitgebreide bloeduitstortingen in de oogzenuwen (bloedingen nervus opticus links en rechts subduraal en in mindere mate subarachnoidaal). Ook deze waren recent ontstaan.
Deze letsels zijn bij leven ontstaan en recent voor het in slechte toestand geraken van het kind, door hevige uitwendig mechanische krachtsinwerking (trauma) op het hoofd, te weten:
- niet accidenteel (toegebracht) stomp (botsende) gewelds(krachts)inwerking ofwel impact (contactletsel) op het hoofd (door bijvoorbeeld slaan op het hoofd, al of niet met of tegen structuren, stompen op/tegen het hoofd of met het hoofd tegen structuren, de grond of anderszins, gooien van een grote hoogte), al of niet in combinatie met schudtrauma van het hoofd,
- of accidenteel hoog energetisch trauma (bijvoorbeeld een val van grote hoogte, een transportongeval).
Gezien de aanwezigheid en complexiteit van de traumatische letsels in het hoofd en de rest van het lichaam, de verschillen in datering, de afwezigheid van contrecoup letsel in het hoofd en de (uitgebreidheid van) de bloeduitstortingen in de ogen (retinae) en de oogzenuwen en de overige letsels bij sectie acht dr. Soerdjbalie-Maikoe een accidenteel trauma hier minder waarschijnlijk als oorzaak.
Zij overweegt daarbij dat simpele 'huis-tuin- en keuken ongevallen' (minimale accidenten) waarbij een val van kleine hoogte is opgetreden, onvoldoende zijn om bovengenoemde uitgebreide en dergelijke complexe schedelbreuk en uitgebreide fataal verlopende letsels te verklaren. Dus ook een val van een hoogte kleiner dan 1 meter, al of niet op het kind vallen tijdens lopen op/struikelen op een trap, is niet voldoende om bovengenoemde ernstige, fataal verlopende letsels te verklaren.
Naast het fatale letsel werd ook ander letsel geconstateerd. Zo had [slachtoffer] verspreid over haar hele lichaam talrijke recente onderhuidse bloeduitstortingen, zat er een oude genezende breuk in het pijpbeen in haar rechteronderarm, had ze een oudere omkapselde bloeduitstorting onder het harde hersenvlies en had zij meerdere oude ribbreuken die op verschillende momenten moeten zijn ontstaan. Dr. Soerdjbalie-Maikoe concludeert dat dit geheel aan bevindingen een accidentele toedracht als oorzaak voor dit gehele beeld uitsluit.
De rechter-commissaris heeft dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG, verbonden aan het NFI, tot deskundige benoemd. Hij heeft in een rapport ‘Forensisch-medisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een circa 4 maanden oud meisje’ zijn bevindingen opgeschreven en ook heeft hij naar aanleiding van vragen van de verdediging en de rechtbank aanvullend gerapporteerd.Hij stelt dat een aanzienlijke krachtsinwerking op het hoofd is vereist voor het doen ontstaan van het geconstateerde letsel en dat krachten die ontstaan door bij het vallen van beperkte hoogte (zijnde ongeveer 1,5 meter) en bij gebruikelijke huis-, tuin en keukenongevallen en daarbij ook bij normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen, daarvoor in beginsel onvoldoende zijn.Ten aanzien van de vraag of de krachtsinwerking op het hoofd een accidentele of niet-accidentele toedracht heeft, komt dr. Nijs tot eenzelfde conclusie als dr. Soerdjbalie-Maikoe. Hij concludeert dat het aantreffen van het schedelhersenletsel bij [slachtoffer] op 10 maart 2020 veel waarschijnlijker is (LR 100-10.000) onder de hypothese van niet-accidentele krachtsinwerking dan onder de hypothese van accidentele krachtsinwerking.Verder stelt hij dat verscheuring van hersenweefsel, en in het bijzonder de aanzienlijke scheur in de hersenbalk, ontstaat na grote krachtsinwerkingen op het hoofd, in de zin van heftige acceleratie-deceleratie krachten en/of contacttrauma, zoals na een heftig niet-accidenteel schudincident.
Tijdens de sectie en het overige onderzoek is door de deskundigen geen mogelijke ziekelijke oorzaak gevonden voor het ontstaan van het schedelhersenletsel.
De rechtbank neemt de conclusies van dr. Soerdjbalie-Maikoe en dr. Nijs over. Dit betekent dat de rechtbank concludeert dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van ernstig schedelhersenletsel dat is ontstaan door een hevige gewelds(krachts)inwerking op het hoofd, al dan niet in combinatie met schudtrauma. De rechtbank komt tot de conclusie dat dit letsel van niet-accidentele aard is en daarmee betreft het door een ander toegebracht letsel. De rechtbank kan op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet vaststellen wat exact de geweldshandelingen zijn geweest die het fatale letsel bij [slachtoffer] hebben veroorzaakt.
4.3.1.2 Wanneer is [slachtoffer] het fatale letsel toegebracht?
Dr. Soerdjbalie-Maikoe en dr. Nijs hebben niet het precieze tijdstip, waarop [slachtoffer] het fatale letsel heeft opgelopen, kunnen vaststellen. Dr. Nijs rapporteert daarover als volgt: “Gegeven dat bekennende daders over directe aanvang van klinische verschijnselen bij het kind verklaarden en uitgaande van de medische-logische directe aanvang van klinische verschijnselen, kan geconcludeerd worden dat het direct na de veroorzakende krachtsinwerking ontstaan van klinische verschijnselen bij ernstig toegebracht schedelhersenletsel zeer aannemelijk is.”Als klinische verschijnselen worden benoemd: sterk verminderd bewustzijn, weggevallen spierspanning en ademhalingsstoornissen.
Ook ter zitting werd door de aanwezige deskundigen dr. Soerdjbalie-Maikoe en dr. Nijs bevestigd dat vrijwel direct nadat het schedelhersenletsel ontstond, [slachtoffer] ook klinische verschijnselen moet hebben vertoond.
Op 9 maart 2020 vertrok [medeverdachte] rond 18:30 uur van huis, omdat zij om 19:00 uur moest beginnen met haar werk. Vanaf dat moment was verdachte thuis met dochtertje [slachtoffer] en hun tien jaar oude zoon [naam 1] . [medeverdachte] , [naam 1] en verdachte verklaren dat op het moment dat [medeverdachte] naar haar werk vertrok, [slachtoffer] nog gezond en blij was en dat zij nog een fles voeding heeft gedronken.
Vervolgens belde [medeverdachte] op 10 maart 2020 te 03:32 uur de huisartsenpost en zij vertelde in dat gesprek onder meer dat [slachtoffer] een grote bult op haar hoofd had en dat zij zwaar ademde.
De rechtbank concludeert dat [slachtoffer] op 9 maart om 18:30 uur nog geen klinische verschijnselen vertoonde en dat dat om 03:32 uur kennelijk wel het geval was. Het fatale schedelhersenletsel moet daarom zijn toegebracht tussen 9 maart 2020 te 18:30 uur en 10 maart 2020 te 03:32 uur.
4.3.1.3 Wie heeft [slachtoffer] het letsel toegebracht?
Omtrent de handelingen van verdachte die avond en nacht stelt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Blijkens locatiegegevens van de telefoon van [medeverdachte] kwam zij op 10 maart 2020 om 02:26 uur thuis van haar werk, waarna zij om 03:32 uur de huisartsenpost belde. Dit betekent dat verdachte tussen 9 maart 2020 te 18:30 uur (het moment van vertrek van [medeverdachte] naar haar werk) tot en met 10 maart 2020 te 02:26 uur alleen thuis is geweest met [slachtoffer] en [naam 1] .
Uit onderzoek aan de telefoon van verdachte komt naar voren dat zijn telefoon op 10 maart 2020 vanaf 00:13:35 uur tot en met 03:35:00 uur vergrendeld is geweest.Verdachte heeft op 9 maart 2020 om 23:55:51 uur nog een WhatsApp bericht naar [medeverdachte] gestuurd met de tekst: “ik ga nu zo slapen werk ze nog ff en truste voor laterz xjs van mij”.Uit onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte] komt onder meer naar voren dat op 10 maart 2020 de volgende zoekslagen in google zijn gemaakt:
03:02 uur: hersenvliesontsteking
03:06 uur: baby heeft last als ik haar bij het achterhoofd
03:07 uur: baby heeft last van achterhoofd
03:11 uur: kind hoofdpijn koorts moe
03:24 uur: baby heeft gezicht gestoten in de box
03:26 uur: hersenschudding kind test en baby op hoofd gevallen symptomen
03:31 uur: gevallen met baby 4 maanden
03:32 uur: spoedeisende hulp Zwolle.
Om het verdere verloop van de avond en nacht vast te stellen, zal de rechtbank eerst stilstaan bij hetgeen verdachte en [medeverdachte] daarover aan de politie en getuigen hebben verklaard.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft over het verloop van de avond en nacht meerdere verklaringen afgelegd. In al zijn verklaringen heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] die avond rond 23:00 uur nog een fles heeft gegeven die zij bijna helemaal heeft leeggedronken. Daarna heeft hij haar om ongeveer 23:45 uur beneden in de box gelegd en is hij zelf naar boven gegaan om te gaan slapen. Verdachte had naar eigen zeggen met [medeverdachte] afgesproken dat hij [slachtoffer] in de box zou leggen wanneer hij naar bed zou gaan.
Over hetgeen er vervolgens is gebeurd, heeft verdachte verschillende verklaringen afgelegd. Tijdens de eerste verhoren heeft verdachte – kort gezegd – verklaard dat hij in de nacht wakker werd toen [medeverdachte] met [slachtoffer] bovenkwam, dat [medeverdachte] op de trap door haar enkel ging en daardoor bovenaan de trap met [slachtoffer] viel. Zij hield [slachtoffer] vast, maar is wel met haar gewicht op [slachtoffer] terechtgekomen.
In een telefoongesprek dat verdachte op 9 mei 2020 met zijn moeder voert, zegt hij: “Zij zei dat het geen ongeluk was jongen en dat heb ik al die hele tijd wel volgehouden, dus ja, ik weet niet huh… ik denk dat ik dat ook, huh.. bij moet gaan schaven op een gegeven moment”.
In zijn daaropvolgende verdachte verhoor geeft verdachte bij de politie te kennen dat hij zijn verklaring wil wijzigen. Hij verklaart dan dat er geen sprake was van een val op de trap , zoals hij eerst beweerde, maar dat [medeverdachte] dit had bedacht om dit tegen de hulpdiensten te zeggen en dat hij hierin is meegegaan. Hij weet niet wat er dan wel is gebeurd. Wat hij weet is, dat [medeverdachte] die nacht boven kwam met [slachtoffer] en haar in haar bedje legde en [slachtoffer] was toen al in ‘die toestand’.Verdachte verklaart bovendien dat hij ‘bonken’ van beneden hoorde. Het klonk als iets wat tegen de box aan kwam. Verdachte hoorde dat bonken op het moment dat [medeverdachte] thuis was.
In zijn latere verklaringen en ook ter zitting blijft verdachte bij deze laatste verklaring.
[getuige] , leidinggevende van verdachte, is als getuige gehoord. Zij heeft verklaard over een gesprek dat zij met verdachte had over hetgeen er in de nacht van 9 op 10 maart 2020 is gebeurd. Het viel haar op dat verdachte een aantal keren tegen haar zei dat de buren ruzie hadden en dat hij daar helemaal gek van werd en dat toen ook [slachtoffer] nog begon te huilen. Toen [getuige] daarop aan verdachte vroeg wat verdachte toen gedaan heeft, zei hij dat hij even had gewacht op [medeverdachte] , omdat zij aan het werk was en dat toen zij thuis kwam en naar bed ging, zij erachter kwamen dat ‘ [slachtoffer] het niet meer goed deed’. Toen [getuige] hem vroeg wat hij daar mee bedoelde, zei hij dat [slachtoffer] heel hard huilde en dat ze niet meer goed kon plassen en poepen.Verdachte verklaarde tegen [getuige] niets over een val van [medeverdachte] .
Verklaring [medeverdachte]
heeft in haar eerste verklaringen als getuige ook verklaard dat zij met [slachtoffer] de trap opliep en bovenaan de trap met haar kwam te vallen. Toen [medeverdachte] echter als verdachte werd aangemerkt, verklaarde zij dat dit verhaal niet klopt en dat zij en verdachte dit verhaal samen hadden afgestemd.Zij verklaart vanaf haar eerste verhoor als verdachte telkens – in grote lijnen – dat zij die nacht thuis kwam van haar werk, beneden nog wat heeft gegeten en daarna naar boven naar de slaapkamer is gegaan waar [slachtoffer] al in haar bedje lag. Zij lag volgens [medeverdachte] dus niet in de box zoals verdachte steeds heeft verklaard en [medeverdachte] in eerste instantie ook verklaarde. Het bedje van [slachtoffer] stond op de ouderslaapkamer, naast het bed van verdachte en [medeverdachte] . [medeverdachte] verklaarde dat zij even in het bedje van [slachtoffer] keek en dat [slachtoffer] een raar geluidje maakte. [medeverdachte] is kort daarna de luier van [slachtoffer] gaan verschonen en toen zij [slachtoffer] op het aankleedkussen legde en het licht aan deed, zag zij dat het gezichtje van [slachtoffer] kapot was en dat zij een grote bult op haar hoofd had. Daarop vroeg zij aan verdachte wat er gebeurd was en die vertelde dat hij met [slachtoffer] aan het ‘wipperen’ was geweest op zijn been en dat zij met een harde knal met haar hoofd tegen zijn gezicht was aangekomen.
De rechtbank constateert dat de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] op meerdere punten niet met elkaar overeenstemmen en dat beiden in hun eigen verschillende verklaringen ook op detail-niveau niet geheel consistent verklaren. Een belangrijk punt voor de beoordeling van het feit – maar waarover de verklaringen uiteenlopen – is de vraag of [slachtoffer] die avond in de box lag toen [medeverdachte] thuiskwam. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Lag [slachtoffer] in de box?
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte tussen 9 maart 2020 te 18:30 uur tot en met 10 maart 2020 te 02:26 uur alleen thuis is geweest met [slachtoffer] en [naam 1] . [medeverdachte] kan mogelijk alleen zijn geweest met [slachtoffer] tussen 02:26 uur (het moment van thuiskomst) en 03:32 uur (het moment van het bellen van de huisartsenpost).Het is van groot belang om vast te stellen of [slachtoffer] beneden in de box lag, zoals verdachte heeft verklaard, of dat zij in haar bedje lag op het moment van thuiskomst zoals [medeverdachte] heeft verklaard. Dit gegeven ondersteunt immers de ene dan wel de andere verklaring.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] in de box heeft gelegd toen hij boven ging slapen en dat [medeverdachte] haar heeft meegenomen naar boven toen ook zij na haar werk naar boven kwam. Verdachte heeft daarover verklaard dat hij met [medeverdachte] had afgesproken om [slachtoffer] beneden in de box te laten liggen en hij wist dat [medeverdachte] tussen 01:30 uur en 02:00 uur thuis zou komen van haar werk.[medeverdachte] heeft in eerste instantie, toen zij nog als getuige gehoord werd, ook verklaard dat zij en verdachte hadden afgesproken dat [slachtoffer] beneden in de box zou blijven liggen als verdachte naar bed zou gaan. [medeverdachte] heeft verklaard dat zij hierover rond 01:45 uur telefonisch contact hebben gehad en dat dit toen is afgesproken.
Uit onderzoek aan de telefoons van verdachte en [medeverdachte] komt echter niet naar voren dat er die avond en nacht tussen 9 maart 18:30 uur en 10 maart 03:32 telefonisch contact tussen hen is geweest. Ook uit WhatsApp berichten is niet af te leiden dat er iets tussen verdachte en [medeverdachte] is afgesproken over of [slachtoffer] al dan niet in de box zou liggen.
Door middel van afluisterapparatuur in de woning van verdachte en [medeverdachte] is een gesprek van 30 maart 2020 tussen verdachte en [medeverdachte] opgevangen, waarin zij het hebben over wat zij bij de politie hebben verklaard over hoe zij zouden hebben gecommuniceerd over dat [slachtoffer] beneden in de box zou blijven liggen. [medeverdachte] zegt dan tegen verdachte dat ze bij de politie heeft verklaard dat ze niet meer precies weet hoe ze dit hebben afgesproken. Verdachte zegt dan: “Ikke wel, ik heb gezegd dat we nog gesproken hebben voordat je de deur uitging. Dat ik wel wist hoe laat je thuis kwam. Via mond, niet via app, niet via internet, niet via telefoon, gewoon via de mond. Nou toon dat maar eens aan.”
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer] eigenlijk sporadisch in de box lag.[medeverdachte] heeft eveneens verklaard dat het niet gebruikelijk was dat [slachtoffer] in de box lag en ook [naam 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] ’s middags en ’s avonds in haar eigen bed lag.
Nu het kennelijk niet gebruikelijk was om [slachtoffer] in de box te leggen en niet is vast te stellen dat verdachte en [medeverdachte] die avond hebben afgesproken dat verdachte [slachtoffer] in de box zou leggen en mede gelet op hetgeen verdachte thuis tegen [medeverdachte] heeft gezegd over hoe hij hierover bij de politie heeft verklaard, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [slachtoffer] in de box lag op het moment dat [medeverdachte] thuis kwam. De rechtbank acht de verklaring van verdachte in elk geval op dit punt ongeloofwaardig en gaat er vanuit dat [slachtoffer] op het moment van de thuiskomst van [medeverdachte] boven – op de slaapkamer van haar ouders – in haar bedje lag.
In gesprekken met verschillende mensen vertelt [medeverdachte] dat toen zij in de nacht thuiskwam [slachtoffer] het fatale letsel al had. Zo vertelt zij op 26 maart 2020, voordat zij als verdachte is aangemerkt, aan haar vriendin [naam 2] die zij aan de telefoon heeft: “nou ik denk dat uhh.. het heeft ermee te maken.. ik denk dat uhh dat ze er dus nu der achter zijn gekomen dat [slachtoffer] gewoon eerder is overleden dan dat wij uhh hebben gezegd dat het ongeluk is gebeurd. Want toen ik thuis kwam was ze al…”.Ook tegen haar zoon [naam 1] heeft [medeverdachte] dit meerdere keren gezegd. Zo zegt ze op 23 maart 2020 tegen hem: “Ze kunnen ook zien hoe lang die bult er al zat hè. Toen mama thuis kwam had ze dat allemaal al hè”.Op 30 maart 2020 zegt ze weer tegen [naam 1] : “Het is toch bij papa gebeurd, niet bij mama. Heb ik je toch al een keer eerder gezegd. Toen ik thuis kwam was [slachtoffer] al zo, [naam 1] . Ze lag hier in bed, toen was ze al zo”, en heel iets later zegt ze nog: “Alleen hij weet het wa… echte verhaal. Niemand anders weet dat. Alleen papa.”
Op 30 maart 2020 voeren verdachte en [medeverdachte] een gesprek in hun woonkamer. [medeverdachte] zegt dan: “Als hun in de autopsie al uitkomen dat het kind al langer heeft gelegen zo, dan dat ik heb gezegd, dan kunnen ze je daar al op pakken.”Even later die avond zegt [medeverdachte] tegen verdachte: “Ja, jij was alleen met haar. Maar ja, ik heb gezegd dat ik op de trap gekletterd ben, dus ja.” Waarop verdachte als volgt reageert: “Boeit toch geen flikker? Als het tijdstip niet klopt van wat er gebeurd is, verdenken ze mij als eerste, want ik was met haar alleen thuis. Nou dan. Daar is autopsie zo uit hoor, tijdstippen.”
Op 3 april 2020 voeren verdachte en [medeverdachte] een gesprek in de cellengang van het politiebureau te Zwolle. Dit gesprek vindt plaats nadat zij beiden als verdachte zijn gehoord en ook te horen hebben gekregen wat er uit het voorlopig sectieverslag volgt. Een deel van dat gesprek gaat als volgt waarbij [medeverdachte] betreft en [verdachte] verdachte betreft:
“ [medeverdachte] Jij hebt gezegd dat boven aan de trap [slachtoffer] onder mij lag en ja dat heb ik ook
gezegd. Maar ik heb het bijgedraaid. Want jij hebt dat gedaan. En wat heb jij bij haar
gedaan? Want weet jij wel wat zij heeft?
[verdachte] : Ja, ik weet wel wat ze heeft.
[medeverdachte] : Nou, hoe kan dat dan? Dat is niet een stoot tegen het hoofd aan.
[verdachte] : Nee, nou, ik weet niet hoe dat is gekomen.
[medeverdachte] : Ja, onzin, jij weet het donders goed maar je zegt het gewoon niet.
[verdachte] : Ik weet niks
[medeverdachte] : Jij weet het wél
[verdachte] : Nee, dat weet ik niet, dat heb ik gezegd. Of wel? Als ik het wist, dan zou ik het toch
zeggen?
[medeverdachte] : Goed dan.
[verdachte] : Ik heb niks te zeggen.
[medeverdachte] : Hoe krijgt zij een stukje schedel in het hoofd?
[verdachte] : Who the fuck moet ik weten hoe ze dat in d'r hoofd krijgt, dat vraag ik mijzelf ook
af. Dus.
[medeverdachte] : Je weet het niet meer of je hebt het verdrongen.
[verdachte] : nee ik heb niks verdrongen.
[medeverdachte] : Je hebt een paniekaanval gehad of blindelings of wat dan ook.
[verdachte] : Ik zou het niet weten. Ik weet niet. Ik heb niks gedaan dus euh zo simpel is het. Ik
heb haar gewoon verzorgd. Dat wat ik moest doen.
[medeverdachte] : Ja en jij zei tegen mij dat zij met d'r hoofd tegen jou aan was geklapt. En dat het
daarna zo er uit zag.
[verdachte] : Nee
[medeverdachte] : Heb je wel gezegd.
[verdachte] : Kan ik wel gezegd hebben maar (niet te verstaan) dus
[medeverdachte] : Ja, wat heb je dan gedaan. Heb je haar laten vallen per ongeluk?
[verdachte] : Ook niet
[medeverdachte] Met zo'n klap op het hoofd.
[verdachte] : Maakt niks uit, hoef ik met jou niet te bespreken hoor, dat laat ik aan de rechter
commissaris wel over. Dus.
Op 4 mei 2020 om 14:17 uur belt verdachte vanuit de PI zijn moeder en hij zegt dan het volgende: “Kijk, weet je wat ze mij kwalijk nemen. Mij nemen ze in principe kwalijk dat laatste frontale hoofdletsel. Dat nemen ze mij kwalijk. Want dat is in het tijdsbegrip van, in de tijd gebeurt, dat ik, [medeverdachte] werkte en ik thuis was.” Even later in het gesprek zegt hij dan: “Ik hoop in principe dat ik doodslag krijg en dan, ik hoop dan niet op het zwaarste moment. Dan kun je tot 6 maand tot 4 jaar krijgen. Vier jaar is te overleven mam.
De rechtbank constateert dat verdachte in dit gesprek tegen zijn moeder zegt dat het hoofdletsel is ontstaan, terwijl hij samen met [slachtoffer] en [naam 1] thuis was en hij lijkt al op een veroordeling te rekenen.
De rechtbank stelt op basis van de aangehaalde OVC en tapgesprekken vast dat hetgeen [medeverdachte] in die gesprekken zegt telkens conform haar verklaringen is, zoals zij die bij de politie heeft afgelegd. Zo zegt zij tegen verschillende personen dat [slachtoffer] het letsel al had toen zij thuiskwam. Daarentegen doet verdachte een aantal opmerkelijke uitspraken die niet goed passen bij zijn afgelegde verklaringen als verdachte. Ook komt uit meerdere gesprekken naar voren dat [medeverdachte] aan verdachte vraagt wat er is gebeurd en wat hij met [slachtoffer] heeft gedaan. In het dossier is niet te lezen dat verdachte aan [medeverdachte] dergelijke vragen heeft gesteld.
Is er een alternatief scenario?
Behalve verdachte en [medeverdachte] was die nacht ook [naam 1] , de tienjarige zoon van beiden, in de woning aanwezig. De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten voor mogelijke betrokkenheid van [naam 1] bij het overlijden van zijn zusje [slachtoffer] . Bovendien concludeert dr. Nijs in zijn aanvullende rapport dat een jongen van de leeftijd van [naam 1] normaliter niet de krachten kan genereren die nodig zijn voor het toebrengen van het schedelhersenletsel zoals dat bij [slachtoffer] is geconstateerd.
Tussenconclusie
Gelet op al hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, acht zij wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] het haar fataal geworden schedelhersenletsel heeft toegebracht.
4.3.1.4 Was er sprake van opzet?
Voor bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit is vereist dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] . De vraag die in dit verband voorligt is of verdachte heeft gehandeld met vol opzet dan wel met voorwaardelijk opzet.
Niet duidelijk is geworden wat er zich op het noodlottige moment precies heeft afgespeeld. Aan de hand van de bij [slachtoffer] geconstateerde letsels en de conclusies van de deskundigen dat deze letsels passen bij een zeer fors impacttrauma, waarbij sprake moet zijn geweest van grote krachten en excessief geweld, een en ander zoals hierboven uitgebreid besproken, stelt de rechtbank vast dat sprake is geweest van door verdachte toegepaste zeer ernstig gewelddadige handelingen. Handelingen die naar hun aard geschikt zijn om dodelijk letsel teweeg te brengen en die hebben bestaan uit het uitoefenen van excessief geweld op het hoofd van [slachtoffer] , mogelijk ook in de vorm van heftig schudden.
Wanneer iemand dergelijk bruut geweld toepast op een heel jong en kwetsbaar kind, kan naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie volgen dan dat diegene willens en wetens de bedoeling – en daarmee ook vol opzet – had om dat kind van het leven te beroven. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Alles overwegende acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk zijn slechts vier maanden oude dochtertje [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door excessief geweld op haar uit te oefenen. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.