ECLI:NL:RBOVE:2021:2906

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
C/08/241124 / HA ZA 19-546
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oneerlijke handelspraktijk bij aanbieder van Contract for differences (CFD’s) door het aanbieden van een professional-account aan een consument teneinde ESMA-besluit te ontduiken

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een consument, aangeduid als [eiser], en de vennootschap F1 MARKETS LIMITED, gevestigd in Cyprus. De eiser stelde dat F1 een oneerlijke handelspraktijk had gevoerd door hem een professional-account aan te bieden, waarmee hij de Europese regelgeving omtrent Contracts for Difference (CFD’s) kon omzeilen. De rechtbank oordeelde dat de eiser als consument moest worden aangemerkt, omdat hij privé gelden had ingelegd voor zijn pensioen en niet de intentie had om bedrijfsmatig te handelen. De rechtbank bevestigde dat de overeenkomst tussen partijen een consumentenovereenkomst was, en dat het Nederlands recht van toepassing was. F1 had de regelgeving van de Europese Autoriteit voor Effecten en Markten (ESMA) geschonden door CFD’s aan te bieden met een hefboom groter dan 1:30 aan een niet-professionele cliënt. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst buitengerechtelijk was vernietigd en dat F1 gehouden was om de door de eiser betaalde bedragen terug te betalen, inclusief rente. Daarnaast werd F1 veroordeeld in de proceskosten van de eiser. De rechtbank wees ook de vorderingen van de eiser af die betrekking hadden op een tegenprocedure in Cyprus, omdat deze procedure nog niet aanhangig was gemaakt. De uitspraak benadrukt de bescherming van consumenten in de financiële sector en de naleving van Europese regelgeving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/241124 / HA ZA 19-546
Vonnis van 14 juli 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.A. Hupkes te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar Cypriotisch recht
F1 MARKETS LIMITED,
gevestigd te Agios Athanasios, Limassol (Cyprus),
gedaagde,
advocaten mrs. E.N Nordmann en M. Groen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en F1 genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 12 mei 2021 waarmee de zaak naar de meervoudige kamer is verwezen. Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Voor de beoordeling van de vraag of, zoals [eiser] stelt, F1 een oneerlijke handelspraktijk heeft gevoerd op grond waarvan hij de overeenkomst met F1 stelt te hebben vernietigd, is in de eerste plaats van belang welk recht van toepassing is. In dat kader is relevant of de rechtbank blijft bij haar overwegingen uit het tussenvonnis van 17 juni 2020, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat zij bevoegd is om het geschil te beoordelen mede omdat [eiser] is aan te merken als consument.
Is [eiser] een consument?
2.2.
De rechtbank heeft in voornoemd tussenvonnis, kort samengevat, overwogen dat [eiser] moet worden aangemerkt als consument omdat hij privé gelden heeft ingelegd die bedoeld waren voor zijn pensioen en niet is komen vast te staan dat
[eiser] de bedoeling had om daar bedrijfsmatig mee te handelen.
Ook heeft de rechtbank overwogen dat het enkel invullen van een vragenformulier voor het aanmaken van een ‘professional account’ er niet toe leidt dat [eiser] beroeps- of bedrijfsmatig actief zou zijn. In dat verband had F1 naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kon blijken dat dit formulier reeds bij aanvang van de overeenkomst was ingediend, en was verder niet aangevoerd in welk opzicht de handelsactiviteiten van [eiser] op enig moment wijzigden, waardoor hij niet langer in zijn eigen consumptie zou voorzien, maar bedrijfs- of beroepsmatig actief zou zijn geworden. Bovendien betrok de rechtbank in haar oordeel dat F1 [eiser] in de bevestigingsmail van 18 april 2019 na ontvangst van zijn aanmelding heeft geregistreerd als “retail client”.
2.3.
F1 heeft aangevoerd dat [eiser] niet kan worden aangemerkt als een consument, omdat hij zelf erkent dat hij F1 heeft benaderd om handel te drijven.
[eiser] had dan ook niet de intentie om de resultaten van de beleggingen enkel voor consumptie te gebruiken. Ook had F1 kennis van zaken uit hoofde van zijn commissarisfunctie bij een bank en wilde hij zijn ervaring gebruiken in het kader van zijn werk. [eiser] heeft aan F1 ook voorgesteld om zelf geld in te brengen, waardoor hij beroepsmatig heeft gehandeld. Verder heeft [eiser] zelf om een professioneel account verzocht, waardoor hij het niveau van een consument ontsteeg, aldus F1.
2.4.
De rechtbank blijft bij haar overwegingen uit het tussenvonnis van 17 juni 2020. Door F1 blijft onweersproken dat [eiser] privé gelden heeft ingelegd die hij gereserveerd had voor zijn pensioenvoorziening. Er is derhalve, ook ondanks de opmerking bij dagvaarding dat [eiser] met die gelden wilde ‘handelen’, sprake van een consumptieve bedoeling bij het aangaan van de overeenkomst met F1. Uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat voor de vraag of iemand kan worden aangemerkt als consument niet relevant is wat de waarde is van de verrichte transacties, de omvang van de risico’s op financiële verliezen, de eventuele kennis of deskundigheid van een persoon op het gebied van financiële instrumenten of zijn actieve gedrag bij dergelijke transacties. [1] Ook onderschrijft de rechtbank het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat de omstandigheid dat een consument een formulier heeft ingediend waarmee een professioneel account is verkregen, niet maakt dat diegene is gaan handelen in de uitoefening van een bedrijf of beroep. [2] In het hiernavolgende wordt er derhalve van uitgegaan dat sprake is van een consumentenovereenkomst.
Het toepasselijk recht
2.5.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat tussen
[eiser] en F1 een (raam)overeenkomst is gesloten. [eiser] heeft een vordering ingesteld met een duidelijke contractuele grondslag, namelijk een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen is vernietigd, dan wel vernietiging van die overeenkomst(en) door de rechter. De overige (subsidiaire) vorderingen, een verklaring voor recht dat F1 onrechtmatig heeft gehandeld en gehouden is om de door [eiser] betaalde inleg althans de door hem geleden schade te betalen, zijn onlosmakelijk met die overeenkomst verbonden. De rechtbank verwijst voor de vraag naar het toepasselijk recht daarom naar de Rome I Verordening nr. 593/2008 (hierna: Verordening nr. 593/2008). [3]
2.6.
Op grond artikel 6 lid 1 van Verordening nr. 593/2008 wordt, kort gezegd, een consumentenovereenkomst beheerst door het recht van het land waar de consument gewoonlijk verblijft, op voorwaarde dat de verkoper zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in het land waar de consument woonplaats heeft en de overeenkomst onder die activiteiten valt. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat hij woonachtig is in Nederland en dat F1 zich heeft gericht op de Nederlandse markt, naar aanleiding waarvan de (raam)overeenkomst tussen [eiser] en F1 tot stand is gekomen. Op grond van de hoofdregel zou Nederlands recht daarom van toepassing zijn.
2.7.
F1 stelt zich op het standpunt dat partijen een rechtskeuzebeding zijn overeengekomen en dat daarom afgeweken moet worden van de hoofdregel als hiervoor genoemd. Zij verwijst naar artikel 41.1 van de (raam)overeenkomst, waarin is opgenomen dat ‘de interpretatie, constructie werking en afdwingbaarheid van de klantovereenkomst worden beheerst door de wetten van Cyprus (…)’ en: ‘U stemt ermee in dat alle transacties die op het handelsplatform worden uitgevoerd, onder de Cypriotische wetgever vallen, ongeacht de locatie van de geregistreerde gebruiker’.
2.8.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat de (raam)overeenkomst tot stand is gekomen, maar dat ook vaststaat dat deze overeenkomst reeds definitief was opgesteld en door F1 enkel voor akkoord werd aangeboden aan [eiser] . Voorwaarde voor de registratie was immers, zo stelt F1, dat [eiser] de overeenkomst accepteerde. Er kon derhalve niet over (het rechtskeuzebeding) onderhandeld worden. Verder staat vast dat in het rechtskeuzebeding niet is vermeld dat [eiser] recht heeft op bescherming van dwingende bepalingen naar Nederlands recht. Er is naar het oordeel van de rechtbank daarom sprake van een algemene voorwaarde die tevens een oneerlijk beding inhoudt [4] en daarom door [eiser] kon worden vernietigd. [5] F1 kan op deze rechtskeuze daarom in deze procedure geen beroep doen.
2.9.
F1 heeft daarnaast een beroep gedaan op de uitzondering in artikel 6 lid 4 onder d) van Verordening nr. 593/2008, die inhoudt dat de hoofdregel van het eerste lid niet van toepassing is op rechten en verplichtingen die een financieel instrument vormen. Volgens F1 zijn Contracts for Difference (hierna: CFD’s) een dergelijk financieel instrument. Zij verwijst naar overweging 30 van de considerans bij Verordening nr. 593/2008 en stelt dat CFD’s specifiek zijn genoemd in deel C van bijlage 1 bij artikel 4 van Richtlijn 2014/65/EU [6] waarnaar in nr. 26 van de considerans van Verordening nr. 593/2008 verwezen wordt.
2.10.
De rechtbank overweegt dat artikel 6 lid 4 onder d) van Verordening nr. 593/2008 inderdaad een uitzondering kent voor financiële instrumenten, maar expliciet niet voor het verrichten van een financiële dienst. Partijen verschillen van mening over de vraag of daarvan sprake is.
2.11.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat sprake is van dienstverlening, omdat F1 niet enkel transacties zou hebben uitgevoerd (CFD’s heeft aan- en verkocht), maar ook advies gaf over de te verrichten aan- en verkopen. Hij had immers onvoldoende kennis van zaken om door te rekenen hoeveel trades hij tegen welke leverage kon afsluiten en F1 zette deze beleggingen daarom klaar of rekende deze voor. Daarnaast voert [eiser] aan dat hem door vertegenwoordigers van F1 herhaaldelijk is geadviseerd om meer geld in te leggen in plaats van verlies te nemen. Hij verwijst naar de telefoongesprekken die hij met medewerkers van F1 voerde. Van deze gesprekken zijn opnames gemaakt die F1, conform haar Algemene Voorwaarden, in haar bezit heeft. [eiser] heeft verzocht om afgifte daarvan, maar dat weigerde F1, aldus [eiser] .
2.12.
F1 betwist dat sprake was van dienstverlening. Zij stelt zich op het standpunt dat sprake was van ‘execution only’ activiteiten, omdat [eiser] zelf de trades op het online platform invoerde. F1 betwist de gestelde inhoud van de telefoongesprekken, maar weigert overlegging (van transcripties) daarvan. Zij voert daartoe aan dat de gesprekken privacygevoelige informatie bevatten en dat zij op grond van de Algemene Voorwaarden niet gehouden is om de opnames te overleggen.
2.13.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 4 lid 2 jo bijlage I, onder A van Richtlijn 2014/65/EU volgt dat het ontvangen, doorgeven en uitvoeren van orders van cliënten ten aanzien van financiële instrumenten (waaronder CFD’s) gedefinieerd wordt als beleggingsdiensten, zodat deze activiteiten financiële dienstverlening betreffen. Tussen partijen is niet in geschil dat transacties van CFD’s in ieder geval aan F1 werden doorgegeven en door haar werden ontvangen, en uitgevoerd via de telefoon, dan wel via het internetplatform van F1. De (raam)overeenkomst gaf daarvoor de grondslag. Reeds om die reden is er tussen [eiser] en F1 sprake (geweest) van een overeenkomst tot financiële dienstverlening, zodat het beroep van F1 op artikel 6 lid 4 onder d) van Verordening nr. 593/2008 niet opgaat. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat F1 onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de telefoongesprekken zijn verlopen zoals dat door [eiser] is beschreven. Daarbij is van belang dat [eiser] uitgebreid heeft toegelicht wat in de telefoongesprekken zou zijn gezegd en dat F1 door het overleggen van de gesprekopnames of een transcriptie daarvan eenvoudig verweer had kunnen voeren, terwijl [eiser] geen verdere invulling kan geven aan zijn stellingen omdat deze opnames in het domein van F1 zijn. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de telefoongesprekken tussen partijen hebben plaatsgevonden zoals [eiser] dat heeft omschreven. Ook uit die omschrijving volgt dat sprake is geweest van dienstverlening, te weten advisering over de aan- en verkoop van CFD’s. De uitzondering als bedoeld in artikel 6 lid 4 onder d) van Verordening nr. 593/2008 is (ook) daarom niet van toepassing.
2.14.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Nederlands recht van toepassing is.
Is sprake van een oneerlijke handelspraktijk?
2.15.
Op grond van artikel 6:193b BW handelt een handelaar onrechtmatig jegens een consument als hij een handelspraktijk verricht die oneerlijk is. Een handelspraktijk is onder meer oneerlijk indien een handelaar in strijd handelt met de vereisten van professionele toewijding en het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar beperkt. Ook handelt een handelaar in het bijzonder oneerlijk indien een handelaar een misleidende of een agressieve handelspraktijk verricht. Een overeenkomst die als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen, is vernietigbaar op grond van artikel 6:193j lid 3 BW.
2.16.
[eiser] stelt dat F1 een oneerlijke handelspraktijk heeft gevoerd en heeft in dat kader onder meer aangevoerd dat F1 in strijd handelde met het verbod om aan consumenten CFD’s aan te bieden met een leverage groter dan 1:30. Hierdoor zijn de gevolgen van winst en verlies op een transactie veel groter en daarmee ook de risico’s die hij met de beleggingen liep. [eiser] wijst daarbij op het besluit van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) van 18 april 2019 [7] (het AFM-besluit), en besluiten van de Europese Autoriteit voor Effecten en Markten (ESMA) met dezelfde strekking.
2.17.
F1 betwist niet dat [eiser] transacties heeft gesloten met een leverage boven 1:30. Zij voert evenwel aan dat dit niet in strijd is geweest met de vigerende regelgeving, omdat het AFM-besluit niet van toepassing is op haar werkzaamheden, nu F1 is gevestigd in Cyprus en haar handelen derhalve niet onder het bereik van de Wet op het financieel toezicht valt. Het ESMA-besluit is daarnaast niet van toepassing omdat
[eiser] niet kan worden aangemerkt als retailbelegger, ook niet als [eiser] wel als consument moet worden aangemerkt. Daarnaast voert F1 aan dat [eiser] zelf heeft geopteerd voor de mogelijkheid om een professional account aan te maken, juist omdat hij daarbij grotere winsten kon maken. Dat daar een groter risico aan verbonden was, was hem duidelijk, aldus F1.
2.18.
De rechtbank overweegt als volgt. De ESMA heeft vanaf mei 2018 maatregelen genomen om consumenten te beschermen tegen de risico’s van de handel in CFD’s. [8] Bij besluit van 22 mei 2018, welk besluit herhaaldelijk is aangevuld en verlengd, heeft de ESMA onder meer bepaald dat CFD's uitsluitend op de markt gebracht, verspreid of verkocht mogen worden aan niet-professionele cliënten indien de aanbieder betaling vraagt van een initiële marge van tenminste 3,33% (in het geval van bepaalde onderliggende valutaparen; deze marge ligt hoger bij andere valutaparen, aandelen, cryptomunten etc) hetgeen inhoudt dat met een maximale leverage van 30:1 kan worden gehandeld (de consument moet dus voor het openen van een positie ten minste 1/30 - of in bepaalde gevallen dus meer - van de initiële waarde van de belegging op zijn rekening beschikbaar hebben). [9] De artikelen 2 en 3 van het ESMA-besluit luiden, voor zover relevant, als volgt:

Artikel 2 Tijdelijke beperking op CFD's met betrekking tot niet-professionele cliënten
CFD's kunnen uitsluitend op de markt worden gebracht, worden verspreid of worden verkocht aan niet-professionele cliënten indien in ieder geval aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
a.
a) de CFD-aanbieder eist van de niet-professionele cliënt betaling van de initiële marge bescherming;
b) de CFD-aanbieder verschaft de niet-professionele cliënt de margin close-outbescherming;
c) de CFD-aanbieder verschaft de niet-professionele cliënt de bescherming tegen negatief saldo;
(…)
Artikel 3 Verbod op deelname aan ontwijkingsactiviteiten
Het is verboden om doelbewust deel te nemen aan activiteiten die ontwijking van de vereisten van artikel 2 als oogmerk of als resultaat hebben, en eveneens om daartoe op te treden als vervanger van de aanbieder van CFD's.”
2.19.
Deze regelgeving was van toepassing op het moment dat [eiser] de (raam)overeenkomst met F1 aanging. F1 is gehouden aan de besluiten van de ESMA. Het ESMA-besluit is ook van toepassing op de relatie tussen F1 en [eiser] , omdat [eiser] niet kan worden aangemerkt als een professionele cliënt.
2.20.
Voor de vraag of sprake is van een ‘niet-professionele cliënt’ als bedoeld in het ESMA-besluit moet worden gekeken naar (bijlage II bij) artikel 4 lid 1 onder 10 en 11 van Richtlijn 2014/65/EU. [10] Daaruit volgt dat van een professionele cliënt kan worden gesproken als tenminste twee van de onderstaande situaties van toepassing zijn:
  • tijdens de voorafgaande vier kwartalen heeft de cliënt op de desbetreffende markt per kwartaal gemiddeld 10 transacties van significante omvang verricht;
  • de omvang van de portefeuille financiële instrumenten van de cliënt, die zowel deposito’s in contanten als financiële instrumenten omvat, is groter dan 500 000 EUR;
  • de cliënt is gedurende ten minste een jaar werkzaam of werkzaam geweest in de financiële sector, waar hij een beroepsbezigheid uitoefent of heeft uitgeoefend waarbij kennis van de beoogde transacties of diensten vereist is of was.
2.21.
[eiser] stelt dat deze situaties niet op hem van toepassing zijn omdat hij niet eerder in CFD’s of andere financiële producten heeft gehandeld en hij geen vermogen tot zijn beschikking had van tenminste € 500.000,-. F1 heeft dat feitelijke standpunt niet betwist, maar voert aan dat [eiser] bij het afsluiten van de professional account wel heeft verklaard dat dit het geval was. [eiser] heeft in dat kader gesteld dat hem telefonisch werd voorgezegd wat hij op de betreffende vragen moest antwoorden en dat hij daarmee akkoord ging, omdat hij ervan uitging dat slechts sprake was van een formaliteit om te kunnen starten met beleggen. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor in r.o. 2.13 is overwogen, gaat de rechtbank er vanuit dat de telefoongesprekken hebben plaatsgevonden, zoals [eiser] dat heeft omschreven. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat F1 de stellingen van [eiser] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en dat [eiser] dient te worden aangemerkt als een niet-professionele cliënt.
2.22.
De rechtbank is van oordeel dat F1 door het aanbieden en laten afsluiten van een professional account en het vervolgens aanbieden van transacties met een grotere hefboom dan 1:30 een oneerlijke handelspraktijk heeft gevoerd. Zoals de ESMA in haar besluit overweegt, brengt met name de hefboomwerking van CFD’s een hoog risico met zich van snel oplopende verliezen, welk risico bij een grotere hefboom steeds hoger wordt. Door het aanbieden van een professional account heeft F1 geprobeerd om het ESMA-besluit te omzeilen. Dat is in strijd met artikel 3 van het ESMA-besluit. Door het daadwerkelijk mogelijk maken dat [eiser] trades sloot met een hefboom groter dan 1:30, heeft F1 gehandeld in strijd met artikel 2 van het ESMA-besluit; omdat [eiser] een niet-professionele cliënt was. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] de (raam)overeenkomst met F1 vanwege deze oneerlijke handelspraktijk van F1 heeft mogen vernietigen zoals hij bij dagvaarding heeft gedaan. Ter comparitie is duidelijk geworden dat met de door [eiser] ingelegde gelden is gehandeld nadat de professional account was aangemaakt. Al de door [eiser] ingelegde gelden zijn ten gevolge van de oneerlijke handelspraktijk dan ook verloren gegaan. F1 is daarom gehouden om de ingelegde gelden aan [eiser] terug te betalen. De gevorderde verklaring voor recht alsmede de terugbetaling van de inleg ter hoogte van € 45.750,- zullen daarom worden toegewezen. De gevorderde rente zal worden toegewezen vanaf 18 april 2019, zijnde het moment waarop de professional account is aangemaakt.
De (tegen)procedure in Cyprus
2.23.
[eiser] vordert na vermeerdering van eis een verklaring voor recht dat F1 misbruik maakt van recht door een tegenprocedure in Cyprus te entameren nadat deze (Nederlandse) rechtbank zich bevoegd had verklaard, alsmede een verbod om een tegen hem te wijzen verstekvonnis te laten betekenen of executeren, op last van een dwangsom of aanvullende schadevergoeding nader op te maken bij staat.
2.24.
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat F1 (nog) geen procedure in Cyprus jegens [eiser] aanhangig heeft gemaakt, omdat ter comparitie is gebleken dat F1 wel verlof heeft gekregen van de rechtbank in Cyprus om [eiser] te dagvaarden, maar een dagvaarding nog niet bij [eiser] is betekend. Nu F1 (nog) geen procedure in Cyprus aanhangig heeft gemaakt, bestaat ook geen grond voor de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht. Ook het gevorderde verbod op het betekenen of executeren van een eventueel vonnis uit Cyprus, is prematuur. Pas op het moment dat er daadwerkelijk een dergelijk (verstek)vonnis is gewezen, kan de vraag aan de orde komen of F1 daar jegens [eiser] gevolg aan mag geven. De bij vermeerdering van eis ingestelde vorderingen onder V. tot en met VIII. zullen daarom worden afgewezen.
Vervallen van zekerheid voor beslag
2.25.
[eiser] heeft daarnaast bij vermeerdering van eis gevorderd te bepalen dat de zekerheid die hij heeft gesteld voor het leggen van conservatoir beslag ten laste van F1 vervalt, omdat deze niet langer passend is. F1 heeft verweer gevoerd en stelt dat zij nog wel belang heeft bij de gestelde zekerheid. De rechtbank overweegt dat de zekerheid die op grond van artikel 12 Verordening 655/2014 [11] is gevraagd, zag op de situatie dat nog geen rechterlijke beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte beschikbaar was. In dat geval wordt zekerheid verlangd om misbruik van conservatoire beslaglegging te voorkomen en om, in geval van onrechtmatige beslaglegging, de eventuele door de schuldenaar als gevolg van het (onrechtmatig gelegde) beslag geleden schade te vergoeden. Deze situatie is niet langer van toepassing. Nu de vordering tot (terug)betaling van € 45.750,- wordt toegewezen, staat vast dat het beslag terecht door [eiser] is gelegd en bestaat inderdaad geen grond meer voor het stellen van zekerheid. Deze vordering zal daarom worden toegewezen.
Afgifte van een Europese Executoriale Titel
2.26.
Bij dagvaarding heeft [eiser] afgifte gevorderd van een gewaarmerkte Europese Executoriale Titel (EET) die in Cyprus ten uitvoer kan worden gelegd. Een EET kan worden afgegeven op grond van Verordening nr. 805/2007 [12] en is bedoeld voor niet-betwiste vorderingen. Dat blijkt niet alleen uit de titel van de Verordening, maar ook uit de strekking en de inhoudelijke bepalingen ervan. Dat betekent dat deze vordering zal worden afgewezen en dat [eiser] een andere weg zal moeten kiezen om ervoor te zorgen dat dit vonnis in Cyprus kan worden tenuitvoergelegd.
Proceskosten
2.27.
F1 wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld. Zij zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten en de nakosten. De nakosten zullen worden toegewezen zoals in het dictum wordt vermeld. Op de proceskosten in het bevoegdheidsincident is reeds beslist. De rechtbank begroot de overige proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt:
griffierecht € 937,00
betekeningskosten € 99,01
kosten advocaat € 3.342,00 (zijnde: 3 punten (dagvaarding, conclusie van repliek, comparitie) maal € 1.114,- per punt (tarief IV)
totaal: € 4.378,01
2.28.
Bij conclusie van repliek heeft [eiser] toegelicht dat de ingestelde vordering tot vergoeding van de beslagkosten vervalt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen [eiser] en F1 buitengerechtelijk is vernietigd, zodat F1 gehouden is om de door [eiser] op grond van deze overeenkomst betaalde bedragen terug te betalen;
3.2.
veroordeelt F1 tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 45.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 18 april 2019 tot de dag van algehele betaling;
3.3.
bepaalt dat de door [eiser] gestelde zekerheid als bedoeld in artikel 12 van Verordening 655/2014 vervalt;
3.4.
veroordeelt F1 in de kosten van deze procedure en begroot deze aan de zijde van [eiser] op € 4.378,01;
3.5.
veroordeelt F1 in de nakosten en begroot deze op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met, onder de voorwaarde dat F1 niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis plaats heeft gevonden, een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis;
3.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
3.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft 3.2. tot en met 3.5. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom (voorzitter), mr. A.A. Smit en mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Rhebergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2021.

Voetnoten

1.Zie laatstelijk HvJEU 2 april 2020, ECLI:EU:C:2020:264 (
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 5 juni 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5062.
3.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I).
4.Vgl. HvJEU 28 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:612 rov. 71 (
5.Conclusie van repliek nr. 18 en 23.
6.Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU. Voorheen Richtlijn 2004/39/EG.
7.Besluit van 18 april 2019, houdende beperkingen aan het op de markt brengen, verspreiden of het verkopen van contracts for difference aan niet-professionele cliënten in verband met Verordening (EU) nr. 2006/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 en de Wet op het financieel toezicht (Beperkingen aan CFD’s), staatscourant nr. 21123.
8.Besluit (EU) 2018/796 van de Europese Autoriteit voor Effecten en Markten van 22 mei 2018 om tijdelijke beperkingen op te leggen aan contracts for differences (CFD's) in de Unie overeenkomstig artikel 40 van Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad. Bij Besluit (EU) 2019/155 is de werking van voornoemd besluit voor de in casu relevante periode verlengd.
9.Artikel 2 lid 1 aanhef en onder a jo bijlage I Besluit (EU) 2018/796 en Besluit (EU) 2019/155.
10.Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU.
11.Verordening (EU) nr. 655/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van een procedure betreffende het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken.
12.Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europese parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen.